Een Antwerpse non in de hel
Jacomijne Costers in hel en vagevuur Wybren Scheepsma
Jacomijne Costers († 1503), een Antwerpse non, onderging in de zomer van 1489 een huiveringwekkende ervaring. Ze reisde door hel en vagevuur en deed daarvan verslag in Visioen en exempel, een tekst die bewaard bleef in een handschrift uit de zeventiende eeuw. De onderzoeker Wybren Scheepsma schetst de achtergronden van deze tekst, de dichter Maria van Daalen geeft een persoonlijke reactie.
Tijdens haar angstaanjagende reis door het hiernamaals in 1489, ontmoette de non Jacomijne Costers allerlei oude bekenden. Zo trof ze in de hel een voormalige kamerzuster van de priorin van haar klooster Facons aan. Deze ongelukkige zuster droeg een gloeiende tong die tot op de grond reikte - de welke hadde een gloeijende tonge totter aerden toe. Dat was een uitermate passende straf, want ze had tijdens haar leven vaak over haar medezusters geklikt tegen de overste - sij dick quaet overdrach hadde gedaen aen d'overste.
Het Antwerpse klooster Facons werd in het treurige jaar 1489 getroffen door een epidemie. De jonge zuster Jacomijne Costers was een van de eerste slachtoffers. Zij was ten dode opgeschreven. Maar toen ze lag te wachten tot haar de laatste sacramenten werden toegediend, merkte ze opeens hoe de ziel uit haar lichaam werd weggenomen. De ziel werd door joelende duivels tot voor de gekruisigde Christus gesleurd. Ze wilden haar opeisen, want Costers had allesbehalve een zuiver geestelijk leven geleid. Maar op voorspraak van Maria en Johannes de Evangelist kreeg zuster Jacomijne nog een herkansing. Haar ziel mocht terugkeren naar haar lichaam, maar niet zonder dat zij de verschrikkingen van hel en vagevuur zou hebben aanschouwd.
Enkele jaren later besloot Jacomijne Costers om haar eschatologische ervaringen op te schrijven in een werk met de veelzeggende titel Visioen ende exempel. Deze tekst wil een voorbeeldfunctie vervullen, zoals de titel aangeeft. In de proloog waarschuwt Costers haar publiek voor de verschrikkingen die het te wachten staat, niet om het lezen te staken maar juist om verder te lezen, want er valt een goede les te leren. Costers was goed bekend met het visioen van de Ierse ridder Tondalus. Ze verwijst letterlijk naar Tondalus' wederwaardigheden op diens tocht door hel, hemel en vagevuur en heeft ook allerlei elementen uit deze populaire tekst overgenomen. Het Visioen ende exempel van Jacomijne Costers waarin het wemelt van de huiveringwekkende wezens als padden, slangen en duivels in allerlei gedaanten, laat zich vlot lezen. De zielen in het hiernamaals moeten de gruwelijkste straffen doorstaan, zoals een verblijf in een kokend bad van zwavel en vuur. Toch is het Jacomijne niet te doen om het vertellen van een sensationeel verhaal. Al gauw wordt duidelijk wat de Antwerpse non met het schrijven van deze tekst voor heeft gehad. Terwijl Tondalus op zijn reis door het hiernamaals diverse soorten mensen ontmoet, die voor hun specifieke zonden op passende wijze worden gestraft, komt Jacomijne Costers vrijwel alleen maar geestelijken tegen. Zij heeft dan ook de bedoeling om juist de geestelijkheid te waarschuwen voor de grote zonden die zij steeds weer begaat.
Het verhaal wordt nog concreter als Jacomijne Costers in het hiernamaals mensen ontmoet die ze kent, zoals de eerder genoemde kamerzuster. In het vagevuur komt ze zelfs een overleden priorin van Facons tegen, die daar intussen al een hele tijd verblijft. Het bewind van deze