Loftrompet
Kritische stemmen beweren dat al die in het Frans vertaalde Nederlandse literatuur helemaal niet wordt gelezen.
Pröpper: ‘Ik weet het niet zo goed. Wel weet ik dat de Nederlandse literatuur in Frankrijk niet op die manier is doorgedrongen zoals in Duitsland. Maar hoe dat komt? In Duitsland worden verreweg de meeste Nederlandse auteurs vertaald, en ze gaan daar ook verreweg het meeste heen voor lezingen en tournees. Er heerst in Duitsland een rijk literair klimaat. Ook in de kranten krijgen Nederlandse auteurs veel aandacht. Hierbij vergeleken stalt de belangstelling in Frankrijk schril af. Omdat Nederland eregast was op de Salon du Livre afgelopen jaar, is er wel versneld aandacht gekomen voor Nederlandse literatuur. En hoe dat op den duur doorwerkt...Er zijn zoveel factoren die een rol spelen, en vaak heb je die niet in de hand. Het is niet te voorspellen ook. Zoals bijvoorbeeld Reich-Ranicki toentertijd de loftrompet over Nooteboom stak...Dat blijkt een belangrijk keerpunt te zijn geweest in de waarderingsgeschiedenis van het werk van Nooteboom en de hele Nederlandse literatuur in Duitsland. Een criticus kan wat dat betreft een essentiële rol spelen. In het algemeen heeft dit fonds de Nederlandse literatuur zeker glans gegeven. Ook door de organisatie van zo'n speciale stand op de Salon du Livre. In die zin kún je wat betekenen. De vraag is alleen: hoe houd je dat vast? Het belangrijkste is iedere keer een spil in dat netwerk zien te zijn.’
Is Engeland een te veroveren gebied?
Pröpper: ‘Ik weet van mijn voorgangster dat de Angelsaksische wereld weerbarstiger is. Die stelt zich minder makkelijk open voor buitenlandse literatuur. De vraag is natuurlijk: hoe moet je naar de wereld kijken? Je moet niet een beetje landjepik gaan spelen, zo van: landje erbij, nog een landje erbij. Je moet er een idee over hebben. Wat wil je en waarom? China staat al langer op het “verlanglijstje” van het Fonds en dat begrijp ik heel goed. In China wordt ontzettend veel gelezen. En het is nog relatief onontsloten. In 2000 heeft het Fonds werk gemaakt van Japan, dat ook sterk literatuur-minded is.’
In deze tijd van bezuiniging en effectmeting wil Pröpper ervoor waken dat de internationale en culturele dimensie uit het oog wordt verloren. Toetsing is weliswaar essentieel, maar Pröpper zou graag een overheid zien die een visie ontwikkelt op het internationale gezicht van Nederland.
Pröpper: ‘In principe heeft Nederland ongelooflijk veel te bieden, cultureel gezien staan wij absoluut op wereldniveau. Ik heb daaruit rijk kunnen putten in Parijs. Het is dan ook onzin om van Nederland een soort provincie te maken. Het is typisch Nederlands om altijd maar te denken dat je hier weg moet. Voor buitenlandse kunstenaars moet het ook interessant zijn om naar Nederland te komen. Je moet importeren op een doordachte manier. Op die manier kun je het culturele klimaat van voedsel blijven voorzien, en discussies op een hoger plan trekken. Met dat gezever over Nederlandse identiteit moet het maar eens afgelopen zijn. Het is wel goed om naar je eigen ziel te staren, maar op zeker moment ben je daarmee klaar. Fransen en Duitsers weten heel goed wat de Nederlandse identiteit is. In hun ogen is Nederland een heel rijk cultuurland dat een tijdlang zelfs de wereld heeft bepaald. Nog steeds op allerlei gebieden is Nederland hoogstaand, bijvoorbeeld op het gebied van vormgeving, architectuur, fotografie en dans. Verder beschouwen Fransen en Duitsers ons als een sociaal laboratorium, waar alle pijnlijke kwesties openlijk worden bediscussieerd, en waarvoor vormen worden bedacht opdat mensen in vrijheid beslissingen kunnen nemen. De regelgeving voor de allermoeilijkste kwesties komt bijna altijd in eerste instantie uit Nederland. Dat weten ze in het buitenland! Waarom zou je dan zo moeizaam naar jezelf gaan zitten staren?’
Volgend voorjaar verschijnt Parijs dagboek van Henk Pröpper over zijn periode bij het Institut Néerlandais. Het zal zijn zesde boek worden, na de roman Het zwaard van de krab (1991), de essaybundels Intiem slagveld (1993) en Waterlanders (1995), en publicaties over Pavese en Bassani. Schrijven is essentieel en zal dat blijven. Net als lezen. ‘Al kan ik het niet anders meer dan met een potlood in mijn hand. Het vreemde is wel dat ik nu al merk een meer neutrale blik te hebben.’
Hij hoopt het werk iets meer op afstand te kunnen houden dan in Parijs, ‘ik vind het belangrijk om hard en goed te werken. Maar je moet ook wel een soort geestelijke vrijheid behouden om dat te kunnen blijven doen. Ook over een wat langere tijd. In Parijs bleef ik maar in mijn hoofd bezig met strategieën. Het Fonds heeft buitengewoon toegewijde en deskundige mensen in dienst. Dat is inspirerend, en dat geeft ook die vrijheid.’
Je hebt nu opnieuw een baan waarbij je voortdurend zult worden aangesproken.
Pröpper: ‘Mensen willen wat van je. Altijd. In Parijs werd ik permanent benaderd door kunstenaars die iets wilden. Bij de wisseling van de wacht beproeven mensen opnieuw hun kansen. Nu zit ik hier ook nog eens pal naast de dorpspomp (café De Zwart aan het Spui, mp). We zullen zien hoe het gaat. Gedeeltelijk is het een kwestie van gelukzalige onverschilligheid. Tegelijkertijd moet je keuzes maken. Je kunt niet echt onverschillig zijn. Integendeel,je moet juist heel bevlogen zijn. Die combinatie wil ik proberen te installeren.’