[Rijm, Rijm, Rijm]
Nederlandstalige schrijvers zijn het rijm zelden uit de weg gegaan, ook al is hun taal eigenlijk niet zo geschikt om te rijmen. In het welluidende Frans of Italiaans is dit rijmen veel makkelijker. Maar het is alsof de laaglandbewoner uit eigen vrije wil bergen verzint om te beklimmen omdat de weidse polder hem verveelt. In de Middeleeuwen, de beginjaren van de Nederlandse letterkunde, wordt vrijwel alles berijmd: van chirurgische traktaten en gynaecologische geschriften, tot lijvige encyclopedieën, wereldgeschiedenissen en zelfs de bijbelse geschiedenis die Jacob van Maerlant uit de pen vloeiden. En lang nadat in Frankrijk ridderromans in proza werden geschreven, maakten Nederlandse vertalers er toch weer rijm van.
Ook later in de geschiedenis blijft het rijm onuitroeibaar. Eeuwenlang blijft het ook in heldendichten en toneel de norm. Blanke verzen, zoals in veel van Shakespeares spelen en in Miltons Paradise lost, zijn zeldzaam in de Nederlandse letterkunde. In de poëzie wordt door Gorter en Van Ostaijen een serieus begin gemaakt met de afschaffing van het rijm, maar pas met de Vijftigers is het echt gedaan. En dan is het ook meteen goed raak: rijm gaat in de ban, en wie nog wel rijmt, schrijft geen serieuze literatuur. Maar inmiddels is het weer terug: dichters mogen rijmen, al hoeft het niet. Ze kunnen ook besluiten soms wel en soms niet te rijmen. Rijm is een mogelijkheid, geen dogma. En voor niet-rijmende verzen geldt hetzelfde.
De kern van dit dossier wordt gevormd door bijdragen van dichters. Zij zijn de echte deskundigen, hebben we bedacht. Een aantal van hen hebben we gevraagd een bestaand niet-rijmend gedicht te berijmen, dan wel een rijmend gedicht van het rijm te ontdoen. De resultaten van die vraag vormen een korte demonstratie rijm-in-de-praktijk. Maar eigenlijk hoeven we de lezer weinig uit te leggen. We zijn vrijwel allemaal deskundig uit ondervinding: omstreeks 5 december slaan velen aan het dichten, verslingerd als we zijn aan het rijm.