Het tweede boek
Bart Koubaa
Wat betekent het voor een schrijver om na alle belevenissen rondom de eersteling te werken aan de opvolger? In deze reeks de overwegingen van Bart Koubaa (1968).
De Vlaming Bart Koubaa debuteerde in 2000 bij uitgeverij Querido met de roman Vuur, het verhaal over de haatliefdeverhouding tussen Kuda Bux en zijn mythische grootvader naar wie hij is vernoemd, over het zigeunerleven in en rond een woonwagenkamp, de verhalen bij het kampvuur, de waarzeggende tante ‘wasmachine’ en de grote liefde van de kleinzoon, Zoë. De oude Bux vertegenwoordigt het leven zoals het was, de jonge Bux leeft al in de nieuwe wereld. Maar zo sterk als het leven van de jongeling wordt beheerst door zijn grootvader, zo moeilijk kan de oude man zonder de hulp van zijn kleinzoon, zijn naamgenoot en enige hoop om de familie in stand te houden. Het vuur van het kamp en de zigeunerfamilie is een vuur dat de grootvader fataal wordt, maar tegelijkertijd de verhalen blijft voeden.
Vuur werd erg goed ontvangen en in Vlaanderen bekroond met de Debuutprijs 2001. Toen de Vlaamse minister Bert Anciaux van Cultuur naar Amerikaans voorbeeld het initiatief nam om tijdens de Literaire Lente 2002 één boek onder de aandacht te brengen, werd er gekozen voor het debuut van Bart Koubaa. Om het belang van lezen op symbolische wijze te onderstrepen werden maar liefst 40.000 exemplaren van Vuur als ‘boekenweekgeschenk’ gratis verspreid. Koubaa was op slag een nationale beroemdheid.
Bart Koubaas werkelijke naam is Bart Van den Bossche; hij ontleende zijn pseudoniem aan de achternaam van zijn Tunesische vrouw. In 1988 verscheen bij Dilbeekse Cahiers onder zijn eigen naam de dichtbundel In de wolken staat Icarus - Vuur is dus geen literair debuut, wel een romandebuut. Bart Koubaa studeerde Arabisch en is naast schrijver ook fotograaf en muzikant. Hij won in 1988 met de groep Ze Noiz de door het weekblad Humo georganiseerde Rockrally, begon na een jaar als designer te hebben gewerkt te reizen en woonde een tijdje in Zuid-Spanje. Hij werkte met het dadaïstische gezelschap ‘Walbers und Hansen’ aan een film en legt zich inmiddels toe op theatermonologen.
‘De eerste gedachte die in me opkwam was dat de Lenteactie me wel genoeg geld zou opbrengen om voltijds te kunnen gaan schrijven en biologie en geschiedenis te gaan studeren, maar die afbraakprijzen en de literatuur...Ik kreeg natuurlijk heel
Bart Koubaa
veel aandacht, wat mijn ego zeker heeft gestreeld. Ach, aan de andere kant, ik werkte toen nog op een schooltje waar onder andere een meisje, een vluchtelinge uit Kosovo, lessen volgde - toen zij me op het speelplein vertelde hoe ze vanonder haar bed heeft gezien hoe vreemde mannen haar vader in elkaar hebben geslagen, waren mijn boeken al heel wat minder belangrijk, ik heb wat moeite met omhooggevallen mensen. Schrijven is voor sukkelaars, zegt opa Bux in Vuur, voor mensen met een gebroken been, mensen die een nare jeugd gehad hebben, in concentratiekampen gezeten hebben.
‘Zoals het heelal uitdijt als een gedachte, zo schrijft dit boek zichzelf, telkens opnieuw, telkens anders. Eén versie ervan vertrouw ik toe aan het papier, de rest vervliegt. Toch zou het verkeerd zijn te beweren dat dit de juiste versie is, er bestaat geen juiste versie.’
Eerst en vooral zie ik mezelf niet als de schrijver die ieder jaar een boek op de beurs wil krijgen, ik ga ervan uit dat ik iets te vertellen moet hebben. Ik ben zeker niet de getormenteerde kunstenaar die met zichzelf, de wereld en het papier in de knoop ligt. Ik ben Darwinist en ben me ervan bewust dat het heel toevallig was dat een bende apen in de Afrikaanse savanne een bewustzijn heeft ontwikkeld, en dat dit zeker niet op de eerste plaats was om boeken te gaan schrijven. Laat ons zeggen dat ik rustig blijf bij het hele boekengedoe, er zijn andere zaken die ik dringender vind. Maar: ik schrijf heel graag.
Vooral na de Literaire Lente voelde ik een soort druk op mijn schouders, tot ik besefte dat niemand, behalve ik, van mijn tweede boek wakker zou liggen. Door die curieuze druk evenwel ben ik heel snel beginnen te schrijven wat tot middelmatige resultaten leidde. Aan één boek, De val van de jan-vangent, zouden we beginnen te werken ware het niet dat Pim Fortuyn, een paar weken nadat ik het ingediend had, vermoord werd (het verhaal begint als volgt: ‘Op twee april, om 11.16 stipt, zal de voorzitter van de centrum-rechtse partij dodelijk getroffen worden in de borst.’). Na Vuur heb ik drie romans geschreven en twee verhalenbundels, nu ben ik aan een essayistische, of hoe zeg je zoiets, roman bezig. Ik schrijf dagelijks, maar ben van het principe: liever vijf goede boeken publiceren dan tweehonderd slechte. Je bent een schrijver als je schrijft, je bent auteur als je publiceert, ik voel me op de eerste plaats een schrijver.
Er is niks veranderd in mijn relatie met mijn redacteur of de uitgeverij, zij blijven geïnteresseerd, en maar best ook denk ik, stel je voor dat ze zo maar alles wat ik instuur op de markt zouden gooien. Mijn redacteur is een intelligent man, hij leest alles wat ik opstuur en kan me met alle gemak tijdens een namiddag koffie met cognac uitleggen waar mijn manuscript wringt of werkt, laat ons zeggen dat we er beiden weinig woorden aan vuilmaken. Ik weet wat hij kan, hij weet wat ik kan.
Ik moet nog altijd in het avondonderwijs werken om te kunnen schrijven. Ik mag niet klagen, Vuur heeft me aardig wat opgebracht, maar nu heb ik drie opdrachten voor het theater en de gemiddelde opdracht voor een monoloog brengt me meer op dan 40.000 boeken. Dat honorarium voor die boeken is trouwens nog altijd een fortuin in vergelijking tot wat een debutant in Argentinië, Nepal of Marokko verdient.’
cor vos