Plagiaat in omgekeerde zin Schrijversnamen in de Middeleeuwen
Joost van Driel
Pseudoniemen in het Middelnederlands? We kennen er een paar, zoals Heer Wanckelmoet en Heer Erentrijch, zogenaamde ‘sprooksprekers’ van wie de namen wellicht verwezen naar een of andere herkenbare specialiteit, een karakteristiek optreden of een opvallende voordracht. Maar dan houdt het wel zo'n beetje op. Met de pseudoniemen, en eigenlijk ook met de werkelijke namen van Middelnederlandse dichters.
Het is een van de frustraties van de medioneerlandistiek: de anonimiteit waarin de Middelnederlandse letterkunde is gehuld. Ja, we kennen wel auteurs bij naam, zoals Hadewijch, Jacob van Maerlant, Ruusbroec, Willem, Jan Moritoen. Maar van de meerderheid van onze oudste literatuur kennen we de dichters niet. Neem bijvoorbeeld de Middelnederlandse ridderromans, waarvan we er zo'n tachtig hebben. Van slechts een stuk of tien kunnen we de dichters noemen: Maerlant, Diederic van Assenede, Lodewijk van Velthem, Penninc en Pieter Vostaert en Loy Latewaert.
Deze situatie houdt verband met de gefragmenteerde overlevering van de Middelnederlandse letterkunde. Een middeleeuws dichter noemt zijn naam vaal? aan het begin of einde van een tekst. Juist die prologen en epilogen van Middelnederlandse teksten missen we, kwestbaar als ze zijn gelegen in de kreukelzone die de klappen van de tijd opvangt.
Maar er speelt nog iets. Het middeleeuwse literaire bedrijf moet meer dan tegenwoordig een klein wereldje geweest zijn: een dichter schreef voor een opdrachtgever en een kleine publiekskring. Hoe de dichter heette, hoefde niet expliciet vermeld te worden, dat wist het publiek wel. Als het dit al wilde weten...Want een dichter leverde veel meer dan nu een product op afspraak af. Zoals tegenwoordig een aannemer ook niet elk gebouwd huis omstandig signeert maar het naambordje aan de bewoners gunt, zo liet een Middeleeuws dichter zijn creatie over aan zijn opdrachtgever.
IJdelheid en de zucht naar roem waren een middeleeuwse dichter natuurlijk niet vreemd. Maar zijn scheppingen waren niet bedoeld als individuele ontboezemingen van een unieke geest. Middeleeuwse literatuur is minder persoonlijk dan hedendaagse, uitzonderingen
Maerlant als onderwijzer; Leiden UB, BPL 14A, Der Naturen Bloeme, f.124r
daargelaten, en om die reden was het vermelden van de auteursnaam simpelweg minder van belang. De auteursnaam als het copyright op de getuigenis van een innerlijk leven, zoiets kende men niet.
Opmerkelijk wat dit betreft is het verschijnsel dat sommige dichters hun teksten de wereld inzenden onder de naam van een beroemde auteur. Van een pseudoniem kan je dan eigenlijk niet spreken. Eerder van plagiaat in omgekeerde zin: niet iemands werk wordt toegeëigend, maar zijn identiteit. Zo'n daad kwam niet voort uit kwade opzet, eerder uit een bescheidenheid die we tegenwoordig niet meer kennen. Blijkbaar was de eer groter als jouw tekst bekend kwam te staan als werk van bijvoorbeeld de grote Wolfram von Eschenbach, dan onder je eigen onbekende naam. Maar wie werd er dan geëerd?
Voor literatuurhistorici is het verschijnsel best vervelend. De kleine hoeveelheid Middelnederlandse dichters die we bij naam kennen, willen we graag behouden. Hun oeuvres worden gekoesterd. Neem nu het gigantische oeuvre van Jacob van Maerlant. Maerlants bekendheid moet zijn naam tot een aantrekkelijk pseudoniem hebben gemaakt. Hebben Middelnederlandse minor poets de verleiding kunnen weerstaan? Is niemand de naam Jacob van Maerlant gaan voeren, hopend dat zijn eigen teksten zouden worden opgenomen in het oeuvre van de vader van alle Dietsche dichters?
Niets zou meer zeker zijn. We moeten er niet aan denken. Liever geen namen dan zulke pseudoniemen.
joost van driel doet promotieonderzoek naar de stijl van de verhalende middelnederlandse letterkunde en is verbonden aan de universiteit leiden.