| |
| |
| |
De glazen kooi van Simenon
Tien vormen van inspiratie
Schrijvers krijgen altijd de vraag of en hoe ze inspiratie vinden. Is het een mysterie, zoiets als ‘roeping’ voor de katholieken van vroeger? Of is het niet meer of minder dan de vorm van de dag? Een ontmythologiserend antwoord, over tien vormen van literaire inspiratie.
A.F.TH. van der Heijden
In een nawoord uit 1956 bij zijn meesterwerk Lolita onthult Nabokov de ontstaansgeschiedenis van het boek vanaf het eerste ‘klopje’ dat hem eind 1939, begin 1940 in Parijs ‘doorvoer’ tot en met de publicatie door de Parijse Olympia Press in 1955. Over inspiratie doet hij nogal huiverig: ‘Nu ben ik toevallig het soort schrijver dat aan een boek begint te werken met geen andere bedoeling dan me van dat boek te ontdoen en dat zich, gevraagd naar uitleg over oorsprong en ontwikkeling, moet verlaten op belegen termen als Wisselwerking van Inspiratie en Combinatie - en dat klinkt, zo geef ik toe, als een goochelaar die een truc uitlegt door een andere te laten zien.’
Zo angstig en terughoudend als schrijvers doorgaans over hun inspiratie doen (‘Het is, bij 5% inspiratie, altijd nog 95% transpiratie’, zoals het afhoudende cliché luidt), zo bruut en schaamteloos springt de leek met het begrip om. De laatste twee zomers bracht ik, om te werken, op Château St. Gerlach in Zuid-Limburg door. In de ontbijtzaal werd ik nogal eens door gasten aangeschoten met allerlei varianten op de vraag: ‘Wat schrijft u zoal - streekromans?’ Altijd weer die streekromans. Het onbegrip belette ze niet om vervolgens, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, te vragen: ‘En...kunt u een beetje inspiratie vinden hier?’ Ook de tuinman en de kok vroegen het me geregeld. Ik kwam nooit op het idee bij hen naar hetzelfde te informeren.
Inspiratie - dat is voor de leek kennelijk de geheime sleutel tot het mysterie van de schrijverij. Hij kent het fenomeen niet uit eigen ervaring, maar meent te weten dat de auteur zonder ‘inspiratie’ geen boek eruit krijgt, een streekroman (het hoogste) al helemaal niet. Ik denk dat inspiratie voor veel mensen zoiets is als ‘roeping’ voor de katholieken van een paar generaties her. Ik hoor de stemmen uit mijn jeugd.
‘Onze Gart heeft roeping gehad.’
‘Heeroom Tinus was een priester van late roeping.’
‘Van Franske van tante Trina dachten ze ook dat hij roeping had, maar hij is nou mooi van het seminarie gehaald.’
Over de mysteries van roeping en inspiratie valt weinig te zeggen. ‘Waarover men niet spreken kan, daarover dient men te zwijgen’ - nietwaar? Veel interessanter is dat men zich ook kan verbeelden roeping vernomen of inspiratie gevonden te hebben. Daarmee raken we al aan de verbeeldingskracht, die een veel belangrijker instrument is bij het maken van een literair werk dan de inspiratie zelf.
De roeping nu verder de roeping latend zou ik literaire inspiratie ontmythologiserend willen definiëren als: iedere bruikbare aanzet, door wat voor oorzaak of in wat voor vorm dan ook, tot een compleet werk van letterkunde, hetzij in handschrift, typoscript of op floppy voltooid, dan wel aldus voltooid in boekvorm uitgegeven.
Ik onderscheid, op persoonlijke titel, tien verschillende verschijningsvormen van literaire inspiratie. In de praktijk kunnen ze elkaar overlappen of aanvullen, of juist in de weg zitten. Bij de vormen die mij vertrouwd zijn, geef ik een min of meer uitvoerig voorbeeld uit de realiteit van de werkplaats.
| |
| |
jos lammers
A.F.Th. van der Heijden voor zijn werkcel 1.0.11 in het Huis van Bewaring II te Amsterdam, 1984
I. Verrassingsinspiratie. Een ingeving die de schrijver overvalt, zonder dat hij zich ertegen kan verweren. De plotselinge bezieling treft hem als een verblindend licht, de schellen vallen hem van de ogen, hij stort uit het zadel. Hij heeft geen andere keus dan op te krabbelen en het lange gedicht te schrijven dat hem aldus is opgedrongen. Iets dergelijks moet mijn oude leraar Duits, meneer Stoffels, bedoeld hebben als hij aan een leerling die onverwacht blijk gaf van groot inzicht vroeg: ‘Is de Heilige Geest bij je ingeslagen?’
Een geval van verrassingsinspiratie overkwam mij in de nazomer van 1975 in een Nijmeegse pizzeria, waar ik met mijn broer en een vriend zat te eten. Toen de ober voortijdig het bord van mijn broer wilde wegnemen, zei deze: ‘Che cazzo fai?’ - een obsceniteit die hij de voorbije zomer in Italië had geleerd. De ober liet het bord op tafel terugvallen, en weigerde ons nog langer te bedienen. Het overige personeel kwam om ons heen staan, en tijdens de woordenwisseling die volgde, met nog veel meer obsceniteiten, half in het Nederlands half in het Italiaans, drong zich - zonder dat er een causaal verband leek te bestaan met de ontstane situatie - de notie van een ‘leven in de breedte’ aan me op. Ik ging naar het toilet, en krabbelde daar in telegramstijl het nieuwe inzicht op een papiertje. Het zou nog ruim acht jaar duren eer ‘het leven in de breedte’ zijn weg naar De tandeloze tijd had gevonden.
2. Van elders gestuurde of geleide inspiratie. Verwant met voorstaande ‘verrassingsinspiratie’, maar minder agressief dan deze. ‘Ik ben vaak somber gestemd over de waarde en de zin van mijn werk,’ schrijft Gerard Reve in Vier pleidooien, ‘maar van enkele tientallen regels durf ik, soms, te geloven dat, bij het neerschrijven ervan, de Geest mijn hand heeft geleid, zoals bij de eerste schrijflessen de hand van de schoolmeester die van het kind. (...) Wat deze teksten precies voor mij betekenen, weet ik niet, maar wel hoeveel, en dat is: alles.’
Als de baarlijke duivel dreigt je hand te gaan leiden, kun je altijd nog de inktpot naar zijn kop smijten. Maar zoiets heeft hij al vaker aan de hand gehad: het ding spat tegen de muur uiteen tot een betekenisloze druipster. De toner van je printer, dat zal hem leren.
3. Inspiratie opgewekt door het schrijvenderwijs variëren op de thema's van een voorganger. Ongeveer zoals componisten doen: zich de melodie van een ander toeëigenen, en daarover naar eigen inzicht variaties maken. Zoals bijvoorbeeld Beethoven deed, in een stuk voor cello en piano, met een thema uit Mozarts Zauberflöte. Als ik uitgekeken ben op het witte papier en mezelf in een werkzame toestand wil brengen, sla ik het boek van een bewonderde schrijver open om zijn zinnen te bewerken en, eventueel, naar mijn eigen verhaal toe te kneden. Het kan natuurlijk ook om een gehate collega gaan, wiens stijl ik dan met mijn eigen stijl eronder probeer te krijgen - minstens zo leerzaam en inspirerend. Wanneer Mozart de compositie van een mindere god onder zijn tijdgenoten hoorde spelen, kroop hij na afloop zelf achter de pianoforte om haar uit het hoofd nog eens over te doen, in een verbeterde versie uiteraard. ‘Dat zat hem vast niet lekker,’ schreef hij dan aan zijn vader.
Van de tekst die ik hier, om tot inspiratie voor eigen werk te komen, te lijf ben gegaan (de ingewijde lezer zal enkele namen uit De Movo Tapes herkennen) wil ik de auteur niet onthullen; misschien vindt de lezer er aardigheid in er zelf achter te komen.
| |
| |
Daar gaan we weer. Moederziel alleen. We slepen ons voort, daar is alles mee gezegd. De oude dag is echt zo ver niet meer. Dan komt er eindelijk 's 'n end an. Ik heb heel wat mensen voorbij zien komen. Ze hebben hun mond open gedaan. Veel kwam er niet uit. Ze zijn 'm weer gesmeerd. Ze zijn oud en huilerig en vadsig geworden, ieder in z'n eigen stinkhol.
Gisteravond tegen achten, het journaal moest nog beginnen, is Wolmoet Zwarthoed 'm gepiept, ons ‘halve meisje voor hele dagen’. Vannacht kregen we windkracht 10. Niet te harden. Hierboven, driehoog, begon alles te rammelen. 't Was een schat, daar gaat niks vanaf, maar ook van tijd tot tijd een kreng. Wat wil je, met die horrelpoot. Overmorgen gaat ze de grond in, op Crooswijk. Oud was ze nog niet, het Halve Meisje, wel tot op de draad versleten. Toen ze steken kreeg in haar scheenbeen, zei ik meteen: ‘Niet erbij gaan liggen, Wollie!...In beweging blijven!’
Ik voelde het aan m'n water. Mijn eksteroog zwoor...En daar had je 't al. Gangreen in d'r gekrompen onderbeen. Geen kruid tegen gewassen...Afgelopen.
Ik heb niet altijd De Pit aangevoerd, die stinkclub. Ik ga niemand schrijven, daar heb ik geen tijd voor. Gedrukte kaarten zijn er ook niet, want ze was schrieperig verzekerd, Wolmoet Zwarthoed. Ik wil wel een rondje bellen langs haar familie en kennissen, maar...wie zijn dat, behalve de stamgasten van Zora's Place? In het telefoonboek is geen Zwarthoed te vinden. Hé, waar zitten jullie, verwanten van onze geliefde hinkepoot? Wie van jullie heeft haar ooit met veel aandacht mank geschopt? Ik hoor zelfs geen echo van die welgerichte trap...
Die storm mag van mij nog wel een graadje erger. De dakpannen als omgevallen dominostenen weer recht overeind zetten, en dan wegpinken...bij hele reeksen tegelijk...Het ritme van de vernietiging, daar komt het op aan...Daarna zijn de muren van het huis zelf aan de beurt, tot aan de grond toe...Geen steen meer op de andere, dan is het goed. Ik wil dat de storm de komende lente overleeft, dat op z'n minst.
Wollie wist dat alle ellende via de telefoon kwam, zo gis was ze wel, die schat. Dus....wat zou ik me nog gaan uitsloven met een rondje bellen? Alle Zwarthoeden hebben zich verstopt...ze hebben hun naam verpatst aan een hoedenwinkel of een uitvaartonderneming...om zo beter hun afkomst te kunnen verloochenen, en het eindelijk 's over iets anders te kunnen hebben...
Arme Wolmoet...je zult zien dat ze straks haar zieke been als uitgangspunt nemen voor de lengte van haar kist, dat zul je altijd zien...En wat doen we met haar schorre parkiet? Die moet eruit...! Een zwieper met de mattenklopper, en hij weet de weg niet meer terug.
Al bijna twintig jaar is de ellende van de telefoon via haar gegaan. Ze legde de hoorn neer, en dan was haar gehinkepink op
Uitmarkt 2000. Omringd door manuscripten van Homo Duplex schrjft A.F.Th. van der Heijden passages uit zijn nieuwe romancyclus voor zijn lezers uit. Naast hem zoon Tonio en uitgeefster Lidewijde Paris
de oude mozaïekvloer te horen...ongelijke voeten op weg naar een slachtoffer van slecht nieuws...‘Meneer Movo, de penningmeester van Erdam voor u aan de lijn.’
Die ellende is nu, versterkt, in het hele huis te ruiken. Het is het luchie van de Dood die z'n territorium is komen afbakenen...die hier en daar in Zora's Place z'n poot met die van een tafel gekruist heeft...Het is de stank van een dweil die eerst jarenlang als rugdekje van een aan scabiës lijdende hond heeft gefungeerd, ook 's nachts.
De Dood is opengebarsten...is in ons midden...Hij sluipt rond. Ons kende Hij al. Nu kennen wij Hem ook, dankzij het Halve Meisje. Hij zal blijven plakken, let maar eens op. Hij heeft het hier naar Zijn zin. De kamer van Wollie moet nog verzegeld. Stel dat er erfgenamen opduiken...Maar wie? Ik zou niemand weten. Niemand om er op zachte toon van te overtuigen dat ze er niet meer is...zodat we samen sotto voce over de dingen in de wereld zouden kunnen praten...Niemand. Ik zal het rotkarwei in m'n eentje moeten klaren.
Op 't laatst kreeg ze geen woord meer uit d'r strot, dat arme gefnuikte hinkepootje van me. Ze kreeg geen kruimel lucht meer. Ze hield mijn hand in een wurggreep. Er werd op haar deur geklopt. Een koerier van De Pit. Hij zocht mij. Hij bleef onbehouwen midden in de kamer staan. Met een bek vol verachting keek hij toe hoe ze doodging. Hij deed zelfs heel hatelijk het hikgeluidje na waarmee ze stierf, onze trouwe Wol. Vroeger had ze heel wat mensen naar mij doorverwezen. Ze kwamen en gingen weer, tegen de mesthopen van de geschiedenis opklauterend, zonder touwen, zonder pikhouweel...alsof er op de top nog ergens een ziel op ze lag te wachten...De koerier nam zijn baseballpet niet
| |
| |
eens af. 't Zou ook wel erg veel moeite zijn geweest, want de klep hing onbereikbaar in zijn nek. Het was genoeg om al mijn haat omhoog te stuwen. Ik weet van de hoed en de rand. Straks zal ik de hele waarheid vertellen, als ze tenminste wegblijven met hun gedram. Och, de waarheid...Ik red me veel liever met verhalen. Ik zal ze zo vertellen dat ze wel moeten terugkomen, van heinde en verre, welbewust, om me van kant te maken. Aan de strop zal ik de clou er nog uitpersen, reutelend. Daarmee is het afgelopen, en zal het me verder een rotzorg zijn.
4. Inspiratie door sexuele nood. Als het erotische visioen maar scherp genoeg is, kan er een geheel nieuw romanpersonage uit geboren worden. Een overdrachtelijke verwekking dus, met dien verstande dat de reëel bereikte verzadiging de beelden weer kan vertroebelen, - tenzij zich in de witte flash van het acme een hele liefdesrelatie, samengebald tot een enkel groepsportret, onuitwisbaar scherp aftekent. Je krijgt het niet voor niks, hier in dit ondermaanse.
5. Inspiratie door drank. In Macbeth wordt een poortwachter door Macduff en Lennox uit zijn diepe alcoholische slaap gewekt. Hij bekent met zijn maten te hebben zitten hijsen ‘till the second cock’, en geeft als zijn mening te kennen dat ‘drink, sir, is a great provoker of three things’. Macduff wil weten welke drie dingen dan wel door de drank worden opgewekt.
‘Nose-painting, sleep, and urine.’ Geilheid is, nog steeds volgens de poortwachter, een twijfelgeval. ‘Lechery, sir, it provokes and unprovokes: it provokes the desire, but it takes away the performance.’ Kortom, drank lokt de lust uit, maar legt de uitvoering plat. En zo gaat onze poortwachter, getergd door zijn kater, nog een poos uiterst gevat en virtuoos verder. Hij zegt niets over enige creativiteit die door de drank zou kunnen worden opgewekt; alles blijft passief, uitgezonderd het urineren dan. Maar wat hij, in zijn half-uitgeslapen roes, zoal te berde brengt, getuigt nou juist van onstuitbare creativiteit. Hij geeft blijk van een associatieve gevatheid die alleen de morning after en de hangover vermogen te schenken. Van een dergelijke toestand, waarin het gif, half afgebroken, nog naschuimt in het bloed, terwijl de geest zich alweer uit de bezoedeling verheft, weet de alcoholische schrijver (Shakespeare was er zelf een) optimaal te profiteren. Over de café-rekening van de avond tevoren hoor je hem dan ook niet klagen - louter investering. Het is half vier 's middags: langzaam filtert het lichaam het laatste gif weg; het brein, in de kreukels nog, trekt een regenboog door zijn omneveling. Dat is het gouden schrijfuur van de drinker.
6. Inspiratie met levenslange garantie. Als iemands schrijverschap een keuze voor het leven behelst, een ‘roeping’ (om dat beladen woord nog een keer van stal te halen), dan hoeft hij of zij zichzelf alleen maar aan de eed, belofte of gelofte van toen te herinneren om met een volgend boek aan de slag te kunnen. Zou je zeggen.
7. Inspiratie uit doodsangst. ‘Dood, waar is Uw prikkel?’ Verder commentaar overbodig.
8. Afgedwongen inspiratie, bijgenaamd De glazen kooi van Simenon. Begin 1927 tekende de jonge schrijver Georges Simenon een lucratief contract waarin hij zich verplichtte gedurende enkele dagen en nachten in een op het terras van de Moulin Rouge geplaatste glazen kooi, en plein public, een roman te schrijven. Onderwerp, titel, personages - dat zou allemaal, via een notaris, door het publiek geleverd worden, en Simenon had zich eraan te houden. De stunt was opgezet om de lancering van een nieuw dagblad, Paris-Matinal, luister bij te zetten, maar toen het al spoedig op de fles ging, werd de hele onderneming afgeblazen, ofschoon de kooi al in productie was bij een bekende glazenier in de rue de Paradis. Vandaar dat nog steeds enkele hoogbejaarde Parijzenaars zich met grote stelligheid herinneren hoe Simenon, toen nog Georges Sim, heftig beukend op zijn Remington, fles whisky binnen handbereik, op de Place Blanche door dik glas omgeven zijn roman zat te schrijven, tot het uiterste geconcentreerd ondanks de aanmoedigende en afkeurende kreten van het publiek.
In de aanloop naar het evenement, dat dus niet doorging, was er veel kritiek op le petit Sim van critici en collegae, die natuurlijk allemaal vreesden - gezien 's mans reputatie - dat Simenon in zijn opzet zou slagen. Jammer dat het niet doorging, want dan waren we een experiment in, wat ik noem, afgedwongen inspiratie rijker geweest. Overigens heeft Simenon nooit anders gedaan dan inspiratie afdwingen door heel compulsief de juiste voorwaarden te creëren tot het schrijven van een boek in gemiddeld elf dagen tijd.
Ik ben nooit in een glazen kooi gaan zitten (zoals Theodor Holman, die de hoeketalage van de Amsterdamse Bijenkorf als zodanig liet inrichten, en daar onder het oog van het ruitenkloppende publiek een volslagen ongeïnspireerd boekske bij elkaar fröbelde), maar ik heb wel alles geprobeerd om de inspiratie af te dwingen. Aanbevelenswaard is, bijvoorbeeld, het zodanig pijnlijk nauwkeurig opruimen en herorganiseren van de werkruimte dat die
| |
| |
daarmee op smetteloos wit papier gaat lijken, waardoor het blanco vel op de schrijftafel dan weer om wanordelijk uitgestorte lettertekens gaat smeken - een mogelijk begin.
Zo zijn er vele rituelen en offergaven te bedenken om de ban van het witte papier te breken. Een methode die mij, als dwangmatig briefschrijver, het best ligt is een adressant in vertrouwen nemen, en op hem of haar, langs alle omwegen die de correspondentie eigen zijn, thema en onderwerp en verhaallijn en personages van een nieuwe roman uitproberen. Het zou te veel ruimte in beslag nemen om hier de ca. 180 briefpagina's weer te geven die uiteindelijk de novelle Weerborstels (1992; in 1989 nog Met gedoofde lichten geheten) hebben voortgebracht, daarom volsta ik hier met het begin, waarin de ontvanger als het ware wordt voorbereid op het misbruik dat er van hem als adressant gemaakt gaat worden.
***
Aan de heer F.H. van der Heijden
Van Ostadestraat ***
Amsterdam (Pays-Bas)
Betreft: Met gedoofde lichten
A.F.Th. van der Heijden
‘Ecole de Marsalès’
12477 Marsalès (Frankrijk)
| |
Marsalès (Monpazier), zaterdag 15 juli 1989 12:15
Beste Frans, beste broer,
(De familienaam Bestebreurtje heeft me altijd buitengewoon gefascineerd. Maar daar hebben we het hier niet over.) Je zult wel vreemd opkijken van dit ongewone briefpapier, op voorhand ingebonden, goud op snee, met leeslint. Zo'n 130 bladen, d.w.z. 260 onbeschreven kantjes: de briefschrijver moet wel bij voorbaat overtuigd zijn van zijn eigen lange adem (om niet te zeggen: van die van de ontvanger). Troost je: ik zal, althans in eerste instantie, de bladen eenzijdig beschrijven - steeds de rechterbladzij dus - en de linkerkant alleen gebruiken voor ev. correcties en latere toevoegingen. Mocht blijken dat op pagina 130 nog niet alles gezegd is, dan zal ik dit schrijfboek 180o omdraaien, en van achteren naar voren doorwerken tot ten hoogste pagina 260 - ongeveer zoals James Joyce dat deed met de Ulysses-cahiers.
De afwasbare, imitatieleren kaft van het boek verdient enige verklaring. Gäste staat er in gouden letters op. Dat duidt niet alleen op de Duitse afkomst, maar ook op de oorspronkelijke bestemming: gastenboek voor het kleine hotel in de Harz of in de Eifel. Het boek waarin men altijd een beetje jokte over de achternaam van de meegebrachte vriendin. Maar goed, sinds ook het kleinste Duitse hotel is aangesloten op de telex, en een eigen computersysteem heeft ter verwerking van de Gäste, zijn dergelijke inschrijfboeken en hun antieke katheders in de hall overbodig geworden. Een zaakje in huishoudelijke artikelen in West, met die Amsterdamse voorkeur voor zelfvergrotende woordspelingen natuurlijk The West Side Store geheten, kon opeens een grote voorraad prachtige schrijfboeken van hoge kwaliteit uit de Bondsrepubliek overnemen, voor maar enkele guldens per exemplaar. Bedrijfsleider Rob, die samen met zijn moeder de winkel aan het Mercatorplein runt, en die eigenlijk veel te dromerig voor die functie is want hij leest romans en hoopt zelf nog eens schrijver te worden - bedrijfsleider Rob, dus, koopt de hele voorraad op en vult er, uiterst inefficiënt, een groot deel van zijn magazijn mee. Minchen, die graag ‘in dat soort gekke winkeltjes’ rommelt, kocht een paar exemplaren voor mijn eerstvolgende verjaardag. Sindsdien ben ik Robs enige afnemer, goed voor enkele tientallen schrijfboeken per keer. (Er zijn nog veel mooiere bij, met roodleren rug, en op het omslag in facsimile een oude, gotische, boekhoudkundige tekst.) Ik heb er al twee kasten op mijn werkkamer mee gevuld, en nog is The West Side Store niet door z'n Duitse voorraad heen. Laatst kwam ik de bedrijfsleider tegen bij Modern Antiquariaat Van Gennep, waar hij me ietwat terneergeslagen vertelde over een brand in het magazijn.
‘Maar die opschrijfboeken, eerlijk waar, die hebben zelfs geen waterschade opgelopen. Ze zitten per stuk in het plastic. Zodoende. Je kunt ze zo komen ophalen. Ik heb er zeker nog zeventig, tachtig. Dat wil zeggen, van die met het vogeltje. De andere zijn op.’
Vorige keer zei hij er ‘nog zo'n dertig’ te hebben. Hij jokt telkens een beetje, als om mij tot spoedige afname aan te zetten. Soms ook krijg ik de indruk dat hij een voorraadje in reserve wil houden, voor als ik rijk ben en op niets anders meer kan schrijven dan op zijn papier. Nu betaal ik nog f 8,75 per exemplaar; dat wordt dan f 875,-. ‘Mijn goud is echt goud,’ zoals de oude uitgever Em. Querido zei over de goudopdruk uit zijn begintijd.
Genoeg hierover, want ik moetje eindelijk eens uitleggen wat ik met zo'n mammoetbrief in de zin heb. Nee, eerst - het is al voorbij halftwee - ga ik een kijkje nemen
| |
| |
op het strand van het kunstmatige meertje hier vlakbij, waar Minchen Totò in zand en water laat spelen. De vliegen op het erfbeginnen in mijn blote benen te steken, en dat ondermijnt de concentratie. Tot straks.
| |
Maandag 17 juli 1989 12:45
Dat ‘straks’ is nu twee dagen later.
Ik kom juist terug van een lange wandeling, in m'n eentje, door de droge, knisperende bossen hier. De spinnedraden hangen nog aan mijn bril. Uren lopen kun je hier, de ruiterpaden volgend, zonder een mens of een paard tegen te komen. Bij terugkeer vond ik de huissleutel achter een vensterluik, ten teken dat Minchen en Totò al naar hun meertje vertrokken zijn. Zo zit ik hier nu, alweer in m'n eentje, in de dubbele schaduw van boom en parasol aan de tuintafel te schrijven, op zo'n plastic terrasstoel waar je een natte reet van krijgt. Ik schat dat het zo'n 35o C is, en ik denk met enige bezorgdheid aan mama, die over een kleine drie weken hier haar intrek neemt.
Een haan kraait van tijd tot tijd, vogels fluiten onvermoeibaar, vliegen dreinen, en in Tonio's kinderzwembadje tikken twee lege Heinekenblikjes, bewogen door de wind, tegen elkaar. Kortom, de ideale omgeving om jou eens haarfijn uit te leggen wat ik met deze grote brief in de zin heb.
In een van mijn laatste epistels naar jou in Spanje zinspeelde ik al op een mogelijk misbruik van jou als geadresseerde, om een novelle of korte roman in statu nascendi op uit te proberen. Misbruik inderdaad, want ik bedien me van jouw willig oog om in grote lijnen, en hier en daar al flink gedetailleerd, een verhaal uit te zetten, dat vervolgens alleen nog ‘in het net’ overgebracht hoeft te worden. Ik maak gebruik, vooral in het begin, van de parlandotoon die bij de persoonlijke briefwisseling hoort, maar qua correspondentie is het absoluut eenrichtingsverkeer, dus egocentrisch van opzet. Immers, wat zou je op zo'n ‘brief’ moeten antwoorden? Ga er maar vanuit dat je mij, door louter ontvanger te willen zijn, een grote dienst bewijst.
Het is niet voor niets dat ik uitgerekend jou ermee opscheep, want het verhaal heeft - misschien wel voor het laatst - tot decor onze, zeg maar, ‘Eindhovense jeugd’. Door jou als adressant te kiezen, belet ik (hopelijk!) mezelf te smokkelen met de sfeer, de details etc. Overigens weet ik op dit moment nog niet of deze brief-in-boekvorm je ooit zal bereiken. Loopt de geschiedenis onderweg vast, dan houd ik dit gastenboek als aantekencahier voor
Veronese, Muze met Lier, c. 1560/1561
mezelf. Voltooi ik deze proef versie wel, dan is het nog allerminst zeker of ik je de boekbrief van hieruit opstuur; misschien komt het verhaal pas in Amsterdam af. We zien wel.
Over de inhoud liet ik in mijn brief naar Sitges mogelijk al iets los. Met gedoofde lichten, de werktitel, verwijst naar de omstandigheden waaronder onze roekeloze neef Willy om het leven kwam - waarmee nog niet gezegd is dat het een rechtstreeks ‘uit het leven gegrepen’ familie-verslag belooft te worden. Ik heb meer een psychologische roman over een extreme vader/zoon-verhouding in gedachten, of hoe heet het.
Ik dacht aanvankelijk aan een zelfstandig, dus buiten de
| |
| |
‘Tandeloze tijd’-cyclus, uit te geven roman. Maar passages over de wielersport zouden ondubbelzinnig het begrafenishoofdstuk uit De gevarendriehoek in herinnering roepen. Ik heb dus besloten op de wielerepisode in dat boek een denkbeeldig vergrootglas te leggen, en de geschiedenis over de paranoïde renner en zijn zoon uit te vergroten, op te blazen, terwijl zij toch haar plaats binnen ‘De tandeloze tijd’ zou behouden. Voor alle zekerheid nummer ik deze kleine roman niet; hij zou binnen de cyclus kunnen ressorteren onder ‘De tandeloze tijd Intermezzo’, naar believen te plaatsen tussen de delen 1 en 2 of tussen 2 en 3, of nog verderop.
Het lijkt wreed om nu al zo vergaand vorm te willen geven aan een tragedie die zich nog maar zo kort geleden voltrokken heeft. Ik heb de schijn tegen, ik weet het. Maar mijn verhaal, zoveel is zeker, zal tot het domein van de fictie behoren - al blijven er natuurlijk herkenbare en met de werkelijkheid te vergelijken situaties. Onvermijdelijk. De definitieve versie zal moeten uitwijzen of het boek zo gepubliceerd kan worden, dan wel nog jaren zal moeten liggen wachten op het helen van sommige wonden. Hoe dan ook, op termijn publicabel of niet, het beste is het verhaal nu alvast neer te schrijven, anders komt het er misschien nooit meer van.
Oorspronkelijk dacht ik aan een koele, minimaal betrokken, registrerende houding van een ik-figuur die desnoods een maximale overeenkomst met mij zou mogen hebben. Denk aan De sandwich, waarmee Met gedoofde lichten het requiemkarakter gemeen heeft. Ik dacht ook aan de wijze waarop G.K. van het Reve in De ondergang van de familie Boslowits, maximaal objectief namelijk, de verschillende stadia van neer- en teloorgang van een joodse familie beschreven heeft.
Nu ik voornemens ben het verhaal in de cyclus op te nemen, zal de ik-persoon steeds meer op Albert Egberts moeten gaan lijken. De stijl zal veel minder ‘objectief’ uitpakken; er zal door de registrerende instantie, de ik, veel meer geïnterpreteerd worden waar het verhoudingen en situaties betreft.
| |
Maandag 24 juli 1989 12:20
Een hittegolf, die een volle week aanhield, heeft me het werken nagenoeg onmogelijk gemaakt. Temperaturen van rond de 38 oC, met uitschieters naar boven de 40. Gisteravond kwam eindelijk het bevrijdende onweer, en dat loog er niet om. Nu is het veel koeler, halfbewolkt, en het gras, dat begon te verschroeien, heeft weer een groen waas over zich. Werkweer dus. (Vrouw en kind zijn op de fiets naar Monpazier.)
Niet alleen door hun leeftijd en oomstatus heb ik oom Willy van der Heijden en jouw peetoom Frans van der Graft vaak met elkaar in verband gebracht. Toen Frans rond de twintig was, en waarschijnlijk nog marinier, kwam hij Willy, die hij van de bruiloft van onze ouders (maart 1950) kende, eens in de binnenstad van Eindhoven tegen. Ze raakten aan het stappen, en natuurlijk moest er ook gevochten worden. Twintig jaar later kon oom Frans nog met branieachtige bewondering uitroepen: ‘Op stap met hunne Will...en die kon vechten! Ze gingen dwars over het trottoir! Hij sloeg ze, niet mooi meer!’ En dan, na enig peinzen, dromerig: ‘Ja, jongen, die peerde er tegenaan.’
Veel later viel me de overeenkomst in hun beider gezinstragiek op, of liever: het leek of hun beider tragiek elkaar aanvulde...of de tragische wendingen in hun gezinsleven, bijeengevoegd, tot een synthese verbonden, samen de stof voor een, nou ja, naturalistische roman opleverden.
Ik koester een beeld van oom Frans. Als wij onverwacht, gealarmeerd door zekere fluisteringen, op bezoek komen, zit hij in de kleine voorkamer op de moderne bank, waarvan hij de leuningen met zijn blote handen heeft gebroken. Er staat een stapel bierkratten tot aan het plafond, die hij in de loop van een week heeft leeggedronken. Tante T. heeft een verhouding met de achttienjarige buurjongen, die in de gevangenis cadeautjes van haar ontvangt op kosten van oom Frans. In de voorkamer klokt hij, bête grijnzend, uit zijn vuist vol gestold bloed, nog maar eens een half pijpje pils weg. Door het stoffige raam kan ik in het voortuintje kijken. Daar staat tussen het onkruid wat in de familie Het Monument wordt genoemd: een door opa uit hout en gips vervaardigde zuil, met vier lepelaars eromheen, die hun snavels ten hemel heffen. Uit de punt van de obelisk steekt een roestig stuk ijzerdraad: daar had een gouden bal op gemoeten, maar het is er niet meer van gekomen, hoezeer opa ook hoopte met Het Monument de verveling van de pensioengerechtigde leeftijd het hoofd te bieden.
Het is onvermijdelijk dat de vader van de jonge waaghals die zijn lichten doofde op een onverlichte weg een synthese van de ooms Frans en Willy zal zijn - met dien verstande dat een synthese, hoeveel er ook moge beklijven van de oorspronkelijk samenstellende elementen, ook altijd iets geheel nieuws oplevert, in dit geval een nieuw personage. Op een lager plan geldt dit ook voor de synthese tante T./tante M.-L.
| |
| |
© kamagurka
‘Vijf jaar en writer's block...een wonderkind!’
De figuur die hier model staat voor de jonge held, Willy van der H. jr, heb ik persoonlijk nauwelijks gekend, maar des te beter meen ik hem te kennen als universeel karakter, als natuurkracht, als fatum. De keer dat ik neef Willy het meest van nabij meemaakte, is veelzeggend met het oog op de latere gebeurtenissen. Verdomd als ik het verhaal niet met die ontmoeting laat beginnen. Aan het tijdstip zal ik wat moeten morrelen. In werkelijkheid vond de samenkomst plaats in 1965 of '66, toen Willieke ± 5 jaar oud was, en ik ± 14. Het was de dag waarop wij, zoals het verloskundig heette, ‘televisie kregen’ - jij was 9 of 10, je zou het je nog kunnen herinneren. Oom Will installeerde de antenne op het dak. Met jouw welnemen verplaats ik de geschiedenis naar juni 1961, wanneer Albert Egberts (geboren immers op 30 april 1950) net elf is geworden. Willy jr, van nu af Robby, blijft vijf. Het verhaal zou, voorlopig, zo kunnen beginnen:
| |
I
(...)
9. Apocriefe inspiratie. Hiervan is sprake wanneer iemand beweert wel degelijk inspiratie te hebben ervaren, zonder dat het tot een zichtbaar (leesbaar) resultaat heeft geleid.
‘Het had een goed boek kunnen worden, maar ja, ik had een gezin te onderhouden, dus...’ (Sartre had een hekel aan dat soort types. Hij sloeg ze meteen om de oren met ‘keuzes maken’ en ‘eigen leven ontwerpen’.)
‘Had ik er maar meteen iets mee gedaan. Maar het was hartje nacht, en ik had niet eens een oogpotlood of zo bij de hand om ermee op het behang te krabbelen, dat trouwens toch veel te hobbelig was...Nu ben ik het kwijt. Doodzonde.’
10. Inspiratie uit plichtsbetrachting. Grand cru inspiratie - de beste die er is. Desnoods geheel ongeïnspireerd, plichtsgetrouw aan het aambeeld-met-monitor gaan zitten en zonder veel verwachting aan het werk gaan, omdat het nou eenmaal je vak is waarvan je het ambacht beheerst. Gewoon de vingers losmaken en wat gaan zitten pielen. Van wie geluk heeft dansen de vingers zich, eerst nog wat houterig en onwennig, in een roes, en ziedaar de inspiratie tot de dans: uit de dans zelf voortgekomen.
Deze vorm van inspiratie is het geschikst voor grote, langlopende projecten die een vastomlijnde dagproductie vereisen. Wie de werkzaamheden niet langdurig onderbreekt, zal merken dat de inspiratie zichzelf genereert.
| |
Epiloog
Iedereen kent de prent van Kamagurka: kind met pen in de hand over blanco vel papier gebogen; ouders op de achtergrond in alle staten van verrukking: ‘Vijf jaar en al een writer's block - 't is een wonderkind!’
Een diepgemeende raad aan al degenen die nog niet door de Muzen zijn aangeraakt: ga niet bij het theelicht op ze zitten wachten. Een kind weet niet beter, maar van een volwassene met kostbare tijd is het geen gezicht, en het leidt maar tot aambeien en bloedverlies. Rodins Denker zit in feite voor iedereen te kakken.
Inspiratie. Ga er ook niet lukraak naar op zoek. Bewust afdwingen is nog iets anders dan op de bonnefooi ronddwalen. Wie zoekt, zal niet vinden - het brengt hem in de verkeerde schuurtjes, opgetrokken uit teerpapier vol hitteblaasjes, met op de grond een laag zurig zaagsel waar met de harksteel al letters in getrokken zijn, niet de juiste.
|
|