Lisa Kuitert
Fietsreis wordt voetreis, met literaire gevolgen
De jonge Aafjes vertrekt per fiets naar Rome, gaat gedwongen te voet verder, slaapt met een dienstmeisje, en schrijft jaren later Een voetreis naar Rome. Spannend genoeg in de naoorlogse jaren om een hoge verkoop te behalen. Maar inmiddels vergeten.
Ga maar gauw naar de kapper, was het eerste dat moeder Aafjes over de lippen kwam, toen ze haar 22-jarige zoon Bertus na zijn negen maanden durende reis naar Rome weer terug zag. De reis, die was begonnen als een pelgrimstocht, had het karakter gekregen van een
Grand Tour, vol inwijdingsriten in het volwassen leven. Het zou nog jaren duren voor de dichter zich aan zijn reisverslag in dichtvorm zou zetten, dat in 1946 onder de titel
Een voetreis naar Rome verscheen. Bertus Aafjes was overigens op de fiets vertrokken, die ochtend van de 31e maart 1936, met alleen de honderd gulden op zak die zijn te vroeg gestorven vader hem had nagelaten. Dat geld raakte al na enkele dagen op, nadat hij in een stadje aan de Rijn de
Liebfraumilch had geproefd. Toch wist hij het nog negen
Bertus Aafjes
maanden uit te zingen, op de bonnefooi, levend van wat vriendelijke plattelandsbewoners hem toestopten. Als tegenprestatie zou hij dan in Rome een kaarsje voor hen branden.
De fietstocht werd, vanwege te hoge invoerrechten, vanaf de Zwitserse grens noodgedwongen een voetreis. En wat voor een. ‘Ik had zeven paar schoenen versleten en ik bezat niet één paar kousen meer’, vertelde hij aan Michel van der Plas in een terugblik. Zijn ransel zat voor meer dan de helft vol met boeken: de Mei van Herman Gorter, Tuin van Eros, van Jan Engelman, Homerus' Odyssee en Dantes Divina Comedia. Elke dag schreef hij zijn moeder een brief - zouden die brieven nog ergens liggen? Volgens de brievencatalogus cen niet, helaas. Van der Plas citeert in zijn nawoord bij de feesteditie van Een voetreis naar Rome (1974) zo'n epistel: ‘Al stuur ik deze brief nog niet dadelijk weg, toch schrijf ik maar vast omdat u alweer graag weten wilt, hoe het mij gaat. Nu moe, in één woord schitterend [...] ik had nog maar een half uur gelopen toen een personenauto achter mij aan kwam waar alleen een heer inzat. Ik vroeg dus of ik mee mocht rijden en hij vond het best. Wij maakten een prachtige tocht, want het toeval trof dat hij juist in Riva zijn moest [...]’. Op 12 mei kwam Aafjes al in Rome aan. De terugreis, die hem ditmaal door Frankrijk voerde, zou veel langer duren. Hij leefde van een paar honderd portretjes van de paus, die hij in Rome had ingeslagen en onderweg verkocht. Eenmaal thuis ging Aafjes het volle leven in. Hij trouwde, reisde nog een keer naar Italië, en begon met dichten.
Pas tijdens de hongerwinter van 1944-1945, toen Aafjes zat ondergedoken in het Friese Terband, zette hij zich aan zijn poëtisch reisverslag. Hij schreef iedere nacht honderd regels, bij het schijnsel van een olielampje, zo vertelde hij