| |
| |
| |
Gysbert Japix, vader en voorzanger
Dit jaar is er in Friesland uitgebreid aandacht gegeven aan de vierhonderdste geboortedag van de Friese dichter Gyshert Japix (1603-1666). Hij werd geëerd met een plechtige herdenkingsbijeenkomst in zijn geboortestad Bolsward en met verschillende publicaties, waaronder een luxueuze editie van een keuze uit zijn werk met een moderne Friese en een Nederlandse vertaling en een nieuwe, aangevulde uitgave van het al bestaande schrijversprentenboek over zijn leven en werk. Daarmee krijgt hij wat hij verdient, want zijn betekenis voor de Friese literatuur is enorm.
jabik veenbaas
Gysbert Japix kwam uit een familie die aanzien genoot. Zijn vader Jacob Gysberts was belastingcollecteur en kistenmaker, en in dat laatste vak bouwde hij een reputatie op. Hij werd de ontwerper van het prachtige Bolswarder stadhuis, tot op de dag van vandaag een blijvende getuigenis van zijn talent. Maar hij beschikte ook over bestuurlijke aanleg en vervulde functies in de kerk en het stadsmagistraatscollege; in 1641 en 1642 was hij zelfs burgemeester van Bolsward.
Over Gysbert Japix' jeugd is weinig bekend. We weten dat hij zijn vader niet opvolgde, maar schoolmeester werd, aanvankelijk, van 1625 tot 1635, in het dorp Witmarsum. Na zijn vertrek uit die plaats werkte hij mogelijk nog een half jaar aan de school van Beetgum, maar daaromtrent bestaat geen zekerheid. We zijn er wel weer zeker van dat hij in 1637 benoemd werd tot schoolmeester in zijn geboortestad. Hij trad daar overigens ook op als voorzanger, in een van de twee protestantse kerken, misschien wel in allebei. Die functies bleef hij tot aan zijn dood toe uitoefenen.
Na de trotse Oud-Friese periode, de tijd van de Friese vrijheid, die vorm kreeg in een uniek corpus rechtsteksten, werd het Fries sedert ongeveer 1500 nog maar spaarzaam als cultuurtaal gebruikt. De impuls van de Renaissance verbeterde die situatie enigszins, maar in literair opzicht bleef het tot diep in de zeventiende eeuw bij betrekkelijk marginale en incidentele publicaties. Genoemd kunnen worden de erotische Vredeman-liedjes, de speelse zangen van Jan Jansz. Starter en de boertige samenspraken van Johan van Hichtum. En ineens rees daar, als een eik tussen de braamstruiken, Gysbert Japix op, een gedrevene, die een compleet oeuvre schiep van een verbluffend niveau, zodat de Friese Renaissance-literatuur in één klap een respectabele positie veroverde ten opzichte van de andere geschreven talen in Nederland, het Nederlands en het Latijn.
| |
Fries als cultuurtaal
Gysbert Japix moet al heel vroeg verzen in het Latijn en het Nederlands hebben geschreven, maar sinds ongeveer 1639 begon hij voornamelijk in het Fries te dichten. Over de redenen van zijn keus voor het Fries is decennia lang gestreden. Maar Philippus Breuker, die in 1989 een gezaghebbende dissertatie over de dichter publiceerde, weet aannemelijk te maken dat er in Friesland rond deze jaren een hernieuwde behoefte was ontstaan om de eigen regionale identiteit gestalte te geven. Als reactie op de toenemende hegemonie van het gewest Holland. Friesland had een eigen stadhouder, die moest wedijveren met de stadhouder uit Den Haag, en een eigen universiteit, in Franeker, die zich wilde profileren ten opzichte van die in Leiden. Daarom sloofden in deze tijd zoveel geleerden zich uit om de geschiedenis van Friesland te beschrijven. En daarom groeide de belangstelling voor het Fries als cultuurtaal.
Het eerste werk van Gysbert Japix dat in druk verscheen was de Friessche Tjerne, een onder meer door het werk van Johan van Hichtum geïnspireerde samenspraak. De Friessche Tjerne rolde in 1640 van de persen van de Leeuwarder uitgever Claude Fonteyne. De dichter voert er een boer in ten tonele, Tjerne geheten, die zijn landheer toespreekt op diens bruiloftsfeest. De samenspraak is ook nu nog leesbaar, met haar geestige toon en haar beeldende, directe taal; ze maakte onmiddellijk na verschijning grote indruk en vestigde Japix' faam als Friestalig auteur.
Gysbert Japix verwierf vooral bekendheid in Friese cultuurkringen, maar zijn
Gysbert Japix door Ids Wiersma, 1923, naar een tekening van Jan Japicx, 1867
| |
| |
naam drong ook tot buiten Friesland door. Zo kon het bijvoorbeeld gebeuren dat de Amsterdamse dichter Johan Boogaard zijn vriendschap zocht. En zelfs dat de beroemde Engelse taalgeleerde Franciscus Junius enige tijd bij hem doorbracht, vermoedelijk in het jaar 1646, om Fries van hem te leren en zijn werk te bestuderen. Junius kopieerde verschillende teksten van de dichter, die in de Bodleian Library te Oxford nog altijd worden bewaard.
De dichter trouwde in 1636 met Sijcke Salves, en het paar kreeg in elk geval vijf kinderen. Veel huwelijksgeluk hebben de twee niet mogen beleven. In relatief korte tijd verloren ze al hun kinderen op één na. In 1666 stierven ze beiden aan de pest, die vervolgens ook hun enig overgebleven zoon het leven kostte. Plannen voor een uitgave van zijn complete werk heeft Gysbert Japix tijdens zijn leven niet meer kunnen realiseren.
Maar in 1668, twee jaar na zijn dood, verscheen dat werk dan toch, bij Samuel Haringhouk in Bolsward: de Friesche Rymlerye. Een boek dat, op aanwijzing van de dichter zelf, zorgvuldig was opgebouwd in drie delen. Het eerste deel bevatte ‘leafd in bortlycke mingel-deuntjes’, oftewel gedichten en samenspraken rond het thema liefde; het tweede ‘Gemiene aef huwzmanne petear, in ore katerye’, dat wil zeggen dialogen over andere onderwerpen dan de liefde en gelegenheidswerk; het derde deel heette het ‘Hymmelsch harp-luwd’, en bestond uit psalmberijmingen en andere religieuze verzen. In een nieuwe uitgave van 1681, bezorgd door de historicus Gabbema, werd dit werk dan nog eens flink uitgebreid; de belangrijkste aanvullingen waren de 26 brieven van Gysbert Japix aan dezelfde Gabbema en een drietal grote proza-vertalingen uit het Frans.
Wobbelke
Myn hert dat trillet my, it iz nin rôy!
Ick fiel oon 't kreauweljen, ljeaf, het my dert,
O! ‘t hert ontfljuecht my beyd’ mijn eagen trog.
Ja, 't rint uwt my ijn dy,
Ick kin naet wezze fen dy, swiete Djier,
Aef ick môt stearre ljeaf,
Aef ick môt stearre ljeaf,
Aef ick môt stearre ljeaf,
Help Ljeafste', ô litste my ijn docken qeua,
Wobbelke
Aan heftig trillen is mijn hart ten prooi!
Ik voel aan 't beven, lief, wat mijn verwart,
Door bei' mijn ogen neemt mijn hart de wijk.
Ja, 't gaat van mij in jou,
Het trekt van mijn in jou,
Het springt van mijn in jou,
Mijn teerbeminde schat, ben jij weer weg,
Dan moet ik sterven, lief,
Dan moet ik sterven, lief,
Dan moet ik sterven, lief,
Help, liefste, o laat je mijn in deze nood,
| |
Superieure muzikaliteit
Het werk van Gysbert Japix ligt stevig verankerd in de zeventiende-eeuwse Renaissance-traditie. In heel wat teksten gebruikte hij werk van andere auteurs als voorbeeld en inspiratiebron, natuurlijk van auteurs uit de klassieke Oudheid, maar ook van Nederlandstalige schrijvers als Vondel en Huygens. Binnen deze context groeide hij uit tot een bijzonder en eigenzinnig dichter. Gysbert Japix' verzen onderscheiden zich vooral door hun krachtige plastiek en door hun superieure muzikaliteit. Hij bezat een zeer goed oor - zoals het een voorzanger betaamt- en maakte ook heel wat liederen op melodieën. Een prachtig voorbeeld is het liefdeslied ‘Wobbelke’, dat van betrekkelijk vroege datum, is. ik laat het hierboven volgen, met de vertaling die ik zelf ooit maakte voor de Spiegel van de Friese poëzie (Meulenhoff, 1994).
Dit lied vertedert ons tot op heden, het wordt zelfs nog gezongen, en dat komt zeker ook door zijn grote helderheid. Van begin tot eind bevat het regels die zo uit de spreektaal lijken te zijn genomen. ‘Het biste môy!’ - Wat ben je mooi! ‘Paetke my swiete Tuwt’ - Kus me dan, lieveling! Bovendien geeft de subtiele afwisseling van het patroon in de middenregels het een blijvende frisheid. Natuurlijk, we treffen er beelden in aan die tot de vaste bagage van de zeventiende-eeuwse liefdespoëet hoorden. De hedendaagse dichter zou zijn hart niet zo gauw meer door zijn ogen naar buiten laten springen. Maar ook een dergelijk beeld wordt hier zo gebruikt dat het ons nog altijd kan aanspreken.
Binnen zijn werk is dan nog eens een boeiende ontwikkeling waar te nemen. Met het klimmen der jaren begon hij steeds complexer en barokker te werken, een proces dat soms tot een te grote technische overdaad leidde maar soms ook tot een uiterste intensiteit aan zeggingskracht. Ook werd zijn werk donkerder van toon,
| |
| |
vrijwel zeker als gevolg van zijn tragische ervaringen. Indrukwekkend zijn de ‘Juwnbede’, het ‘Avondgebed’ en het ‘Moam-liet’, het ‘Morgenlied’, religieuze verzen die helemaal het stempel van de latere, barokke dichter dragen. Met zijn grote muzikale gevoeligheid wist Japix ze haast tot klank - dichten te laten uitgroeien.
Het zijn slechts enkele voorbeelden, geplukt uit een rijk en veelzijdig oeuvre. Gysbert Japix schreef veel en veel meer dat blijvend tot de verbeelding spreekt. Wat bespeelt hij de figuur van de cirkelvertelling bijvoorbeeld geestig en wijs in zijn vers ‘Muwzebooste’ (‘Muizenhuwelijk’)! En wat zijn er prachtige passages te vinden in zijn dialogen; ik denk alleen maar even aan de vernuftige manier waarop hij het klassieke motief van het aanroepen der zon naar zijn hand zet in het openingslied van ‘Reamer en Sape’.
| |
Inspiratie
Gysbert Japix bleef lange tijd de maatstaf voor de Friese literatoren. Hij had immers bewezen dat het mogelijk was om verfijnd literair werk in het Fries te schrijven. In de negentiende eeuw, de tijd der Romantiek, toen men ook in Friesland de eigen taal nieuw leven inblies en toen er voor het eerst in de geschiedenis een gestage literaire productie ontstond, zag men hem als het lichtend voorbeeld, als de man die de Friestalige cultuur de benodigde status kon verlenen. Geleerden en literatoren als Everwinus Wassenbergh en Joost Halbertsma begonnen zijn leven en werk te bestuderen. Heel wat anderen zouden in hun voetsporen treden: inmiddels zijn er alleen al vijf dissertaties aan Japix' leven en werk gewijd.
Gysbert-Om wordt hij in Friesland wel eens liefkozend genoemd- Gysbert-Oom. Maar eigenlijk was Gysbert Japix de vader van de Friese literatuur; de festiviteiten rond zijn vierhonderdste geboortedag laten daarover geen misverstanden bestaan. En hij is bepaald geen versteende kolos geworden. Dat merken we bijvoorbeeld aan het feit dat moderne schrijvers zich door zijn werk laten inspireren. Zo werden de hoofdstuktitels van een van de meest spraakmakende romans uit de naoorlogse Friese letterkunde - Fabryk van Trinus Riemersma - aan zijn werk ontleend. Een andere romancier, Piter Terpstra, baseerde een indrukwekkende romantrilogie op zijn leven. Gysbert Japix blijft inspireren, omdat de mensen zijn werk blijven lezen. Of omdat ze het blijven zingen - kijk maar naar dat ontroerende liefdesliedje ‘Wobbelke’.
zie ook de recensie hierna op pagina 40.
|
|