Jacomijne: hetzelfde anders
Maria van Daalen
Een schrijver vertelt anders dan een wetenschapper. Dat weet ik al een tijdje want ik heb beide posities al eens gepraktizeerd. Ik leg het verschil altijd zorgvuldig uit aan mijn studenten Creative Writing. De schrijver staat in het midden van de ruimte van het verhaal, op de ‘ik’-positie. Zij/hij maakt wat er gebeurt. De wetenschapper staat ernaast en kijkt wat er gebeurt. Dus nu ik Jacomijnes hellevaart lees (en herlees, zoals dat met alle literaire teksten een goed idee is) bedenk ik: 1. dat de tekst hoogst literair want zorgvuldig vormgegeven is, 2. oh wat een leuke wraakneming en hoe zou ik dat zelf doen, en 3. Bunyans ‘Pilgrim's Progress’ of lijkt dat maar zo, en waarom dan, en als het zo lijkt is hier dan sprake van een traditie?
Een schrijver denkt schrijvende. Ik zit achter mijn laptop, het is kerstavond of ik zeg dat het kerstavond is, dat is in dit verhaal hetzelfde, er knalt hier en daar een voetzoeker buiten, mijn vriend komt zo dadelijk binnen met twee flessen champagne en mijn broers met drie dozijn oesters, de kat is vredig gaan slapen want het is hem toch weer gelukt om een bal uit de kerstboom te tikken, en Jacomijne heeft koorts. Hevig koorts. Ze is ziek, de pest, de pestilentie, ze gaat dood. Haar zusters zitten om haar bed en reciteren de boetpsalmen (welke zijn dat? weet u dat niet?) en Jacomijne voelt zich schuldig en die schuldgevoelens groeien en nu ziet ze een pad. Een hele grote. Oh, duivels. En daarna een draak. Met een boek. Want dat is het aardigste aan deze tekst: er wordt voortdurend in gelezen. De draak leest haar haar zonden voor, en gniffelt. De zusters, buiten beeld en buiten de ándere werkelijkheid waar haar ziel door de koorts in verstrikt is geraakt, lezen de litanie, om haar te sterken. Haar bewaarengel geeft haar een stok met vijf inscripties van psalmen, die stuk voor stuk een passend en deemoedig antwoord zijn op de vijf klachten die Jezus halverwege het visioen zal uiten aan het adres van zusters en klooster. En af en toe, op een spannend moment in het verhaal, roept de vertelster ‘och, nu hoort’, tegen de lezer, of tegen degenen die luisteren als haar story wordt voorgelezen, ‘luister eens, als je soms denkt dat bij god niet alles mogelijk is dan is je geloof niet groot genoeg’ en daarmee zet schrijfster Jacomijne nog eens een stevige steunbalk onder haar geloofwaardigheid.
Een fijne literaire truc. Die zou tegenwoordig zo niet meer lukken. Maar nog steeds geloven de meeste mensen alles wat gedrukt staat. Vooral als de hoofdpersoon ‘ik’ is, want dat is dus de schrijfster en het is allemaal echt gebeurd.
Jacomijne is onze vertelster en ze voert zichzelf op als een ‘zij’ wie alle ellende overkomt. Ze splitst zichzelf op in twee personen. Dan lijkt het allemaal echter. Wat gebeurt? Ziekte. Koorts, en dan bedreigd worden door duivels omdat ze gezondigd heeft. De mooiste zonde vind ik deze: dat ze wel een getijde gelezen heeft maar er met haar gedachten niet bij is. Ze leest niet aandachtig. Juist. Ongeveer als wanneer ik tegen mijn vriend zeg ‘ik houd van je’ en intussen denk ‘twee pakken melk en wat moet ik ook alweer van de visboer hebben’.
En dan verschuift de geschiedenis van buiten naar binnen. Onze hoofdpersoon hoort wel maar niet met haar uutwendighe oren. Er is ‘binnen’, in de ziel, en ‘buiten’, in deze wereld. Dat is een mooie beschrijving van wat een visioen is.
Terwijl ‘buiten’ de zusters bidden aan haar ziekbed beleeft Jacomijne een hellevaart. Haar ziel ziet Jezus, aan het kruis, die eerst heel boos is maar ze wordt gered van de hel door Maria, en ze ontmoet de engel die haar bij de geboorte is toegevoegd. Wel moet ze even zelf het vagevuur voelen, maar voordat haar ziel gepijnigd wordt, en later de hel ziet, zijn er twee hele geruststellende mededelingen: 1. Jezus is onze bruidegom, en let op, luisteraars, hoe heerlijk en hoe erotisch dat is, en 2. ieder van ons heeft haar/zijn eigen bewaarengel en hoeft dus niet bang te zijn, niet voor het vagevuur en nergens anders voor, maar doe wel je best om hier op aarde zo deugdzaam mogelijk te zijn dan heb je na je dood niet zoveel narigheid te verduren.
Ik vind dat prachtig.
Nu ik bezig ben een boek te schrijven over [de wereldgodsdienst] Vodou (Voodoo, Vaudou, Vodun) herken ik dit. In Vodou bezit een mens twee zielen, de ti bon ange, die het geweten is en het bewustzijn, de ‘ik’, en de gros bon ange, die onze ‘divine spark’ is (hallo, Plotinus!) en onze dubbelganger, die met ons meereist en na onze dood terugkeert naar de goddelijke oorsprong. Het is de ti bon ange die uit het hoofd verdwijnt als de god daarvan bezit neemt en die vatbaar is voor zwarte magie. De Grote Engel is en blijft goddelijk. Net zoals Jacomijnes bewaarengel. Die verlaat ons niet, al is er in Vodou enige onduidelijkheid of die in vagevuur en hel bij ons blijft want in Vodou bestaan die allebei niet.