zoon Philips, en tot de mannelijke Huygensen die uit hen zullen voortkomen.
Huygens' selecte doelgroep van zonen en zoons zonen brengt de doelstelling van Mijn leven in zicht. Het dichtwerk moet de lezers dienen tot voorbeeld. Dat is meer dan een literaire topos uit de traditie van de antieke en humanistische (auto)biografie. Zelf had de dichter het immers bijzonder betreurd dat zijn dierbare vader zoveel kostbare levenservaring ‘daervoor een nasaet wel een dusend dancken gaf’ had meegenomen in het graf. Bovendien getuigen verscheidene andere teksten die voor zijn nazaten werden geschreven, van de bijzondere zorg die Huygens als pater familias heeft gekoesterd voor zijn erfgenamen. Mijn leven is dus evenzeer een monument voor de eeuwigheid als een leidraad voor de nazaten. En dat zal geen verwondering wekken in het licht van de continue zorgvuldige beeldvorming van zijn eigen persoon en het geslacht Huygens.
De inhoud van het autobiografische dichtwerk bestaat uit een chronologisch levensverhaal met een afsluitend portret van uiterlijk en innerlijk van de dichter op hoge leeftijd. Het eerste boek verhaalt van de geboorte, van de opvoeding in het ouderlijk huis, van de studietijd in Leiden en van de educatiereizen naar Engeland en Venetië. Na deze gedetailleerde uiteenzetting over de vormingsjaren toont het tweede boek het rijkgeschakeerde vervolg van het leven: de diplomatieke carrière, het ambt van secretaris onder Frederik Hendrik en Willem II, het lidmaatschap van de Nassause Domeinraad, de groei van het familiebezit door de aankoop van Zuylichem, Zeelhem, de bouw van het stadspaleis in Den Haag en de buitenplaats Hofwijck, en de verrichtingen als representant van Oranje in het buitenland, aan de hoven in Brussel, Parijs en Londen en in het prinsdom Orange. Ook is er ruime aandacht voor de familie. Bij het overlijden van vader en moeder worden hoge afkomst en verdiensten geëtaleerd, van de oudere broer Maurits wordt het werk in de Raad van State als opvolger van vader geprezen, en in de lofzangen op de kinderen worden hun veelzijdige talenten in de kunsten geroemd. Ook zijn eigen artisticiteit brengt Huygens voor het voetlicht, en wel op de
Constantijn Huygens en zijn bediende geschilderd door Thomas de Keyzer in 1627
hem typerende wijze dat de dichtkunst en muziek geen professionele bezigheid waren maar nuttige besteding van ledige uren. Alles in het levensverhaal, kortom, draagt bij tot het beeld van de
honnête homme die zich graag rekende, en gerekend wilde worden, tot de maatschappelijke elite van zijn tijd. En dat tot voorbeeld voor hen die de naam van Huygens in de volgende generaties dienden hoog te houden.
Bij een dergelijke doelgerichte beeldvorming dient zich uiteraard de vraag aan of het beschreven leven strookt met het geleefde leven. Confrontatie van Mijn leven met andere bronnen levert inderdaad veelvuldig het bewijs dat de dichter een loopje neemt met de geschiedenis. Huygens selecteert en vergroot bruikbaar materiaal, laat andere gegevens geheel buiten beschouwing of verdraait ze, en modelleert zodoende het beeld in zijn eigen voordeel. Twee voorbeeldjes kunnen dat duidelijk maken. Uit de beschrijving van zijn jonge jaren in het werkje Mijn jeugd is bekend dat Huygens met veel genoegen zijn eerste lessen in het Latijn volgde, dankzij de beknopte lesmethode van zijn vader. Beschrijft de auteur daarentegen diezelfde lessen in Mijn leven, dan verzwijgt hij de plezierige didactiek van zijn vader en schetst hij het beeld van een ware marteling, een gevangenschap. Die beschreven afkeer van het rijtjes stampen functioneert als opmaat tot het beeld van de geboren dichter. Want na de verontwaardigde vraag: ‘wat ik ermee opgeschoten ben om musa te leren verbuigen?’ komt de aap uit de mouw: ‘Nog voor ik drie Latijnse woorden in een zin kon zetten, begon ik al versjes te smeden.’ Zo manipuleert Huygens dus de feiten om zich het air van geboren dichter aan te meten. (En classici herkennen de echo uit Ovidius, ‘alwat ik wilde schrijven, werd een vers’.) Nog zo'n verdraaiing ko-