[Nummer 7]
Redactioneel
Nog niet eens zo heel lang geleden konden de opleidingen Nederlands de toestroom van studenten nauwelijks aan. Als eerstejaarsstudent deelde je de collegebaruken met tweehonderd anderen. Dat is een jaar of tien terug drastisch veranderd. Andere studies werden hip of hadden de schijn van nuttigheid - geschiedenis, bedrijfscommunicatie, Japans - en van lieverlee kwamen er niet alleen minder neerlandici maar daalde hun aanzien ook nog eens. Onlangs las ik over een succesvolle neerlandicus die eerst een jaar de heao had gevolgd. Zijn vader was tegen de overstap van zijn zoon: ‘Hij ging ineens Nederlandse letteren doen, nou, wij stonden niet te juichen, dat is toch geen vak van de toekomst.’ Het is met deze student, Bastiaan Geleijnse, wel goed gekomen. Samen met John Reid en Jean Marc van Tol (‘Hij deed Middelnederlands, dan bén je al een beetje raar’, zei een vriend over Van Tol) krijgt hij een dezer dagen de Stripschapprijs voor Fokke en Sukke.
Nederlands is typisch zo'n studie waaraan het nut niet direct valt af te zien. Het bedrijfsleven staat vast ook niet te trappelen om opleidingen Nederlands te steunen. In de ‘kenniseconomie’ van Balkenende moeten neerlandici zich vermommen als taaladviseur of communicatiespecialist om, letterlijk, op krediet te mogen rekenen. Maar ondertussen groeit hier en daar het aantal studenten weer. Zij hebben in de gaten dat de waarde van kennis niet in geld valt uit te drukken.
Johan Oosterman