Willem van den Berg
Lopend lezen? De romantische lezer
Lezen doe je in bed, niet terwijl je loopt. Toch horen reizen en lezen bij elkaar: de lezer trekt er op uit, al gaat hij er bij zitten als hij een boek opslaat. Behalve de excentriekeling: die loopt en leest tegelijk.
Als we Alberto Manguel (A History of Reading, 1996) mogen geloven is van oudsher, vanaf de Grieken tot nu toe, vanaf Chaucer tot Proust het bed de meest favoriete leesplek geweest. Het bed ademt een beslotenheid die ook andere leesruimtes, zoals de studeerkamer en zelfs het toilet tot geliefde leeslocaties maakten. En omdat lezers nu eenmaal op hun gemak gesteld zijn, werden zij in de loop der eeuwen op hun wenken bediend door een leger van schrijnwerkers/uitvinders die de meest ingenieuze en wonderbaarlijke leesmeubels of liever leesmachines ontwierpen. Men sla er de prachtige catalogus Die Kunst des Lesens (1985) van Eva-Maria Hanebutt-Benz maar op na om te zien hoeveel technisch vernuft gestoken is in het ontwerpen van lezenaars die het boek met radertjes en katrollen in de meest geschikte stand richtten en via rug-, voet- en handsteunen het welbevinden van de lezer optimaliseerden.
Halverwege de achttiende eeuw gaat dat veranderen. Het reizen raakt in, men ontdekt de natuur, trekt als het even kan naar buiten en de boeken gaan mee. Geen folianten, maar draagbare pocketlectuur in klein octavo of duodecimo, voor in de reis- of broekzak, of om te verstoppen in de wijde mouwen van jonge meisjes, zeker als de inhoud zweemde naar het libertijnse.
De ontdekking van de natuur had iets van een leesrevolutie. Om te beginnen promoveerde de natuur zelf tot boek, een reusachtige foliant, waar men eindeloos in kon blijven lezen. De indrukwekkende en idyllische natuur heette van toen af ‘romantisch’, omdat men de natuur ging lezen als één grote roman. Het kon ook anders: wie met een schildersoog naar de natuur blikte, noemde haar ‘pittoresk’.
Door het lezen van de natuur kwam ook de literatuur weer in beeld. Immers, de natuurtaferelen herinnerden aan eerdere, vaak emotionele leeservaringen. Goethe begon er mee. Als na een zwaar onweer de natuur weer opleeft, staren in Die Leiden des jungen Werthers Lotte en Werther door het venster naar buiten. Met tranen in de ogen legt Lotte haar hand op die van Werther en stamelt ‘Klopstock’. Het alleen maar noemen van de auteur van Die Frühlingsfeier is voldoende voor Werther om te verzinken in ‘dem Strome von Empfindungen, den sie in dieser Losung über mich ausgoss’. Klopstock doet het ook goed bij Nederlandse schrijfsters. In Het land in brieven (1788) van E.M. Post heet het: ‘Als ik hier, tegen het vallen van de avond met klopstock in de hand nederzit, en zelfs aan 't peinzen geraak, voert mijn verbeelding wel eens naar zijn graf’. In Voor eenzamen (1789) geraakt ze zo onder de indruk van het natuurschoon, dat ze om dat alles in woorden uit te kunnen drukken ‘groote klopstock!/ Om een vonkje van uw vuur’ zou willen beschikken. Ook Kleist vermag haar te inspireren. In Het land in brieven kan zij het ‘binnen de muren niet uithouden; met Kleist, dien schonen lentezanger in de hand’ gaat ze ‘evenals de kapellen van de ene rustplaats naar de andere’.
Er gaat zo een wisselwerking tussen literatuur en natuur ontstaan. De natuurbeleving bevestigt de echtheid van het gelezene en het lezen van literatuur over de natuur intensiveert de natuurbeleving. Men dient echter wel de juiste locatie en het geëigende moment uit te zoeken: graven bij maanlicht scoren hoog, prieeltjes, oude eiken, veelal ook minder toegankelijke plekken, ver van de woelige wereld. Het wordt op het eind van de achttiende eeuw zo'n mode, dat in tuintheorieën en almanakken, verlucht met instructieve plaatjes, de meest geschikte plaatsen voor eenzame lectuur worden geschetst.