Wiel Kusters
Een half woord
Het is een oud hotel. Men rust er met de dieren.
Zo begint Richard Minne zijn gedicht ‘Villegiatuur’. Ik heb het Guus Sötemann meer dan eens horen citeren. Nu pas, nu hij er niet meer is en ik Minnes In den zoeten inval opensla, op de dag na Allerzielen, hoor ik hoe dat hotel het huis van de levende stervelingen moet zijn en weet ik dat het om die heel ‘gewone’, bijna huiselijke, allesbehalve complexe betekenis moet zijn geweest dat dit gedicht hem zo kon ontroeren. Zeker aan het slot, waar Minne schrijft:
Het is een oud hotel. Het regent aan de ruiten.
De wereld is zo droef. Laat ons twee ogen sluiten.
De ontroering was bij de stoïcijn die Sötemann in het leven misschien wel trachtte te zijn, nooit ver weg als het om gedichten ging die hij bewonderde of waarvan hij hield. Bewonderen of houden van, dat is niet hetzelfde, en de ene ontroering is de andere niet. Waar eenvoudige maar als een diepe waarheid gevoelde regels, zoals we ze vinden bij Minne en Bloem, een ‘direct’ appel doen aan het gemoed, als een zeer nabije stem, daar is de meer complexe, ‘afstandelijke’, meestal niet onmiddellijk of tot in alle betekenismogelijkheden te doorgronden zegging, dikwijls niet minder hevig werkzaam. Het intellect wordt aangesproken, maar weet maar moeilijk raad met de verwarring waarin de tegelijkertijd toch ook als ‘waar’ ervaren taal de lezer dompelt. In de bundel Totaal witte kamer van Sötemanns generatiegenoot Gerrit Kouwenaar, een bundel over verlies en rouw, is deze aangrijpende complexiteit op bijna iedere pagina te ervaren.
A.L. Sötemann heeft als geen andere schrijvende poëzielezer in de twintigste eeuw zichtbaar en voelbaar gemaakt hoe gedichten kunnen werken. Via eenvoud en complexiteit: twee wegen naar het gemoed. Wie zijn meesterlijke analyses en interpretaties lazen, konden daarbij misschien wel eens over het hoofd zien hoe ook hier in laatste instantie geldig was wat hij zelf enkele jaren geleden over de legende van Kouwenaars ‘vérgaande onpersoonlijkheid’ heeft gezegd: dat de basis van diens werk gevormd wordt door een ‘diepe emotionele geïnvolveerdheid, een onvermoeibaar en vitaal ervaren en verkennen van de gronden en grenzen van zijn en onze dooltocht door een ongrijpbare en onkenbare wereld’ (Verzen als leeftocht. Over Gerrit Kouwenaar, Historische Uitgeverij, 1998).
Denkend aan de gedichten die hij, de goede verstaander, voor zich en anderen tot leven las, schreef ik een paar regels ter nagedachtenis, opgedragen aan zijn vrouw.
In memoriam Guus Sötemann
vigilantibus una hora verbis tecum
Ten diepste, zei je, datje werd geraakt. Geef toch de woorden prijs die, losgemaakt, hun leven kunnen delen met jouw dood. Het halve woord dat eeuwig met je waakt.