Literatuur. Jaargang 20
(2003)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Ulfers in Hardenberg9 Wie kan zich nog iets voorstellen bij ‘een dominee van den ring’? Op lezers zonder gedegen protestantse achtergrond moet de roman Oostloorn van Siebold Ulfers uit 1903 wel een hoogst exotische indruk maken. In dit boek met dorpsschetsen, ooit een bestseller, tovert Ulfers Hardenberg om tot de besloten gemeenschap Oostloorn, waar een socialistisch gekleurd Christendom de levens bepaalt van lieden met namen als Wiegen, Ake en Snippenietige, nederige personages in een overweldigend natuurdecor. Ondanks gekte, dood en de strijd tussen synodaal hervormden en dolerend gereformeerden (compleet met veldslag om het kerkgebouw), ademen de bladzijden een wonderlijke, nog altijd melancholisch stemmende harmonie. Onderlinge verschillen worden bijgelegd op de dorpsbrink en zodra het er echt op aankomt, voelen allen zich één, één in hun kleinheid, zoals wanneer de vrouw van dolerend dominee Senserff sterft: De rouw was binnengekomen in het dorp, alsof ieder in zijn huis een doode had. En als één een voorbeeld had durven geven, om de gordijnen neer te laten en de blinden aan te zetten, - zij zouden het allen gedaan hebben in geheel Oostloorn; want het was in ieders hart om het te doen. Schepers had gezegd: ‘Het komt mij niet toe, om dat voorbeeld te geven; zouden zij niet denken, dat ik mij voor den eerste in het dorp hield?’ En toen hij het niet durfde, had niemand het gedurfd. Maar het hart van een iegelijk in Oostloorn was als het hart van een, die achter gesloten blinden en neergelaten gordijnen zit. Ulfers was zelf predikant, en hij veroorloofde zich in een van de laatste hoofdstukken een literair grapje, wanneer hij iemand tegen zijn Senserff laat zeggen: ‘Het wordt tijd, dat schrijvers eens uitscheiden, pastorale romans te dichten! Anders zie je er hier ook nog een komen, en die neemt jou en je dorp en je persoon meê in een boek; prettig voor jou, als jij je daar geobjectiveerd in vindt!’ Even treedt de auteur hier, via een soort droste-effect, binnen in zijn eigen droomwereld: Oostloorn. | |
Van Buren in HellendoornHet Pieterpad voert over de 10 ‘Hellendoornse berg’, eigenlijk een gordel van beboste heuvels. De berg biedt najaarswandelaars precies het juiste gezichtspunt voor de lezing van Johanna van Burens impressie van ‘Het darpien in harfskleur’ uit 1928, waarvan hier de eerste strofe:
O, darpien, mien darpien,
Wat lig iej door mooi!
De roo en de goldgelle
Blae zint oew tooi.
Ik sta op den barg en
Ik kieke noa oew,
O, darpien, mien darpien,
Wat mooi ziej toch noew!
Van Buren (1881-1962), die zelf haar leven lang in Hellendoorn woonde, beschreef in de streekeigen taal de gehele regio van Salland en Twente. Zelf verkoos ze de term ‘leedties’ (liedjes) voor haar werk, waarover ze aan het einde van haar leven schreef: ‘'t Waan gin “gedichten” allemoal.’ Die bescheidenheid past goed bij de thematiek van haar werk: kleine, alledaagse gebeurtenissen en plaatselijk nieuws, van een satirisch vers over fietsbelastingplaatjes tot een loflied op de smaak van nieuwe aardappelen. Het merendeel van haar dichtwerk verscheen als ‘vessies’ in het Twentsch Zondagsblad, en voor het overige schreef ze vooral gelegenheidsgedichten. Ze geldt dan ook als een echte volkskunstenares. Wie vanaf Hellendoorn het pad naar Holten volgt, kan in plaats van de roodwitte markering ook Van Burens Leedtien veur Holten tot wandelgids kiezen. De route, die zij per fiets aflegde, loopt iets oostelijk van het Pieterpad door het buurtschap Noetsele - nu opgeslokt door Nijverdal - en ging dan vermoedelijk via de Holterweg en de Plaggenweg naar de Oude Hellendoornse weg, waar de route weer met het Pieterpad samenvalt. Typerend voor haar anekdotische stijl begint Van Buren het gedicht met een strofe over ‘zonnen besten Holter jongen,’ die haar vraagt eens een ‘leedtjen oaver Hoolten’ te maken. Volgt een nauwkeurige beschrijving van de route vanaf Hellendoorn, ‘biej de Budde Noosel [Noetsele] in’, langs ‘den bosch van Hègejan’, over de ‘Holterbarg’, langs ‘zon mooie mölle,/ Den door op ne heugte steet’, en dan ‘veerder 't darp in, woer de/ Weg zoo onder 't spoor deur geet’. De wandelaar die deze 75 jaar oude verzen toetst aan de hedendaagse realiteit, komt er dan bijvoorbeeld achter dat café De Budde in Nijverdal nog steeds in bedrijf is, maar dat er geen molen meer op de Holterberg staat; deze ging in 1945 in vlammen op. En bij aankomst in Holten even kijken wat er is gebeurd met Van Burens advies aan de dorpelingen: ‘Oewe vèènsters van 't gemeent'huus/ Door moet neug een värfien op!’
Johanna F. van Buren
vervolg op pagina 41 |
|