Ton Anbeek
Den Doolaard weergekeerd
Een cultuurhistoricus kan makkelijk de indruk krijgen dat artistieke veranderingen zich in de laatste twee eeuwen hoe langer hoe sneller voltrekken. Dat kan natuurlijk gezichtsbedrog zijn. Een landschap ziet er voor een vliegtuigpassagier minder geaccidenteerd uit dan voor de fietser die tegen de wind in een heuvel op zwoegt. Maar niettemin, het lijkt of met name de avantgarde-bewegingen met hun luidruchtige leuzen en manifesten er flink de vaart in hebben gezet. Het gaat allemaal heviger, extremer en vooral sneller, de ene stroming na de andere zapt in de twintigste eeuw voorbij.
Wanneer dit verschil in tempo bestaat, dan wordt de vraag intrigerend of zo'n verandering zich ook op dit moment aan het voltrekken is. Daar zouden we dan nu toch al het een en ander van moeten merken.
Vorig jaar ondernam een aantal mensen uit mijn omgeving, gretige lezers, concertgangers, kortom: cultuurdragers, een eigenaardige tocht. Ze reisden helemaal naar het hoge noorden, te weten naar Groningen, om daar een tentoonstelling te zien. Een pas ontdekte abstract expressionist, een Engelse kunstenaar die haar bed tentoonstelde, een neonstellage van copulerende koppels, een verzameling gebruikte wattenstaafjes? Niets van dat alles. Het ging om de negentiende-eeuwse Russische schilder Repin. Ze raakten erg onder de indruk van zijn werk.
Toen ik de eerste keer de schilderijen van Repin onder ogen kreeg, dacht ik dat het om een parodie of pastiche ging. Want wat was er zo bijzonder aan deze uiterst natuurgetrouwe plaatjes van arbeid en gezinsleven? Het deed nog het meest denken aan de schoolplaten van vroeger waarop nauwgezet een scène uit het volle leven in beeld werd gebracht. Knap, dat zeker, maar knap zoals er wel meer van een negentiende-eeuwse kunstacademie kwam. Moest je daarvoor nu meer dan twee uur in de trein zitten? Tot mijn verbazing bleek niemand mijn distantie te delen. In de krant verschenen eerbiedige beschouwingen, de televisie verdiepte zich in leven en werk van de ten onrechte vergeten Rus. De enige meer relativerende reactie kwam van Paul Schnabel (in de Amsterdamse boekengids, no. 33), die opmerkte dat zowel bij Repin als bij Rockwell (die op hetzelfde moment in Amerika werd bejubeld) het verhaal weer terugkeerde.
Dat verhaal was natuurlijk helemaal verdwenen in de kunst die niet voor niks ‘abstract’ heet. De hernieuwde belangstelling voor de figuratieve kunst (die overigens al eerder inzette; al jaren geleden kreeg in Arnhem het Nederlandse realisme aandacht), kan worden geïnterpreteerd als een teken dat de dagen van de doeken die niets voorstellen voorbij zijn. Anders gezegd: als een oorlogsverklaring aan het modernisme. Wellicht wordt de abstracte kunst binnenkort naast de psychoanalyse en het Esperanto opgeborgen in het museum voor de aberraties van de twintigste eeuw. Het is sneu voor alle dokters die hun geld belegd hebben in Heyboers. De ochtendkrant had hen duidelijk gemaakt dat het om een echte kunstenaar ging, omdat je niet precies snapte wat zijn doeken voorstelden en omdat hij met vijf vrouwen samenwoonde. Jammer ook voor de late kopers van Cobra, verzamelaars van Corneille-dassen, -overhemden en -ballpoints. Intussen weten de kenners dat er voor beleggers in kunst nog maar één weg bestaat: objecten die elke kopieerkunst verslaan, te weten foto's.
Stel dat deze ontwikkeling naar het herkenbare zich voortzet...De critici die doorwrochte stukken over Ivo Michiels en Kees Ouwens schreven, bekennen aarzelend dat ze diep onder de dekens met een zaklantaarn, zodat zelfs hun intiemste partners het niet merken, Jan de Hartog verslinden. Kouwenaar maakt plaats voor Rawie. Poortvliet krijgt een eigen museum aan de Zuidas.
Vandaag ben ik snel nog even langs een paar antiquariaten geweest. Ik heb hem nu bijna compleet, Den Doolaard, schrijver op wie diep werd neergekeken, omdat hij iets kon waar de meeste Nederlandse auteurs geen kaas van hadden gegeten: een spannend verhaal vertellen. Nee, dat wordt smullen. Een goed cultuurhistoricus is de mode vóór.