Knap gedaan hoor, meissie
Een jaar of vijf geleden kwam ik, op een regenachtige woensdagmiddag in maart, de trap van het kinderdagverblijf van mijn zoontje opgelopen. Dampend in mijn winterjas hees ik me naar boven. De hele dag had ik op ‘De moraal van het verhaal’ zitten zwoegen, een lezing die ik diezelfde avond nog in Leusden moest houden. Uren achtereen had ik mijn hersens gebroken op de vraag naar de verhouding tussen ethiek en literatuur, onderwijl anderhalf pakje sigaretten wegrokend. Telkens kleedde ik de vraag anders aan. In een chique pak: ‘Kan de esthetische kwaliteit van een werk de ethische laakbaarheid ervan verdoezelen?’ Meer van de markt: ‘Kan een goed boek fout zijn?’ Of quasi-diepzinnig als een Elizabeth Costello avant la lettre: ‘Kan het kwaad te gruwelijk zijn om te beschrijven?’ Veel verder dan ‘soms wel, soms niet’ kwam ik niet.
Eenmaal zuchtend boven aan de trap beland, zag ik dat zich voor het mededelingenbord van de créche nogal wat ouders en groepleidsters hadden verzameld. Vast de aankondiging van een op handen zijnde barbecue, braderie of boterfeest, dacht ik, me terstond nog vermoeider voelend. Toen ik het groepje naderde, draaiden de meeste ouders zich besmuikt gniffelend om. Een moeder die tegenover mij in de straat woonde, wierp me een heimelijke blik toe. Van een bevriende vader ving ik een vette knipoog op. Bij het prikbord bleef alleen Dina staan, de even volle als vriendelijke Surinaamse leidster van mijn zoontje.
‘We zijn allemaal reuze trots, hoor!’, zei ze grijnzend. ‘We hebben het natuurlijk héél mooi uitgeknipt en meteen opgehangen. Kijk maar!’
Glunderend wees ze naar het prikbord waarop een groot krantenartikel uit De Telegraaf prijkte. Mijn portret in de rechterbovenhoek was met fluorescerend geel omlijnd. ‘Sjonge, jonge,’ zong Dina, ‘wie had dat nu ooit gedacht? Knap gedaan hoor, meissie!’
Koortsachtig begon ik, zoals het onzekere debutantes betaamt, de recensie van Het dameoffer te lezen. Mijn naam was consequent met vette, gele strepen gemarkeerd. Maar dat was niet alles. Halverwege het artikel lichten twee andere woorden felgeel op: ‘Rake vrijpartij’ en ‘Prachtige masturbatiescène’, waarachter Dina tot overmaat van ramp nog eens drie vette uitroeptekens had geplaatst. Op dat moment kwam mijn zoontje de gang opgelopen. Ik griste zijn jasje van de haak, tilde hem op en maakte dat ik wegkwam.
Wekenlang heb ik de crèche gemeden, uit gêne en angst. Ik vreesde van alles, maar vooral dat mijn boek niet meer serieus genomen zou worden. Alsof literatuur en ‘masturbatiescène’ met elkaar vloeken. En: alsof je als vrouw geen erotische scène kunt schrijven zonder de verdenking van plat populisme op je te laden. Die avond maalde ik geen bijster sterke indruk in Leusden. ‘Hoe kan iemand die zojuist als een seksexpert in de krant is weggezet, ons iets zinnigs over ethiek vertellen?’, hoorde ik mijn wantrou-