Loyaliteit of uitsluiting
Aan dramatisch gehalte geen gebrek in deze boeken, indringende psychologische processen evenmin. Toch zijn - met uitzondering van het recente Mores - deze titels alleen nog antiquarisch te verkrijgen. Nu geldt dat voor het leeuwendeel der boeken die in Nederland verschijnen, maar het zegt ook iets over de korte levensduur die dergelijke zedenschetsen over het algemeen beschoren is. Het feit dat al deze romans kennelijk dicht op de eigen huid zijn geschreven, en sterk leunen op de werkelijkheid, is zowel het sterke als het zwakke punt. Vooral de drie herenromans zijn bijna antropologische studies van een gesloten gemeenschap met geheimcodes, een eigen taal en sterk geritualiseerde omgangsvormen. De beschrijving daarvan vergt zoveel aandacht, dat het slechts hier en daar lukt om iets van onderliggende mechanismen of persoonlijke ontwikkelingen te laten zien. Van Houtens Egbert Nees is en blijft een hol vat, voor wie sympathie noch antipathie op te vatten is. Van der Pijl heeft zijn Sjoerd Visser iets meer aangekleed, door hem als volwassene te laten terugblikken op zijn studententijd. Scherp maakt Van der Pijl aanschouwelijk hoe je nooit ‘een van hen’ wordt, al beweren ‘zij’ van wel. Te Rijdt beschouwt met de ogen van Ward van Rigteren het corps met geamuseerde distantie, hetgeen geestige beschrijvingen oplevert van bralpartijen, met veel ‘HAHAHAHAHA’ en ‘Geil!’ Zijn personage is ervan doordrongen dat het gewoon een spel is. ‘Het enige probleem is dat niet iedereen het als een spel kan zien.’
In de beide damesromans draait het niet om het al dan niet geaccepteerd worden in het corps, maar om uitsluiting op een algemener plan. Historisch gezien is daarbij
Doezamand het interessantst. Harberts geeft een verstik-
kend beeld van conventies in haar tijd. Daarbij vergeleken is het verenigingsleven een haven van vrijheid en leergierigheid. Voor zover haar ‘èle’ Karin fysieke verlangens heeft, gaan die uit naar een van haar beste vriendinnen. Onder de druk der omstandigheden verlooft ze zich, en volgt haar aanstaande naar uithoek Hengelo. Een medestudente reageert teleurgesteld: ‘Jij bevestigt weer de gangbare opvatting dat meisjes naar Leiden komen om een man te vinden.’
In Een vaste vriend beschrijft Windrich een dergelijke, vergeefse zoektocht tot in alle deprimerende finesses. Diep in haar hart kijkt Simone neer op de corpsballen die later haar collega's zijn. Ze moéten wel naar haar luisteren, want tijdens de sollicitatiegesprekken hebben ze haar verzekerd dat het in hun bedrijf ‘absoluut’ geen verschil maakt of je man of vrouw bent. ‘Nee, die tijden zijn voorbij.’
‘hahahahaha!’ De jongens bij de opticien hebben gezelschap gekregen van twee meisjes. Blonde paardenstaarten, gestreepte poloshirts. De festiviteiten van de avond ervoor worden doorgenomen, evenals het ophanden zijnde weekend. In De ontgroening - die zich afspeelt in de fictieve stad Maasdam waar de onvolprezen studentenstad Utrecht onmiddellijk in te herkennen is - beschrijft Van Houten een ontmoeting op straat tussen Egbert Nees en zijn kornuiten met enkele corpsmeisjes. ‘Ik heb gehoord dat jullie installatie poepjesleuk is geweest.’ ‘Ja, het was strontemooi.’ De ene jongen heeft nu een smal brilletje met een kleurloos montuur opgezet. ‘Deze is wel lachen, hè?’ zegt hij. ‘Geil!’ roepen de meisjes in koor. Dat wordt weer poepjesleuk, dit weekend.