de genoemde boeken. Maar beperkt dit uitgangspunt de leerlingen niet, temeer daar een groot deel van hen voor een vervolgstudie naar elders (vooral Nederland) vertrekt? Dit geldt in verhevigde mate als je de provocerende vraag van Aart G. Broek, kenner bij uitstek van het gebied - Bestaat er wel zoiets als Caraïbische literatuur? - ontkennend beantwoordt. In de genoemde methodes wordt het uitgangspunt dat de Caraïbische literatuur centraal staat, en dus van belang wordt geacht, niet uitdrukkelijk besproken.
Dergelijke overwegingen zijn misschien nog meer aan de orde bij een literatuurgeschiedenis, zoals Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Van Kempen schrijft: ‘Om de Surinaamse literatuur zo goed mogelijk recht te doen, probeer ik de Caraïbische regio tot uitgangspunt te nemen. Dat betekent dat de Surinaamse literatuur centraal wordt gesteld en in een Caraïbisch kader is geplaatst, en indien nodig in tweede instantie ook in relatie wordt gebracht tot literatuur van elders. De westerse periodeconcepten voldoen zelden of nooit om de Surinaamse literatuur adequaat te beschrijven. Nederland is zeer lang (en soms nog) het kompas geweest dat de richting aangaf voor literatoren. Toch liepen bijvoorbeeld stijlperiodes zelden parallel. Geprobeerd is hier de interne dynamiek van de Surinaamse letteren te volgen en de eigen wetten van die letteren bloot te leggen.’
Van Kempen gaat ook in op het literatuuronderwijs in Suriname, en constateert dat Fa yu e tron leisibakru op het zesjarige Vrije Atheneum nauwelijks wordt gebruikt. Daar gebruikt men de losbladige methode Literatuur in facetten, ontworpen door de docenten Godeke Donner, Sandra Niemeijer en Ton Wolf. De literatuur uit Suriname en de eigen regio krijgt daarin slechts beperkt plaats. Niet verbazingwekkend: ‘Het Vrije Atheneum is een particuliere school die een zo nauw mogelijke aansluiting bij het Nederlandse onderwijs nastreeft, zodat een overstap door leerlingen eenvoudig kan worden gemaakt’ aldus Van Kempen.
Hoe is het in dit opzicht gesteld met het literatuuronderwijs op de Nederlandse Antillen en Aruba? De Caraïbisering staat er hoog in het vaandel, maar daarnaast is er volop aandacht voor de Nederlandse literatuur. Dat was zeker het geval vóór Kadans verscheen. In de praktijk bestond het onderwijs uit een combinatie van Caraïbische en Nederlandse literatuur. Ook in Kadans komen Nederlandse voorbeelden voor, meer dan het geval is in Fa yu e tron leisibakru. Bovendien hangt de gerichtheid op Nederland natuurlijk ook af van de school en de achtergrond van de leerlingen. En het belangrijkst is uiteraard de docent.
Literatuuronderwijs dat zich eenzijdig richt op de Nederlandse literatuur bestaat niet meer in de Caraïben. Dat zou ook niet meer kunnen. De schrijver Frank Martinus Arion constateerde al in 1977, toen hij les gaf op de lerarenopleiding in Suriname: ‘Als je het waagt te zeggen dat er geen Surinaams werk op de literatuurlijst mag bij het vak Nederlands, maken ze je het verwijt datje anti-Surinaams bent.’ Er bestaan inmiddels goede methodes om de Caraïbische regio in het centrum te plaatsen. Maar dat laat niet onverlet dat hier en daar om allerlei redenen ook de Nederlandse literatuur nog aandacht krijgt. Dat past wel bij het karakter van het literatuuronderwijs: literatuur laat zich immers niet indelen in vakjes en hokjes.