Reputaties op het spel
Een nadere verklaring voor de gegeneerde ongerustheid van de recensenten, biedt de argumentatie die zij hanteerden bij hun bespreking van Jonkmans bundels. Haar receptie blijkt te zijn beïnvloed door genderopvattingen die al vanaf de jaren vijftig in de literaire kritiek een rol spelen. Destijds waardeerden de critici literatuur die door vrouwen was geschreven omdat daaruit een ‘grotere onmiddelijkheid’ sprak, maar ze tekenden daarbij aan dat de typisch ‘vrouwelijke drift tot mededeling’ helaas vaak de overhand kreeg. Veel vrouwelijke auteurs ontbrak het volgens hen aan zelfbeheersing, vormvastheid en analytisch vermogen - eigenschappen die men bij mannelijke auteurs wél signaleerde en ook waardeerde. Waar de mannenliteratuur werd omschreven als een doordacht bouwwerk van argumenten en inzichten, daar werd de vrouwenliteratuur dus gezien als een ongecontroleerde stroom van indrukken en emoties.
De receptie van Jonkmans poëzie laat zien dat zulke opvattingen nog steeds doorwerken in de literaire kritiek. De gedichten werden in de allereerste plaats gelezen als
James Ensor, Geërgerde maskers, 1883
de gedichten van een
vrouw. Critici benadrukten dan ook alle ‘typisch’ vrouwelijke eigenschappen ervan: het duistere, het mysterieuze, de overmatige gevoeligheid - tot op het zenuwzieke af - en de ongeremde drang tot uitdrukking. Tegelijkertijd spraken zij ook hun waardering uit voor Jonkmans vermogen om haar heftige emoties te beteugelen in strakke en doordachte gedichten. De dichteres kon dus bij de (hoofdzakelijk mannelijke) critici op instemmende reacties rekenen, omdat zij ‘typisch’ vrouwelijke thema's vastlegde in een ‘typisch’ mannelijke vorm - en zodoende hun beeld van ‘goede vrouwelijke poëzie’ bevestigde.
Marieke Jonkmans naam en thematiek riep verwachtingen op die de waardering van haar poëzie stuurden en kleurden. De wreveligheid van sommige critici na Ents ontmaskering zou dan ook wel eens het gevolg kunnen zijn van hun ergernis over het feit dat ze zich zo onbevangen door stereotiepen hebben laten leiden. Jonkmans dubbele identiteit confronteerde hen met twee pijnlijke inzichten: ten eerste dat authenticiteit en persoonlijkheid, zeven decennia na Forum, nog steeds van belang blijken te zijn bij de waardering van literatuur; en ten tweede dat ook culturele conventies en genderopvattingen bepalend zijn voor de receptie.
Pseudoniemen wekken, zo blijkt, bij de recensent vermoedens die zijn oordeel in verregaande mate kunnen beïnvloeden. Als die vermoedens zijn gefundeerd op de bekendheid met het werk van andere schrijvers, is het achterhalen van een pseudoniem een geraffineerde pas de deux tussen auteur en criticus: wanneer deze laatste aan de stijl en thematiek van een roman of een bundel de auteur kan herkennen, dan is dat een bewijs voor de objectiviteit van de recensent, maar ook voor de authenticiteit van de auteur. Zodoende wordt de professionaliteit van beide bevestigd. Maar wanneer de criticus er níet in slaagt het pseudoniem te ontmaskeren, wordt een ander, minder florissant verwachtingspatroon aan het licht gebracht. Dan blijkt hoezeer culturele conventies of clichématige opvattingen de waardering bepalen. Daarmee is dan ook een verklaring gegeven voor de gedrevenheid die sommige critici aan de dag leggen bij het achterhalen van de ‘werkelijke’ auteur achter het pseudoniem: hun reputatie als neutrale en betrouwbare lezer staat er immers mee op het spel.
gaston franssen is als promovendus verbonden aan de universiteit utrecht (ogc) en doet onderzoek naar de poëzie en poëtica van gerrit kouwenaar.