Weerzien met Geraardsbergen
Op het spoor van Percheval van den Noquerstocque
Het Geraardsbergse handschrift verscheen tien jaar geleden als eerste deel in de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Sinds kort is een elektronische heruitgave beschikbaar op de website van het Constantijn Huygens Instituut. Aanleiding om (een van) de teksten nog eens grondig te onderzoeken.
herman brinkman
Vraag een Nederlander of Vlaming naar een personage uit de Middelnederlandse literatuur en hij noemt Beatrijs, Reinaert of Mariken van Nieumeghen (of, zoals een scholier eens gezegd zou hebben: de Elegast - van Karel ende Elegast, zoals u begrijpt). Stel een neerlandicus dezelfde vraag en de kans is groot dat hij behalve met de genoemden met Esmoreit, Walewein of Egidius komt. Bij mij - ik ben medioneerlandicus - was dat tijdens mijn studie al anders. Ik moest - en moet nog vaak - denken aan Percheval van den Noquerstocque.
Anders dan zijn naam doet vermoeden is deze Percheval geen romanpersonage, maar iemand die werkelijk heeft bestaan. Hij had het geluk bevriend te zijn met de in zijn tijd fameuze Brugse dichter Jan van Hulst. Van hem ontving hij op zekere dag een aan hem persoonlijk gericht gedicht over de teloorgang van vriendentrouw. Deze tekst is bewaard gebleven in wat we nu het Geraardsbergse handschrift noemen, een verzameling van 89 merendeels korte teksten die omstreeks 1465 door een onbekende kopiist te boek is gesteld, naar men aanneemt in het Vlaamse Geraardsbergen.
Met Percheval van den Noquerstocque kwam ik voor het eerst in aanraking tijdens mijn studie Nederlands. Het was in de jaren tachtig en Herman Pleij liet zijn studenten twee semesters lang zich het hoofd breken over de curieuze tekstverzameling die toen nog geen
Geraardsbergse handschrift heette, maar gewoon ‘handschrift Brussel, KB, 837-845’. Na jaren te hebben besteed aan vastenavondteksten richtte hij zich nu op het thema ‘stadsliteratuur’. Hij vermoedde dat de teksten in dit moeilijk toegankelijke handschrift (sommige teksten waren verspreid uitgegeven, andere nooit) bijeen waren gebracht door een inwoner van Geraardsbergen en dat het geheel wel eens illustratief zou kunnen zijn voor het begrip dat hij graag scherper wilde omlijnen. De collectie was divers en leek een
Leitmotiv te ontberen: je las er berijmde raadsels, spreuken, een hele reeks opschriften, een lijst met bijnamen van Vlaamse steden, dorpen en gehuchten, een lijst met de eigenschappen van een gezond paard, routebeschrijvingen, biechtinstructie,
Muziek van vedel en harp bij een maaltijd aan het hof. Miniatuur, begin vijftiende eeuw
richtlijnen voor godsdienstige overpeinzingen, adviezen voor het bestieren van een huishouden, een reisverslag voor pelgrims naar Aken, verschillende soorten kalenders, een episch gedicht over de Negen Besten (de uitmuntendste ridders uit de wereldgeschiedenis) en zo meer. Zouden deze teksten en vooral ook hun bizarre bijeenplaatsing ons meer kunnen leren over het begrip ‘stadsliteratuur’? Dat was de vraag.