Literatuur - signalementen
Literair denken vs. leuk
De inaugurele rede die Maarten Steenmeijer in april in Nijmegen uitsprak is, in iets uitgebreide vorm, onlangs uitgegeven (Maarten Steenmeijer, Je sterft maar twee keer. Over literair denken en herinnering, Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2002. 40 blz.; € 11, -. isbn 90 284 1986 3). De kersverse hoogleraar Spaans verdedigt in zijn oratie wat hij noemt het ‘literaire denken’. Hij opent met een krachtige aanval op de krampachtige wijze waarop in de onderwijswereld gereageerd is op de kaalslag van het literatuuronderwijs. In plaats van een keiharde verdediging van de waarde van het vak ‘literatuur’ als een ‘eigen, onverwisselbare manier van denken’ die ‘tot het wezen van onze cultuur behoort’, is geprobeerd het vak bestaansrecht te geven door het te afficheren als leuk (cursivering Steenmeijer). Dit is de hispanist een doorn in het oog: ‘Niet alleen de literatuurdidactiek maar het hele vakgebied van de talen kenmerkt zich door een mismoedig stemmend gebrek aan daadkracht en doortastendheid. Aan klachten en wanhoopskreten geen gebrek’, aldus Steenmeijer. En inderdaad: ook zijn eigen oratie heeft er geen gebrek aan. Om aan te tonen hoe literaire logica verschilt van de logica van exacte vakken (die gewoon verkondigden dat het dom was om niet ‘exact te kiezen’) bespreekt Steenmeijer aan de hand van een paar prachtige fragmenten uit recente Spaanse literatuur hoe romanciers op een niet rechtlijnige wijze uit het nog onverwerkte trauma van de gevoelige geschiedenis van de Spaanse burgeroorlog en de dictatuur stof vinden voor teksten ‘waarin herinnering zowel een strikt particuliere aangelegenheid is als een ervaring die met anderen gedeeld kan worden’. Zijn enthousiasme gaat uit naar Javier Marías’ concept van ‘de zwarte rug van de tijd’. Dat is de ‘tijd die niet heeft bestaan
(...) en er nooit zal zijn’, de plaats van alle gedroomde, gefantaseerde gebeurtenissen - dingen die gebeurd zijn zonder sporen na te laten en die niet reproduceerbaar zijn. Maar het concept van deze dimensie als zodanig (dus als herinnering of als tekst) bestaat wel degelijk.
Steenmeijer heeft in zijn oratie de vinger weten te leggen op de essentie van de literatuur en roept op om de waarde hiervan keihard te verdedigen. Die waarde wordt gevormd door ‘de fundamenten van onze cultuur’: de vrijheid van twijfel en kritiek. Het middel is studenten meer essays te laten schrijven. Het essay laat de schrijver vrijheid van denken, maar stelt tegelijkertijd hoge retorische en stilistische eisen.
In de kern zijn deze gedachten wat mij betreft niet vernieuwend. Maar die vernieuwing is de pest van deze tijd: de ziekelijke zoektocht naar nieuwe zingeving, onder druk van de financiële tekorten. In plaats van het bastion, de bron van onze inspiratie, met keiharde argumenten te verdedigen, buigen de didactische commissies vermoeid voor de verstikkende druk van de langdurige afkalving, om te redden wat er te redden valt. Maar ja, met die tactiek moet met elke nieuwe regeringsperiode steeds meer toegeven worden om steeds minder te redden. Steenmeijer zegt het nergens met zoveel woorden, maar de strekking is duidelijk: we moeten ons vak literatuur met argumenten als in deze oratie worden aangedragen vasthoudend verdedigen. De nieuwe hoogleraar weet het overtuigend en met mooie voorbeelden te betogen.
dirk van miert