Literatuur. Jaargang 20
(2003)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Patricia de GrootEen van de opvallendste debuten van vorig jaar is De achteroverval van Patricia de Groot. Volgens het persbericht mag het geen roman heten en op de achterflap wordt nadrukkelijk gesproken van een debuut in boekvorm. De Groot publiceerde eerder in literair tijdschrift Raster en De achteroverval kan misschien het best in de talige traditie geplaatst worden. Het is de mens eigen verbanden te leggen en dat doet de lezer maar al te graag bij deze humoristische tekst, die duidelijk met veel plezier geschreven is. De achteroverval bestaat uit vier delen, zogeheten ‘verplaatsingen’, waarin het gaat om hoofdpersoon mevrouw Noordeloos en de verwarring die haar leven beheerst: ‘De wereld draait, maar ik draai door.’ Ze zoekt naar contact naar anderen, maar wordt daarin telkens teleurgesteld: die ander blijkt geen man maar een strandpaal, die ander zit opgesloten op het toilet en geeft geen antwoord of is er misschien niet eens. Ondertussen loopt ze maar, - de taal houdt haar in beweging - en is ze als klap op de vuurpijl haar automatische piloot kwijt geraakt. De kritiek was op een enkele uitzondering na, welwillend over De achteroverval, ze noemde het boek opvallend in het slappe doorsneeaanbod van prozadebuten en vond De Groot veelzijdig en getalenteerd. Patricia de Groot studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en is redacteur bij uitgeverij Querido. uit: de achteroverval (2002) ‘Mijn debuut heeft een lange ontstaansgeschiedenis, ik ben er ongeveer acht jaar geleden aan begonnen, al wist ik toen natuurlijk nog niet dat het een boek ging worden. Op een bepaald moment besloot ik dat de kogel door de kerk moest: drie weken lang, mijn zomervakantie, heb ik me afgezonderd in een huisje op Ameland en wijdde ik mezelf de hele dag en avond aan het schrijven en schrappen. Er was daar geen afleiding, geen telefoon, geen televisie, geen e-mail, dus het uitgelezen moment om alle teksten en fragmenten die ik tot dan toe had tot een geheel te maken. En dat werkte wonderwel. De teksten die ik na het eerste boek schreef, hebben op dezelfde manier als mijn beginteksten van destijds ogenschijnlijk niets met elkaar te maken. Maar dat baart me nu geen zorgen meer. Ze draaien kennelijk om iets heen wat mij schrijvende houdt en dat ik daarom maar beter niet in eerste instantie kan benoemen. Door de kritieken ben ik niet anders gaan schrijven, daar was volgens die kritieken ook bepaald geen reden voor. Het enige wat sommigen mij in de schoenen schoven was de woordspelerige hijgerigheid, maar ach, bijna al die recensenten eindigden hun stuk zelf met een verdraaid leuke uitzwaaier! Die gun ik hun, ik ken de lekkerte van dat genoegen. Het was prettig om publiekelijk reacties te krijgen, vooral ook omdat het een lovende ontvangst was. Op een uitzondering na, Tomas Vanheste, die op wanstaltige wijze de plank missloeg door Marja Pruis en mij als twee debutanten te zien die ‘uitstekend voldoen aan het cliché van vrouwen uit het literaire circuit die zonodig zelf een boek moesten schrijven’. Schandalig überhaupt dat Vrij Nederland zulke seksistische onzin afdrukt. Verder was ik aangenaam getroffen door het feit dat zoveel critici de humor in mijn boek oppakten, mijn stijl en eigenzinnigheid prezen. Maar al noemde Knetterende Letteren mijn boek het beste debuut van dat jaar, toch heb ik aan den lijve ondervonden dat zelfs de meest positieve recensie nog maar | |
[pagina 17]
| |
amper de kern kan raken van het boek zoals jij het bedoeld hebt. Dat is een rare gewaarwording, dat je ideale lezer toch ver te zoeken is. Strikt genomen was ik die ideale lezer allang tegengekomen: Raster-redacteur en schrijver Jacq Vogelaar becommentarieerde mijn manuscript. Zijn oordeel was het belangrijkste voor mij. Als redacteur raad ik de auteurs aan die ik begeleid: schrijf al flink aan je tweede voordat de eerste uitkomt. Maar zelf heb ik die raad in de wind geslagen. Ik was wel al bezig, maar dat vlotte niet erg. Ik bleef eigenlijk steeds verder schrijven aan het eerste boek, iets wat ik stiekem graag wel altijd zou willen blijven doen. Daarom moest het roer om, ik moest iets geheel anders gaan maken, een duidelijke cesuur met het eerste boek, en dat werden teksten bij een serie prachtige foto's van fotograaf Emmy Scheele. Er kwamen meer foto's en meer teksten, en het groeide uit tot een boek. Begin november verschijnt het, getiteld Op de kop, in een bijzondere vormgeving van Melle Hammer. Het is een speciaal project, dat ik slechts ten dele als mijn tweede boek zie: het is geen roman, maar een samenwerking tussen schrijver en fotograaf, die in tekst en beeld dezelfde toon aanslaan, poëtisch en hilarisch. Precies die toon maakt dat ik het toch ook wel stiekem als een vervolg op mijn eerste boek kan zien. Maar aan de andere kant heb ik daardoor toch weer de ruimte vrijgemaakt om stiekem in mijn eentje aan een tweede grote prozatekst te kunnen werken. En daar zeg ik nog lekker niks over, want ik zit met mijn handen in het haar boven die tekst, die ik met plezier schrijf, maar die ik niet wil lezen. Puzzelen is dat, om erachter te komen wat er naar mijn idee aan schort. Daar kan niemand je bij helpen, al was het alleen maar omdat ik zoiets ook niet aan een ander te lezen wil geven. Er is helemaal geen druk van buitenaf om met een tweedeboek te komen, er is alleen een druk van mezelf, en die ligt vooral op het vlak van hoe het geheel van mijn boeken gezien zal worden. Ik maak me nu dus niet druk om het tweede boek, maar, nog vager want nog verder in het vooruitschiet, om bijvoorbeeld mijn vierde boek of om het moment dat je moet stoppen voordat het af gaat glijden. Een van de beste dingen die me zijn overkomen met de verschijning van het boek, is het feit dat het geheel en al aan mijn hoge normen voldoet en tegelijk zo gewaardeerd wordt door anderen. Het plezier dat ik aan het maken beleefde, en dat er kennelijk afstraalde, had ik mezelf al tien jaar eerder moeten gunnen.’
cor vos |
|