erin door te dringen. Hij is geen schrijver voor wie je liefde voelt op het eerste gezicht, zoals dat bijvoorbeeld met Hadewijch wel mogelijk is. En of het ermee te maken heeft, weet ik niet, maar ik kan bijvoorbeeld niets van Ruusbroec citeren. Ik heb vaak gedacht dat Ruusbroec eigenlijk een auteur is om aan het einde van je carrière te behandelen. Misschien ben ik wel te vroeg met hem aan de slag gegaan.
Toen ik met mijn onderzoek begon, deed ik dat met een grote historische distantie. Maar ik ben meer en meer betrokken geraakt. De intellectuele dimensie van zijn schrijverschap is boeiend, maar meer nog de samenhang van vorm en inhoud. Het is onrechtvaardig zijn werk alleen maar functionalistisch te benaderen, en ook is het niet zo dat hij ‘mooi’ wilde schrijven. Ik wil laten zien dat Ruusbroec de lezer meevoert en krijgt waar hij hem hebben wil. Vooral in de Brulocht is hij daarin voortreffelijk geslaagd. De kracht van dit werk is de compositie, die helemaal in overeenstemming is met de inhoud. Er zijn veel verschillen in stijl, maar alles is welbewust gekozen, alles ligt op zijn plaats. In het begin van de mystieke weg is er een overdaad aan metaforen, maar bij het beschrijven van de mystieke opgang maakt hij daar steeds minder gebruik van. Zijn stijl wordt kaler, en dat past perfect bij de inhoud, waar beschreven wordt hoe de mysticus almaar meer met God verenigd wordt. Bij iedere stap die hij zet, kiest Ruusbroec het literaire middel dat daarbij past: de vorm ís hier een deel van de inhoud. Terwijl ik met mijn onderzoek bezig was, is mijn opzet dan ook geëvolueerd: meer dan een een religieus Woord van eer is mijn boek de biografie van een groot schrijver geworden, iemand wiens rol vergelijkbaar is met die van Eckhart voor de Duitse of van Dante voor de Italiaanse letterkunde.
Waarom vergelijk je hem juist met deze auteurs?
Omdat Ruusbroec net zoals Dante en Eckhart de wereld van de Latijnse geleerdheid opengebroken heeft voor de volkstaal. Hij heeft een sleutelrol gespeeld bij het vertalen van het geleerde, en dus Latijnse denken in het Nederlands. Omgekeerd is zijn werk razendsnel en doelbewust in het Latijn vertaald. Er is geen andere Middelnederlandse auteur waarvoor datzelfde opgaat. In dat opzicht onderscheidt hij zich van Maerlant, die weliswaar veel uit het Latijn heeft vertaald, maar van wie alleen de Strofische Gedichten het transport in de andere richting hebben ondergaan. Bovendien is Ruusbroec veel oorspronkelijker. Hij is geen compilator of commentator, maar een echte auteur, die door zijn tijdgenoten als zodanig benaderd werd. Nog tijdens Ruusbroecs leven liet de kartuizer Geraert van Herne een handschrift met diens werk beginnen met een heuse, in het Nederlands gestelde accessus ad auctorem, een inleiding op leven en werk, zoals anders alleen gebeurde met de grote Latijnse auteurs die op school gelezen werden.
Maar Ruusbroec is niet van meet af aan zo'n gezaghebbend auteur geweest. Hoe is de evolutie van zijn schrijverschap eigenlijk verlopen?
Het beeld dat ik van de Brusselse Ruusbroec heb, is dat van een beginnend schrijver, die uit eigen initiatief schrijft met de bedoeling de geheimen van de ontmoeting met God uiteen te zetten aan een zeer divers publiek van Brusselse geestelijken en gelovigen. In die periode lijkt hij zelf het initiatief te hebben genomen om te gaan schrijven. Zijn eerste werk, Dat rijcke der ghelieven, heeft hem echter niet bevredigd, en hij heeft (tevergeefs) geprobeerd de verspreiding van dit werk beperkt te houden. Zijn tweede poging, Die gheestelike brulocht, is wel geslaagd en wordt dan ook al vlug wijd verspreid. Wanneer Ruusbroec naar Groenendaal trekt, is hij een auteur geworden, de schrijver van een gezaghebbend meesterwerk. Daar wordt hij meer en meer bezocht door mensen die hem en zijn werk bewonderen; hun vragen of behoeften vormen steeds de aanleiding voor nieuwe literaire activiteiten. Zijn Groenendaalse teksten zijn dan ook veel meer op de maat gesneden van degenen voor wie hij die heeft bestemd. Brussel was de vormende periode van zijn schrijverschap, in Groenendaal was hij de leermeester op wie mensen afkomen.
Ik moet zeggen dat ik me zekerder voel van het beeld dat ik geef van de Brusselse periode, toen hij als onbetekenende kapelaan in alle vrijheid aan zijn eerste werken schreef, dan over de tijd in Groenendaal. Juist over die laatste periode valt immers nog veel uit te zoeken: de plaats van Ruusbroec tussen al de geleerden die daar ook leefden, het werk van zijn leerling Jan van Leeuwen, de ongeleerde kloosterkok die in een visioen beschrijft hoe zijn meester in de hemel ontvangen wordt, de beeldvorming over Ruusbroec, waaraan vanuit de Groenendaalse gemeenschap actief wordt gewerkt. Ik had al die onderwerpen natuurlijk ook verder kunnen uitwerken, maar dan zou de aandacht toch verschoven zijn naar al die figuren rond Ruusbroec, en zou het beeld van de mysticus zelf minder coherent geworden zijn. Ik denk dan ook dat het boek dat ik nu geschreven heb, het beste is dat op dit ogenblik mogelijk was: een auteursbiografie, waarin het ontstaan en de ontwikkeling van Ruusbroecs schrijverschap alle aandacht krijgen.
johan oosterman is universitair docent oudere nederlandse letterkunde tot 1650 aan de katholieke universiteit nijmegen.
frank willaert is hoogleraar oudere nederlandse letterkunde aan de universiteit van antwerpen (ufsia/uia).