en allerlei overspelige gedachten en mystieke neuroses die ik helaas nooit zo intens, zo diepromantisch bij gewone mensen tegenkom en ik laat ze tergend langzaam over al die rotzooi nadenken terwijl ik weet: jij komt nooit uit deze baggerput en als ze er wel uit dreigen te kruipen geef ik ze wonderlijk rationeel ogende illusies die hen terugduwen in wat dan zo mooi heet ‘de ervaring van het menselijk tekort’. Voordat de personages mijn laptop in mogen, poets ik hun schoenen en hun tanden, en ik kam hun haren zó dat ze op Frank Boeijen lijken inclusief domme teksten en Nijmeegse tongval, of op Manuela Kemp inclusief ex Jeroen Pauw - maar wat de lezer krijgt is altijd weer een pluk van mijn dode haren. Een schrijver kan allerlei bedoelingen hebben met zijn werk, feit is dat hij tegen zijn wil in dode haren produceert.
Schrijvers worden niet geboren. Evenmin worden schrijvers gemaakt. Er worden wél mensen geboren die, zodra ze ‘ik’ kunnen zeggen vooral jij-en beleven. Ieder uitgesproken ‘ik’ klinkt inwendig na als: ‘niet-jij’.
Al op de kleuterschool wordt gewerkt met een presentielijst. Kindertjes zitten in een kring en wanneer de juf een naam voorleest staat het betreffende kind op en zegt ik. Nathalie is er. Marnix is ziek. Hassan is er. Maarten is er. Frank is er. Manuela is er. En Désanne?
‘Hallo! Désanne! Opstaan! Wakker worden!’
Alsof ik sliep. Maar ik sliep niet. Integendeel. Ik was al opgestaan als de begeerlijke Nathalie, en als de zieke Marnix was ik thuis in bed blijven liggen. Ik was opgestaan als de enthousiaste Hassan, als nuchtere Maarten, dromerige Frank en stoere Manuela, ik was ze allemaal eventjes geweest, ik was ze zo indringend geweest dat ik vergeten was dat Désanne bestond en toen ik eindelijk ‘ik’ zei, overdreven ferm maar met een krachteloze, melancholische lichaamshouding, beleefde ik dat ‘ik’ als een vallende ster. Als een de verkeerde kant op gevallen ster; als een lichtpunt dat zich al heel lang geleden uit mij had losgemaakt en steeds hoger boven me was komen te staan. In de uiterste nok van het firmament stond mijn ik, bijzonder helder, maar in de helderblauwe lucht ook bijzonder onzichtbaar. En het zag mij als onhandige kleuter loskomen van mijn stoeltje en het riep: ‘Stel je niet zo aan. Je bent geen kleuter. Op je kruin word je al een beetje grijs, wat zeg ik, kalend.’
Wie deze klare taal uit de kosmos verneemt moet schrijver worden. Alle schrijvers hebben dit op de kleuterschool meegemaakt, ook de schrijvers die niet op de kleuterschool hebben gezeten. Ze zijn alle kinderen in hun klas geweest, behalve die ene die behoorde bij hun eigen naam. Ze hebben ‘ik’ gezegd als dat moest, maar onmiddellijk riep hun ster hen tot de orde met de woorden ‘Stel je niet zo aan.’
Voordat de personages mijn laptop in mogen, poets ik hun schoenen en hun tanden, en ik kam hun haren zó dat ze op Frank Boeijen lijken.
Er zijn in de schrijver in wording, dus twee soorten bewustzijn aan het werk: het bewustzijn alle mensen te kunnen zijn én de gewaarwording dat er een ik in de gedaante van een hemellichaam is, dat beter dan wie ook harten peilt, van iedereen, alsmede van degene die bij jouw naam hoort. De schrijver bevindt zich overal, behalve in zichzelf. Hij is in anderen, of boven de wereld. Idealiter is hij in anderen én boven de wereld.
De schrijver die zich een personage wil scheppen heeft het moeilijk: híj kan heel gemakkelijk een ander zijn, maar het nadeel van anderen is, dat zij op hun beurt uit duizenden anderen bestaan. Net als dat stapeltje papier naast mijn laptop pretendeert mijn essentie bloot te leggen, maar in wezen een construct is bedoeld om anderen te tonen welke anderen mij inspireren, bedoeld om anderen ervan te doordringen dat ik net zo gewoon ben als ieder ander, en ten slotte bedoeld om mij een imago te geven waarmee ik me kan verzoenen, net zo blijkt ieder personage een construct. En het vreemde is, hoe meer karakter je hem als schrijver geeft, hoe meer je hem laat handelen, meemaken, ervaren, overdenken, spreken als zichzelf des te meer word je geconfronteerd met zijn vlucht van zichzelf weg.
Let maar op: zodra een criticus spreekt
Désanne van Brederode. Foto: Niels & Tess