| |
| |
| |
| |
[Gelezen]
Literatuur & Godsdienst
Peter van der Veer Islam en het ‘beschaafde’ Westen: essays over de ‘achterlijkheid’ van religies
Amsterdam: Meulenhoff, 2002. 204 blz.; € 16,50; isbn 90 290 7133 8.
‘Spreken over godsdienstige vragen heeft lange tijd in Nederland als min of meer onfatsoenlijk gegolden. Je kon het overlaten aan de evangelisten en andere minder beschaafden en aan de kerk. En die bezocht je slechts als architectonisch monument.’ Deze uitspraak is niet van Gerrit Komrij of Henk Hofland, maar van prof. dr. G. van der Leeuw in een bespreking van Menno ter Braaks essaybundel Van oude en nieuwe christenen (1937) in Het Vaderland. Ik heb slechts de schrijfwijze geactualiseerd. Zoals ‘je’ voor ‘men’ en de kleine letter voor ‘kerk’ en ‘evangelisten’ - Van der Leeuw schrijft beide met een hoofdletter. Zijn opmerking is dan ook ironisch bedoeld, volstrekt niet instemmend.
Van der Leeuw overdreef in zijn ironie, maar feit was dat al in zijn tijd religie in de Nederlandse literatuur een steeds minder belangrijke rol kreeg. Er roerden zich in de jaren dertig weliswaar nog genoeg protestantse en vooral katholieke literatoren die een idealistische toekomst zagen voor hun werk, maar geen van hen behoorde tot de literaire top. Romans van ongelovigen als S. Vestdijk over El Greco of Pilatus bevatten geen pleidooi voor de christelijke religie. De schrijvers uit die tijd die er in onze ogen toe doen, schiepen immers geen positief-christelijke helden meer. Evenmin beleden ze in interviews hun geloof. Ter Braak was zelfs zo oneerbiedig te vertellen dat hij als kind eerst ‘je zus’ las, voordat hij doorkreeg dat de heiland werd bedoeld.
Wij vinden het vanzelfsprekend dat auteurs niet godsdienstig zijn, vroeger was dit omgekeerd. Eind 2001 hield ik me enige tijd intensief bezig met het werk van Du Perron en Ter Braak en de readies op hun werk, toen dit besef als een bliksemflits insloeg. De bezwaren die veel tijdgenoten, waaronder Van der Leeuw, tegen hun opvattingen maakten, hadden vooral te maken met het feit dat ze niet godsdienstig waren, uitgingen van een seculier wereldbeeld en op hun beurt bezwaren maakten tegen lieden met godsdienstige opvattingen.
Na de oorlog is godsdienst in de literatuur als positieve factor volkomen gemarginaliseerd en de kleine revival van religie bij auteurs als Andreas Bumier, Renate Dorrestein, Désanne van Brederode, Willem-Jan Otten en Vonne van der Meer is eerder als een variant van de new-age belangstelling te beschouwen dan als een terugkeer van de Moederkerk in de letteren. Deze neoreligieuzen schrijven dan ook geen brave traktaatjes of een biografie van Jezus zoals hun bekeerde voorgangers. Ook voor de boeiende nieuwe lichting Nederlandse auteurs van allochtone herkomst is religie geen positief literair thema, geen ostentatieve inspiratie meer.
Ik kom hierop vanwege het boek dat de godsdienstwetenschapper Peter van der Veer onlangs publiceerde: Islam en het ‘beschaafde’ Westen. Essays over de ‘achterlijkheid’ van religies (deels een herdruk van een bundel uit 1995). Van der Veer besteedt aandacht aan literatuur, het lage niveau van de Nederlandse literatuur na de verzuiling, VS. Naipaul en Salman Rushdie, het geringe aantal allochtone Nederlandstalige auteurs.
Van der Veer is geen literatuurwetenschapper en hij weet, zacht gezegd, erg weinig van de Nederlandse literatuur. Dat hij Bea Vianens Strafhok uit 1971 (ook in de nieuwe versie van zijn boek) Het strafhokgebied noemt, ach, een foutje. Wanneer hij Vianens boek beter geslaagd vindt dan V.S. Naipauls werk in de beschrijving van verschillende bevolkingsgroepen, introduceert hij extra-literaire elementen. Zo reduceert Van der Veer bijvoorbeeld Naipauls
| |
| |
The Enigma of Arrival (1987) en Rushdies The Satanic Verses tot niet meer dan teksten over religie.
Stel dat ík kunst op deze manier zou bekijken: historische kunstwerken die een achterlijke visie op religie uitdrukken? Jan van Eyck, Hadewijch, Rembrandt, Anna Bijns? Weg ermee. A Love Supreme van John Coltrane zou ik volgens het schema van de godsdienstantropoloog eveneens onverdraaglijk moeten vinden vanwege de opdringerige zendingstekst die de musicus bij de plaat heeft gevoegd en de regels die Coltrane in zijn ‘psalm’ zo gedragen zingt. Maar ik vind A Love Supreme een huiveringwekkend fraai voorbeeld van jazzmuziek, een van de belangrijkste kunstwerken uit de twintigste eeuw. Net als de achtste symfonie van Gustav Mahler, de Symphonie de Psaumes van Igor Strawinsky of Moses und Aaron van Arnold Schönberg, Zoals andere heidenen bijzonder ontroerd kunnen raken] door de Mattheus Passion van J.S. Bach of het Requiem van Mozart.
De zinnige commentaren op al deze werken met een religieuze strekking ontlenen hun waardeoordeel aan esthetische (en een enkele maal technische) criteria. Van der Veers waardeoordelen over The Enigma of Arrival en The Satanic Verses zijn dan ook tamelijk potsierlijk. Naipaul ‘redt’ zijn roman volgens Van der Veer op het nippertje door in het slothoofdstuk een hindoeïstische begrafenis onverwachts niet negatief te beschrijven. Rushdie heeft volgens Van der Veer door zijn blasfemische teksten zelf de ellende van de fatwa over zich afgeroepen.
In dit verband is het ook ergerlijk hoe Van der Veer refereert aan een incident met Naipaul in Nederland, aan het begin van de jaren tachtig. Volgens hem werd de auteur weggejaagd, omdat hij een racist zou zijn. Maar (ik was er zelf bij) Naipaul vertrok boos uit een Amsterdams zaaltje omdat een aantal hysterische cultuurrelativisten hem een racist noemden. Dat mogen dan warhoofden zijn geweest, de aanleiding voor hun gedrag was niet zozeer Naipauls fictie, maar zijn studie Among the Believers. An Islamic Journey (1979). Daarin kwam de reële islam er niet zo best van af. In de loop van de tijd vonden steeds meer mensen dat Naipaul met zijn reisverslag de opkomst
Hafid Bouazza. Foto: Klaas Koppe
van hel islamitisch fundamentalisme tamelijk adequaat had voorspeld. Beter dan allerlei cultuurrelativisten met hun bagatelliserende expertise.
Van der Veer had echter eerst een nihil obstat nodig van een vooraanstaande cultuurrelativist: ‘ik slaakte daarom een zucht van verlichting toen de progressieve literatuurcritica en Yale-professor Sara Suleri in The Rhetoric of English India (1992) ons weer toestond om Naipaul te lezen.’ Het staat er echt. Wat een pandemonium van verlichte zuchten zal er in huize Van der Veer hebben weerklonken toen Naipaul in 2001 de Nobelprijs voor literatuur kreeg! Of was deze institutie al bedorven doordat Mahfouz en tien jaar later de Portugese godloochenaar José Saramago waren uitverkoren? Je weet het nooit met cultuurrelativisten.
Van der Veer relativeert niet alleen onze cultuur, hij relativeert ook onze taal, als hij voorspelt dat het door het Engels verdrongen Nederlands ‘een sentimenteel dialect wordt’. ‘Ik geloof niet dat daar veel mee verloren gaat, want de Nederlandse literatuur van na de ontzuiling stelt maar bar weinig voor en daarvoor in de plaats krijgt men directe toegang tot de Engelstalige wereldliteratuur, die niet de vaderlandse literatuur van Engeland is, maar ervaringen uit zeer verschillende delen van de wereld literair vormgeeft.’
Onbegrijpelijk is de term ‘vaderlandse literatuur van Engeland’. Ook Nederlanders die Engelse literatuur in vertaling lezen, weten heel goed dat er Amerikaanse, Australische, Zuid-Afrikaanse, Canadese, Nieuw-Zeelandse, Nigeriaanse, Indiase en Caraïbische literatuur bestaat. En noch het werk van Hugo Claus, Ivo Michiels, Walter van den Broeck, Patricia de Martelaere, Tom Lanoye, Pol Hoste of Leo Pleysier behoort tot de ‘vaderlandse literatuur’ van Nederland.
| |
| |
En wat bedoelt hij met ‘na de ontzuiling’? Juist de literatuur in Nederland onttrok zich al ver voor de Tweede Wereldoorlog aan de grenzen van de zuilen. Voor verzuilde literatuur die volgens Van der Veer nog wel te pruimen viel, moeten we bijna terug naar de negentiende eeuw. En waarom kan geen enkele auteur uit de ontzuilde literatuur van na de Tweede Wereldoorlog genade vinden in de ogen van Van der Veer? Mulisch, Reve, Hermans, Nooteboom, Haasse, Wolkers, Brakman, Ferron, Van der Heijden en Rosenboom, waarom stellen ze ‘maar bar weinig voor’?
Omdat het geen immigranten zijn, dacht ik eerst. Want, beweert Van der Veer: ‘In Nederland is de literatuur van immigranten nog niet voldoende doorgedrongen. Dit is heel anders dan in de Angelsaksische wereld waar de ene Booker en Pulitzer Prijs na de andere naar Indiase, Afrikaanse of Chinese immigranten gaat.’
Niet doorgedrongen in Nederland? Maar hoe zit het dan met de bestseller Het lelietheater van de Chinese immigrant Lulu Wang? En Bea Vianens Strafhok (zo heet het echt) was noch de eerste noch de laatste roman van een Nederlander met een Caraïbische achtergrond. Zijn Frank Martinus Arion, Astrid Roemer, Boeli van Leeuwen, clark Accord, Hafid Bouazza, Abdelkader Benali, Kader Abdolah, Yasmine Allas, Mustafa Stitou, Nairma El Bezaz, Afshin Ellian, Fouad Laroui, Khalid Boudou, Said El Haji en Sevtap Baycili soms geen migranten-auteurs? Zouden zij net als Naipaul en Rushdie te weinig respect voor hun religieuze achtergrond hebben en onvoldoende verschillende bevolkingsgroepen beschrijven?
Dat Nederland cultureel nog weinig kosmopolitisch is, blijkt volgens Van der Veer uit het feit dat er aan de Universiteit van Amsterdam een studierichting ‘culturele studies’ (hij is gek op aanhalingstekens) bestaat, die ‘niets te maken [heeft] met wat in de rest van de wereld onder die term wordt verstaan’. Gelukkig maar. Helaas heeft de UvA ook een Onderzoekscentrum Godsdienst en Maatschappij met Van der Veer als directeur. Net als Van der Leeuw schrijft hij ‘Kerk’ met een hoofdletter.
august hans den boef
H53, f. 3r
| |
Rijk boek over fragmenten
Lieve De Wachter, Rita Schlussemann, Remco Sleiderink en Jeroen van Craenenbroeck Fragmenten van de roman van Heinric en Margriete van Limborch
Leuven: Peeters, 2002. 269 blz.; ill.; € 45; isbn 90 429 1020 8.
De Brabantse Roman van Heinric en Margriete van Limborch kende in de Middeleeuwen een grote populariteit. Naast de twee handschriften die het hele verhaal vertellen (zo'n 23.000 verzen!) zijn er elf fragmenten overgeleverd. Door deze rijke overlevering rnaakt de Roman van Limborch deel uit van een select groepje van Middelnederlandse ridderromans waarvan een groot aantal tekstgetuigen voorhanden is: Maerlants Historie van Troyen, de Madelgijs en de Parthonopeus van Bloys.
Ondanks de ruime verspreiding kreeg de roman in de negentiende en twintigste eeuw weinig aandacht noch waardering. Waarschijnlijk hebben de omvang, de complexe vertelstructuur (entrelacement), de uiteenlopende thema's en de tientallen personages hier een rol in gespeeld. Maar sinds het proefschrift van prof. dr. J. Janssens (Brussel) in de jaren zeventig wint het werk aan bekendheid. Promotieonderzoek van Lieve De Wachter over de bronnen, de compositie en het intertekstuele spel van
| |
| |
de Limborch levert het beeld op van een werk dat geschreven is door een geleerd dichter die goed op de hoogte was van zowel de klassieke als de contemporaine literatuur. Inmiddels is een wetenschappelijk onderzoeksproject op poten gezet - gefinancieerd door een bank! - dat tot doel heeft om de fragmenten van de roman uit te geven én om een bloemlezing samen te stellen voor een ruim geïnteresseerd publiek. Het resultaat van het eerste doel is een prachtige - zeer arbeidsintensieve - editie geworden van alle bekende fragmenten en excerpten van de Limborch. De studie is echter veel meer dan alleen een editie. Zij bevat een ruime en heldere inleiding, codicologische beschrijvingen, een uitgebreide verantwoording van de editie, woordverklaringen, een paleografisch en codicologisch commentaar en een bewonderenswaardig namenregister. Het is een rijk boek geworden, onmisbaar voor iedere onderzoeker van de ridderroman. Nu nog een boek voor het ruime publiek!
miriam piters
| |
Het euvel van de bonbondoos
Jurjen Vis De Poort. De Oudemanhuispoort en haar gebruikers 1602-2002
Amsterdam: Boom, 2002. 239 blz.; € 19,50; isbn 90 5352 845 8.
Er is niet gekeken op een paar euro bij het maken van De Poort. De Oudemanhuispoort en haar gebruikers 1602-2002 van Jurjen Vis. Het boek, geschreven in opdracht van de rechtenfaculteit ter gelegenheid van het lustrum van de Universiteit van Amsterdam, is fraai vormgegeven en rijkelijk voorzien van kleurenillustraties. Een voorwoord van de rector magnificus maakt het geheel tot een feestelijk lustrumcadeau.
Vis behandelt de achtereenvolgende bestemmingen van het Oudemanhuiscomplex. Nadat in 1831 de laatste bejaarden waren vertrokken, diende het in de negentiende eeuw onder meer als noodhospitaal voor choleraslachtoffers; een ander deel werd ingericht tot Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten. Ook bood het onderdak aan Museum Van der Hoop, de voorloper van het Rijksmuseum. In 1880 kwam de universiteit als hoofdbewoner.
De inhoud van het boek is nogal divers en onevenwichtig. Aspecten die veel aandacht krijgen zijn de universitaire activiteiten gedurende de Tweede Wereldoorlog en de boekverkopers in de Poort. De vooroorlogse, veelal joodse boekhandelaars krijgen zelfs stuk voor stuk een biografische schets. De enorme verbouwing uit de jaren 1960-1980, waarbij er - afgezien van de gevels - vrijwel niets gespaard bleef, wordt daarentegen in een bladzijde tekst afgedaan. Drie interviews met Ton Balk, Frida Balk-Smit Duyzentkunst en Arnold Heertje bieden sfeerimpressies uit de naoorlogse jaren, maar waarom nu juist zij en bijvoorbeeld niet ook huidige gebruikers aan het woord komen, blijft onduidelijk.
Soms gaat het vreselijk mis. Eén simpele zoekactie via de bibliotheekcomputer had de auteur kunnen helpen aan tal van publicaties over loterijen en loterijpropaganda. Daarmee hadden de speculaties en uitglijders over de loterij van 1616 en het toneelstuk dat Abraham de Koningh schreef ten behoeve van het Oudemannenhuis (hoofdstuk 3) kunnen worden vermeden. Al met al lijdt het boek aan het euvel van de bonbondoos: het oogt fraai en het meeste smaakt wel, maar er zit veel minder in dan zou kunnen en je zou wensen.
johan koppenol
| |
Signalement
Lachen met Madelgijs
G. de Schutter & J. Goossens (red.), Van Madelgijs tot Malagis. Een bundel opstellen verzameld n.a.v. de tachtigste verjaardag van Gilbert de Smet. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2002. 97 blz.; € 12; isbn 90 724 7447 3.
Ingeklemd tussen een proloog en epiloog ter ere van Gilbert de Smet staan zes bijdragen over de Madelgijs / Malagis, een ridderroman die in de Nederlanden van de Middeleeuwen tot in de negentiende eeuw erg populair was en die als buitengewoon onderhoudend en humoristisch te boek staat. Drie jaar geleden verscheen een editie en onderzoekers hebben de tekst inmiddels ontdekt. Deze bundel getuigt daarvan. Hoogtepunt is het mooie en methodologisch belangrijke stuk van Besamusca over humor in de roman: hij bekeek wat de romanpersonages zelf aan het lachen brengt. En na al dit onderzoek is het wachten op een mooie vertaling. Madelgijs, onthoud die naam.
johan oosterman
| |
| |
| |
Charmant en slordig
Johan Koppenol (samenstelling) Het Leids ontzet. 3 oktober 1574 door de ogen van tijdgenoten
Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2002. 136 blz.; ill.; € 12,95; isbn 90 253 2746 X.
Voor mensen met belangstelling voor het verleden is er weinig zo leuk als de directe confrontatie met originele oude voorwerpen en afbeeldingen. Oude documenten spreken vaak minder direct tot de verbeelding door veranderingen in taal en schrift. Het omzetten naar modern Nederlands (hertalen) kan dan soelaas bieden. Precies dat heeft Johan Koppenol gedaan met vijf teksten van tijdgenoten over de Spaanse belegering van Leiden, eindigend met het ontzet van 3 oktober 1574.
Het Dagverhaal - anoniem, anti-Spaans, binnen Leiden geschreven - staat in mooi contrast met de dagboekfragmenten van de Spaansgezinde prior Wouter Jacobsz uit Gouda. Dat is niet alleen omdat de schrijvers tot tegengestelde politieke kampen behoorden. De opsteller van het Dagverhaal zat met zijn neus op de feiten, terwijl op het vluchtadres van Wouter Jacobsz in Amsterdam de geruchten over de toestand in en rond Leiden alle kanten op vlogen. Uit beide teksten blijkt met grote directheid hoe de oorlog ontreddering, terreur en ellende met zich bracht. Verder is vooral een brief van Janus Dousa aan Willem de Zwijger de moeite waard, inhoudelijk en om de informele toonzetting (‘Mijn reet!’).
Terwijl de betrouwbaarheid van de teksten scherp is getoetst, zijn prenten van soms honderd jaar later kritiekloos opgenomen. Dat is ten onrechte meten met twee maten. Uit een ruime selectie aan bewaard gebleven voorwerpen uit de periode rondom beleg en ontzet zijn er slechts twee afgebeeld. Eén ervan, een papieren noodmunt, staat door een zetfout op zijn kant. De Hollandse leeuw staat nu niet fier overeind, maar hangt ogenschijnlijk in een klimrekje. Maar de meest essentiële fout is het ontbreken van een bruikbare kaart. De gemiddelde lezer zal de schermutselingen rond de stad daardoor soms moeilijk kunnen plaatsen. Kortom: een charmant, goed ingeleid boekje, dat wel heel slordig geïllustreerd is.
frank van deijk
| |
Herzien maar niet veranderd
K. Schippers Holland Dada
Amsterdam: Em. Querido's Uitgeverij, 2000. 2de geh. herz. dr. 247 blz.; € 28,50; isbn 90 214 8074 3.
Het beeld van dada in Nederland is grotendeels ontworpen in de jaren zestig en zeventig door literaire auteurs met belangstelling voor de historische avant-garde. Zo publiceerden J. Bernlef en K. Schippers in 1967 Een cheque voor de tandarts, een bundeling van essays over onder andere dada, Duchamp en Schwitters, en stelde K. Schippers in 1974 Holland Dada samen, een rijk geïllustreerd boek, vol documenten, waaronder foto's, gedichten en programmatische teksten van onder andere Theo van Doesburg en H.N. Werkman. De meeste aandacht gaat uit naar de dadaveldtocht die Kurt Schwitters, Theo en Nelly van Doesburg in 1923 in Nederland hebben ondernomen. Holland Dada is hét standaardwerk over het dadaïsme in Nederland geworden, maar was al lange tijd uitverkocht. Pas in 2000 is het herdrukt en meteen herzien. Dat mag ook wel, want ondertussen waren diverse publicaties verschenen die het bestaande beeld van dada in Nederland corrigeren: Hubert van den Berg, Holland's bankroet door Dada (1995) en Avantgarde und Anarchismus (1998); en publicaties in de reeks ‘Avant-Garde Critical Studies’. Ze laten zien dat er geen ‘groep’ dadaïsten bestond die op grote schaal actief was, en dat de dada-veldtocht in feite geen dada-aangelegenheid was. Van dit alles is weinig terug te vinden in deze heruitgave. De veranderingen in de tweede druk hebben de strekking van het boek niet veranderd. Het beeld van dada in Nederland is in Schippers versie dus sinds 1974 eigenlijk niet veranderd. Wel behoudt het boek zijn waarde als documentair naslagwerk.
klaus beekman
Merz 1, januari 1923
| |
| |
| |
Katholieke historiografie
Albert van der Zeijden Katholieke identiteit en historisch bewustzijn. W.J.F. Nuyens (1823-1894) en zijn ‘nationale’ geschiedschrijving
Hilversum: Verloren, 2002. 368 blz.; € 30; isbn 90 6550 709 4.
De katholieke historicus W.J.F. Nuyens was een amateur in de beste negentiende-eeuwse betekenis van het woord. Zijn veelsoortige activiteiten als historicus, politiek commentator, pamflettist, literatuurcriticus, dichter en tijdschriftredacteur ontplooide hij in de marge van zijn eigenlijke professie als plattelandsarts. Met zijn omvangrijke historische werken heeft Nuyens een plaats verworven in de Nederlandse historiografie, zij het dat hij daarbinnen nogal eenzijdig als exponent van het roomse emancipatieoffensief figureert.
In Katholieke identiteit en historisch bewustzijn belicht Van der Zeijden persoon en werk van Nuyens in een ruime internationale en cultuurhistorische context. Het onderzoekskader vormt de nationale geschiedschrijving in de negentiende eeuw. De auteur schenkt achtereenvolgens aandacht aan Nuyens' historiografische opvattingen, zijn politieke denkbeelden en zijn bijdrage aan de vorming van een nationale katholieke culturele identiteit. Het fraaie slothoofdstuk is geheel gewijd aan het algemeen-culturele tijdschrift De Wachter (1871-1885, vanaf 1874 Onze Wachter) dat Nuyens samen met Herman Schaepman redigeerde en dat zij tot een volwaardige katholieke pendant van De Gids trachtten te maken. Zijdelings komen daar ook Nuyens' bemoeienissen met de in zijn ogen ‘zieke’ moderne literatuur aan de orde en de aanvaringen van de historicus-heel-
Negentiende-eeuwse chromolithografie met de martelaren van Gorcum: een katholieke lieu de mémoire
meester, omstreeks 1881, met vader en zoon Alberdingk Thijm.
Tegenover de protestants-christelijke toe-eigening van het nationale verleden in de tweede helft van de negentiende eeuw, waarbij de Nederlanders werden opgevoerd als Gods uitverkoren verbondsvolk van waakzame calvinisten, plaatste Nuyens zijn groot-katholieke visie op de vaderlandse geschiedenis. In zijn talrijke historische werken voorzag Nuyens zijn katholieke landgenoten van een verleden en van een nationale en religieuze identiteit. Katholieke identiteit en historisch bewustzijn is een rijk gedocumenteerd en met zorg geschreven boek. De sympathie van de auteur voor zijn protagonist (toch niet de kleurrijkste onder de negentiende-eeuwse letterheren) heeft een kritische distantie gelukkig niet in de weg gestaan. Van der Zeijdens proefschrift is een belangwekkende bijdrage aan de geschiedenis van de nationale én katholieke historiografie.
mathijs sanders
| |
| |
| |
Kiosk Hans Renders
De Tweede Ronde
Herfst 2002, € 10,75
Afgelopen najaar maakte de schrijver Herman Franke zich in de Volkskrant boos over de ‘televisiedood’ van de literatuur. Hij hoorde Marion Bloem op een avond over Multatuli zeggen dat een hedendaagse Douwes Dekker geen boek zou schrijven om de misstanden in ‘Indonesië’ aan de kaak te stellen maar er een speelfilm of een documentaire van zou maken. Dat schoot Franke in het verkeerde keelgat en hij gaf Bloem te verstaan dat het een schande was om ‘beeldcultuur’ boven het gesproken woord te verkiezen. ‘Als schrijvers het boek al en public laten vallen, hoe kunnen we dan verwachten dat televisiemakers het weer oprapen?’ Vooral dat en public leek de Netelenbos van de literatuur nogal erg te vinden. Daarop volgde een langdradige klaagzang over televisie waar de aandacht voor literatuur altijd verpakt zou moeten zijn in one liners. Daar zou Franke toch heel goed in moeten zijn, want naar eigen zeggen kan hij uren nadenken over één woord. ‘Ik vond dat mijn hele roman met dat woord stond of viel.’ Wie zo precies is op zijn woordkeus zou toch met de televisiemakers mee moeten voelen, die ook geen oeverloos gezwets in hun programma's willen. ‘Ik weet niets van camera's, maar mijn handen jeuken’, schrijft Franke. Ook mooi zeg! Marion Bloem ‘demoniseren’ omdat ze de beeldcultuur boven het geschreven woord zou verkiezen en vervolgens jezelf aanbieden om een televisieprogramma over literatuur te maken. ‘Ik ben ervan overtuigd dat enkele dagen brainstormen met programmamakers en mensen uit de literaire wereld veel mooie ideeën zullen opleveren.’
Literatuur en aandacht voor literatuur kunnen maar op één podium op een serieuze manier samenkomen en dat is in literaire tijdschriften. Neem nu het herfstnummer van De Tweede Ronde. Het is een themanummer van en over Paul Verlaine (1848-1896), tweehonderd bladzijden dik. Stel je zo'n onderwerp voor in een vpro-setting, nadat er enkele dagen over is gebrainstormd. Nooit zou er de ruimte zijn om kritisch en toch stimulerend aandacht te schenken aan de tien (!) Verlaine-biografieën die de afgelopen eeuw zijn verschenen en waar Peter Verstegen in een zeer leesbaar review-artikel over bericht. Verstegen schrikt er niet voor terug zijn bevindingen en public te etaleren: ongelooflijk veel slordigheden, dubieuze gevolgtrekkingen en kritiekloze herhalingen van wat voorgangers hebben beweerd. Helemaal in stijl met het symbolisme doen die biografen alsof ze een medium zijn dat gedachten van Verlaine naar het ondermaanse doorgeeft.
Verstegen laat aan de hand van de Verlaine-biografieën zien wat de gevolgen zijn als je de aandacht voor literatuur in handen geeft van pr-mensen van de kunst, die televisieprogramma's maken om kunstenaars een hart onder de riem te steken, en die a priori vinden dat je en public de loftrompet over elk boek moet zingen. De Verlaine-liefhebbers schrijven tot ergernis van Verstegen meestal boeken zonder register. Maar wat erger is, ze poetsen Verlaines homoseksualiteit weg. Een van de biografen, Frédéric-Auguste Cazal, presteert het zelfs om de aan hemzelf geschreven liefdesbrieven van Verlaine te negeren en over de expliciete én gepubliceerde homoseksuele gedichten te beweren dat die geschreven zijn als ‘een literaire oefening in opdracht van een uitgever’.
Pas in 1925 werd voor het eerst openlijk geschreven over de relatie tussen Verlaine en Rimbaud. Maar daarna was het thema zelfs niet meer in de hand te houden, ‘zodat Verlaine geleidelijk in Frankrijk, maar ook daarbuiten, steeds homoseksueler is voorgesteld’. Al woedde nog een tijd lang de strijd tussen platonisten en realisten. Over hoe de verhouding tussen de twee tot een einde kwam is door goedwillende pleitbezorgers ook heel wat gefantaseerd. De ene biograaf zegt dat Verlaine, inmiddels katholiek geworden, Rimbaud achterna reisde naar Stuttgart om hem te bekeren. Het kwam tot een vechtpartij waarbij Verlaine bewusteloos aan de waterkant bleef liggen. De volgende biograaf maakte daarvan dat er een messengevecht had plaatsgevonden. Nee, met de biografieën van Verlaine is het niet goed gesteld. Dat verandert misschien met de verschijning van de Revue Verlaine. De redactie van dit tijdschrift wordt gevormd door twee Angelsaksen. Meer iets om naar uit te kijken dan naar een compromis-polderprogramma uit het zompige Hilversum.
| |
Signalement
Ene Willem
Arnout Cinxen, De jacht op de vos. Een voorgeschiedenis. Gigaboek: Heerhugowaard, 2002. 244 blz.; € 22,90; isbn 90 75311 11 7.
De jacht op de vos is een roman die ergens in de Middeleeuwen speelt en verhaalt over ene Willem, zwervend minstreel die allerlei avonturen beleeft en de meest bizarre personages ontmoet. Het verhaal zit vol toespelingen op de Middelnederlandse literatuur: Melis Stoke, het Gruuthuse-manuscript, Reynout, de Madoc en natuurlijk Van den vos Reynaerde en zijn auteur Willem. Aan dat beroemde dierenverhaal heeft de schrijver ook zijn eigen naam ontleend.
joost van driel
| |
| |
| |
Stuitende onkiesheid
Ad Fransen De nadagen van Gerard Reve
Amsterdam: Podium, 2002. 79 blz.; ill.; € 10; isbn 90 5759 045 X.
De oude Reve is niet meer. In een groot televisie-interview dat Hanneke Groenteman enkele jaren geleden met de aftakelende volksschrijver maakte, werd dat al pijnlijk duidelijk. Eigenlijk was die uitzending al niet meer gepast. Natuurlijk zal ik later alles willen lezen over het leven van Gerard Reve. Desnoods tot in de meest onsmakelijke details als dat nodig is voor een goed begrip van zijn werk. Maar niet nu, op een moment dat Meneer Reve langzaam maar zeker afdaalt in zijn eigen vergetelheid. Hij is nog slechts een schim van de man die ons decennia lang heeft geïmponeerd met zijn weergaloze stijl en zijn superieure vorm van ironische humor. Een wapen dat hij op vaak dodelijke wijze kon hanteren. Helaas heeft journalist Ad Fransen het toch nodig gevonden om zijn reportage over de nadagen van Gerard Reve al voor diens dood uit te geven. We weten het nu definitief: Reve raakt in razend tempo zijn
geheugen kwijt en brengt de dag door met scheten laten, veel te roken, zijn vriend te jennen en televisie te kijken. Het zal allemaal wel met de zegen van de immer zorgzame Matroos Vos zijn gebeurd, en er vielen natuurlijk ook weer een paar centen te verdienen, maar ik vind dit initiatief van een stuitende onkiesheid. Het is nu slechts wachten op beelden van Reve's sterfbed, die na forse betaling via internet gedownload kunnen worden.
ernst bruinsma
| |
De misantroop: een onmogelijk mens
Evert van der Starre Chamfort, de lachende mensenhater. Misantropie in de achttiende eeuw
Zutphen: Walburg Pers, 2000. 158 blz.; € 15,95; isbn 90 5730 065 6.
In Chamfort, de lachende mensenhater. Misantropie in de achttiende eeuw belicht romanist Evert van der Starre het fenomeen ‘mensenhater’ aan de hand van leven en werk van de Franse ‘aristocratische bastaardzoon’ Sébastien Nicolas de Chamfort (1740-1794). De mensenhater is een vat vol tegenstrijdigheden. Dat begint al met het gegeven dat hij zelf ook een mens is (een man; vrouwelijke misantropen zijn onbekend), terwijl hij er strikt gesproken helemaal niet zou moeten zijn: als hij geen boodschap heeft aan andere mensen, waarom dan wel boodschap aan zijn eigen menszijn?
Het is dan ook geen wonder dat vrijwel alle bekende mensenhaters creaties zijn van (toneel)schrijvers. De misantroop lijkt vooral een literaire kunstgreep die de auteur in staat stelt zijn pen te scherpen en hem bovendien gelegenheid biedt voor spitse formuleringen, venijnige observaties en voor kritiek op de maatschappelijke en politieke orde en op de handel en wandel der mensen.
Op een iets andere manier - de schrijver die zelf poseert als misantroop - leverde die ‘kunstgreep’ ook de postuum gepubliceerde Maximes et pensées, caractères et anecdotes op, waaraan Chamfort zijn faam dankt. Afgaand op wat Van der Starre te melden heeft, kan men echter nauwelijks anders concluderen dan dat Chamfort wel een scherpe tong en dito pen had, maar géén mensenhater was. Eerder een gespleten man, die graag de adel schoffeerde, maar daar even graag bij wilde horen. Een man die zich, zoals een misantroop betaamt, soms probeerde terug te trekken uit de samenleving, maar dat nooit volhield en vooral hooggestemde ideeën over ware vriendschap had.
De achttiende-eeuwse misantroop blijkt vooral iemand die de wereld afwijst wegens verregaande onvolmaaktheid, maar best bereid is zijn steentje bij te dragen aan de verbetering daarvan (behalve Chamfort waarschijnlijk). We treffen hem aan in de als misantroop poserende schrijver, die quasi-onthecht de wereld observeert en bekritiseert. Justus van Effen bijvoorbeeld noemde zijn eerste spectator niet voor niets Le misantrope.
Helaas komt bij Van der Starre het onderscheid tussen de misantroop van vlees en bloed, de misantroop als literair personage en de als misantroop poserende schrijver niet echt uit de verf. Ter vermakelijke lering is elk hoofdstuk voorzien van een gulle selectie uit Chamforts Maximes.
anna de haas
|
|