Woutertje Pieterse koopt zijn roversroman. Illustratie door Pam Rueter. Uit: De kleine Wouter. Gekozen en ingeleid door G. Stuiveling (Amsterdam 1960)
bel te stelen en vervolgens te verpatsen, en van dat geld heeft hij
Glorioso,
de duivel.
Een rovergeschiedenis aangeschaft. Het lezen van het boek blijkt voor Wouter een uitweg uit het zeer benauwde burgerhuishouden.
Wouters innerlijke belevingswereld is ontketend en hij beeldt zich in dat hij zelf een rover is. Belangrijke waarden uit de roversroman, zoals eer, trots, trouw en vrijheid (waarden die in Wouters opvoeding geen enkele rol spelen) worden daarmee Wouters waarden. Zijn opvoeders eisen vervolgens dat hij zegt wat hij met het geld van de huisbijbel heeft gedaan, maar hij weigert, want ‘Wouter was er de jongen niet naar om Glorioso te verraden. Dit had-i juist zo leelyk gevonden in dien Scelerajoso [een schurk] (...)’.
Wouters omgeving heeft niet het flauwste benul van zijn heldhaftige avonturen, omdat het innerlijke avonturen zijn. De lotgevallen van Wouter tonen aan dat er helemaal geen overeenstemming hoeft te zijn tussen de morele toestand van het innerlijk en uiterlijke handelingen. Slechte daden duiden niet per se op een slecht karakter - ze kunnen zelfs voortkomen uit een zeer edele inborst.
Multatuli ondertussen, richt voortdurend op retorische wijze het woord tot zijn lezers, zodat deze niet in dezelfde interpretatiefout vervallen als Wouters omgeving. Multatuli zegt lezers te verachten die slechts oog hebben voor uiterlijke voorvallen en daar een les uit gedestilleerd willen zien, zonder enig begrip voor innerlijke ontwikkelingen. De schrijver serveert per slot van rekening geen achttiende-eeuwse bordkartonnen deugdhelden.
Wanneer de lezer gewoon is aan effect-romans, zal 't hem bevreemden te vernemen, dat Wouters bezoek [...] grote invloed uitoefende op 't onwikkelingsproces van z'n geest. Het spreekt vanzelf dat dit zich niet terstond openbaarde, doch er was 'n kiem van verandering in z'n gemoed gelegd, die niet meer verstikt kon worden. (idee 1063)
Niet alleen Wouters geest, ook die van de lezer - die immers ‘gewoon is aan effect-romans’ - moet rijpen.
Multatuli keert de verstandhouding tussen verteller en lezer radicaal om. De verteller speelt niet langer meer de rol van de bezorgde opvoeder die de lezer op een geduldige en belerende manier toespreekt, in tegendeel:
Ge hebt my niet te danken, publiek. Ik schryf wat ik verkies, onverschillig of 't u aanstaat. (idee 399)
Als de lezer parels wil, dan zal deze zelf in de modder moeten duiken. De schrijver handelt zelfstandig en verwacht hetzelfde van zijn lezers.
Multatuli was geen schrijver die gehoor gaf aan de troebele wensen van lezers. Daarom beweerde hij ook voortdurend dat hij eigenlijk geen schrijver was:
Ieder ziet hier, dat ik geen schryver ben. Een schryver legt zich toe op behagen. Een schrijver is coquet. Een schrijver is 'n hoer. (idee 526)
En daarmee werd de lezer gedegradeerd tot een hoerenloper, eentje die door de literatuur gekitteld en behaagd wilde worden. Multatuli's conclusie:
Het gemiddeld peil der lezers staat beneden 't gehalte van den gebrekkigsten schryver. (idee 524)
Multatuli heeft met allerlei retorische middelen getracht het gemiddeld peil van zijn eigen lezers te verhogen, al moet gezegd worden dat in zijn houding ten opzichte van zijn publiek er altijd een diep wantrouwen bleef meespelen.
Hij heeft in de Ideën op verschillende manieren aan willen tonen dat de beloning van de deugd niet veel meer is dan een kwalijk verzinsel. Hij wilde, met behulp van Woutertje Pieterse, dat verzinsel ontmantelen en er een geheel andere opvatting over morele volwassenwording en het lezen van fictie tegenover stellen. Het werk is daarmee een zeer intrigerende poging om zowel de schrijver als de lezer te bevrijden uit de pedagogisch wereld van de deugdliteratuur, die door Multatuli zo verfoeide ‘leerschool van zelfbevlekking’.