Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| ||
Ralf GrüttemeierGa naar voetnoot+
| ||
[pagina 224]
| ||
Een antwoord op deze vraag is des te interessanter omdat een dergelijke karakterisering van de vertaling in tegenspraak is met een scheidslijn in de vertaalpolitiek van het nationaal-socialisme die over het algemeen na 1938 wordt getrokken. Met de consequente invoering van preventieve censuur in Duitsland vanaf 1939 werd de relatieve vrijheid van uitgevers op het gebied van vertalingen danig ingeperkt. Kon Büro Rechtsanwalt Stroomkoning dan nog wel van het nationaal-socialistische literatuurbeleid af wijken? In wat volgt zal ik onderzoeken hoe Karakter zich tot Büro Rechtsanwalt Stroomkoning verhoudt. Viel het boek in Duitsland anno 1939 uit de toon? Of heeft het nationaal-socialisme wel degelijk sporen nagelaten en aanknopingspunten gevonden in de Duitse vertaling? En wat zal Bordewijk, die niet bepaald bekend staat als Duits-vriendelijk, van de vertaling hebben gevonden? | ||
Het stofomslag van de vertalingRechtstreekse uitspraken van Bordewijk over Büro Rechtsanwalt Stroomkoning zijn mij niet bekend, net zomin als recensies van de vertaling - literatuurkritiek was immers sinds 27 november 1936 in Duitsland verboden. Om de geschetste vragen te kunnen beantwoorden moet dus in eerste instantie worden teruggegrepen op de vertaling zelf. Als opstapje kunnen de aanprijzingen op het stofomslag van de Duitse vertaling dienen. Vergeleken met de interpretaties van Karakter door onder anderen Hans Anten, August P. Dierick, Michel Dupuis, Marcel Janssens en Helbertijn Schmitz-Küller, vallen twee zaken op. Om te beginnen lijkt het erop dat de roman in Duitsland een anti-communistische strekking wordt toegedicht. Blijkens het omslag zou de roman de aandacht van de Duitse lezer onder meer verdienen omdat ‘hier mit einem großartigen Realismus ein Bild des sozialen Lebens im heutigen Holland entwickelt wird, das von den großen Handelsherren über das Bürgertum bis in die Existenz des politisch verhetzten Hafenarbeiters reicht.’ Dat laatste slaat vermoedelijk op de communist Jan Maan in Karakter, die in de Nederlandse receptie echter nergens als slachtoffer van politieke opruiing te boek staat. Ten tweede is - nog steeds afgaande op het omslag - Dreverhaven in de Duitse versie niet de ambigue figuur die hij volgens de Nederlandse flaptekst is. De door Bordewijk in 1938 zelf geredigeerde tekst op het omslag van Karakter stelt dat ‘de zoon eindelijk tot het inzicht komt dat de vader met zijn tegenstand geenszins de bedoeling had de carrière van de zoon te doen mislukken’. Dit wijst vooruit naar het ‘of méégewerkt’ van Dreverhaven op het einde van de roman, dat op Katadreuffe een verpletterend effect had. Katadreuffe was er immers tot op dat moment stellig van overtuigd dat zijn vader er alleen op uit was om zijn maatschappelijk succes te verhinderen. Zijn vader had tot drie keer toe het faillissement van zijn eigen zoon aangevraagd en geprobeerd om Katadreuffes toelating als advocaat tegen te houden. Wanneer Dreverhaven nu suggereert (‘of’) dat zijn handelen misschien ook wel als medewerking beschouwd zou kunnen worden - om Katadreuffe ‘groot’ te maken - vindt deze openheid zijn tegenhanger in de tekst op het Nederlandse omslag waarin wordt gezegd wat níet de bedoeling van de vader geweest is. De Duitse versie stelt daarentegen dat Dreverhaven ‘in einer Haßliebe diesen Sohn, der ihn ablehnt, hart werden lehrt, indem er ihm bewußt Hindernisse in den Weg räumt.’ De verschillen zijn duidelijk. Waar de Nederlandse versie ruimte laat voor verschillende en tegengestelde motieven, benoemt de Duitse versie de bedoeling van Dreverhaven expliciet. Daarnaast zijn de drijfveren van Dreverhaven in de vertaling beperkter dan het ‘groot’ maken dat de Nederlandse Dreverhaven - mogelijk- voor ogen stond. In de Duitse versie gaat het de vader alleen erom Katadreuffe ‘hard’ te laten worden. Verder ligt er nog een ander gevaar voor Katadreuffe op de loer: Lorna te George. Juffrouw Te George staat in de Duitse versie voor ‘die Gefahr, einmal weich zu werden und dem Glück nachzugeben [...], bis das Mädchen still das Opfer bringt, auf den Mann Verzicht zu leisten, damit er den Weg seiner Berufung zu Ende gehen kann.’ Dit impliceert niet alleen dat Lorna te George iets met betrekking tot Katadreuffe te kiezen heeft gehad. De formulering suggereert bovendien dat zij ontslag op het kantoor zou hebben genomen om Katadreuffe zijn ‘roeping’ te laten voltooien. Beide zienswijzen komen in de interpretaties van de hierboven genoemde neerlandici niet voor. Zowel Dreverhaven als ook Lorna te George lijken in de Duitse flaptekst uitsluitend in dienst te staan van Katadreuffes ‘Leben eines Aufstiegs’, dat zij ieder op hun manier mogelijk maken danwel steunen. Wanneer wordt gesteld dat de roman ‘durch seine menschlichen Werte besondere Aufmerksamkeit in Deutschland finden müßte’, dan impliceert dit een aanprijzen van hardheid en hard maken, van offerbereidheid voor een hoger doel en van het volgen van een roeping. Alles bij elkaar komt het dus erop neer dat daarmee het doen en laten van Katadreuffe | ||
[pagina 225]
| ||
wordt beperkt tot het maatschappelijke opklimmen, dat navolging verdient. Een dergelijke interpretatie wordt in de neerlandistiek slechts door een enkeling verdedigd - bijvoorbeeld door E.R. Duncan Elias. De vraag rijst of de afwijkende presentatie van de roman - anti-communisme en de verheerlijking van het hard maken, het brengen van het liefdesoffer en van het niets en niemand ontziend volgen van een ‘roeping’ - alleen in de flapteksr doorklinken of ook in de vertaling zelf terug zijn te vinden. | ||
Anti-communismeDe bespiegeling van Karadreuffe aan het eind van Karakter, waarin hij peinst over de vier belangrijke mensen in zijn leven, speelt een belangrijke rol bij de interpretatie van het boek. Een van die vier is de communist Jan Maan, ‘zijn vriend die hij nooit met zich had kunnen weg voeren van zijn kleine ééndagsliefden en zijn benepen hang aan de Partij.’ De Duitse vertaling blijft op deze plek weliswaar dicht bij het origineel in het neologisme ‘Eintagslieben’. Maar dat kan niet worden gezegd wanneer er sprake is van: ‘seinem törichten Hang zu einer trostlosen Umsturzpartei’. De smadende presentatie van de ‘politisch verhetzte Hafenarbeiter’ op het stofomslag vindt zijn pendant in de expliciet negatieve presentatie van de communistische partij, daar waar in het Nederlands alleen een neutrale term (‘de Partij’) voorkomt. Herzelfde procédé is ook elders toegepast. Zo voelt Katadreuffe in verband met het communisme aan ‘dat het toch niet het ware was, voor hém.’ De klemtoon op zijn persoonlijke keuze tegen het communisme wordt in de vertaling als het ware geobjectiveerd door toevoeging van een expliciet waardeoordeel aan de tekst: ‘fühlte er um so deutlicher, daß dieser Unsinn da nichts für ihn war.’ [cursief R.G.] Een vergelijkbare pejoratieve toevoeging treft men ook aan wanneer Katadreuffe rondkijkend in de bioscoopzaal vaststelt ‘dat deze communisten in doorsnee toch zo echt fatsoenlijke Nederlanders bleven.’ In de Duitse versie wordt dat: ‘welch brave Holländer doch diese blutrünstigen Kommunisten geblieben waren.’ [cursief R.G.] Wanneer de vertaling negatieve oordelen over het communisme aan het boek toevoegt, ligt het in de lijn der verwachtingen dat positieve uitspraken over het communisme niet zonder bewerking in de Duitse versie zullen verschijnen. Het duidelijkst wordt dat in verband met de Russische films die in de roman door Jan Maan, Joba en Jacob Katadreuffe worden bekeken: ‘De films van Eisenstein sleepten hen mee, geen hunner had ooit iets zo machtigs gezien. ‘De generale lijn’ was eenvoudig subliem. ‘Het lied van de akker,’ zei Katadreuffe. Zij werden opgenomen, zij gingen onder, zij werden verpulverd door een ritme dat in de films klopte als een bloedsomloop. Zij circuleerden zelf mee door het bloed van deze films. Ook ‘zij’ die anders het nuchterst bleef was verbijsterd. En naar huis gaande triomfeerde Jan Maan voor een moment volkomen over de beiden, want hier zweeg alle kritiek.’Deze jubelende passage wordt in het Duits bijna compleet geschrapt. Het enige wat er van over blijft is het persoonlijke triomfgevoel van Jan Maan: ‘Der Eindruck, den diese Russenfilme auf Katadreuffe und seine Mutter machten, versetzte Jan Maan regelmäßig in Hochstimmung.’ Waar die indruk uit bestaat, moet de Duitse lezer ontgaan. En alsof dat niet genoeg is, krijgt Katadreuffe in Büro Rechtsanwalt Stroomkoning het laatste woord. De vermelde ‘Hochstimmung’ verwoordt Jan Maan mereen aansluitend op het citaat van hierboven: ‘“Diese Russen sind doch Kerle!” pflegte et triumphierend auszurufen. “Soweit sie nicht in der Lubljanka sitzen!” antwortete Karadreuffe ihm dann trocken.’ Katadreuffe maakt hier een toespeling op de beruchte gevangenissen in Moskou, waardoor hij alsnog het gelijk aan zijn kant lijkt te hebben. Jan Maan dweept, en Katadreufe dient hem daarop superieur en afdoende van repliek. Anders in Karakter. ‘“Die Russen toch,” zei hij [Jan Maan, R.G.]. “Kerels!” “En blijkbaar gelukkig de Lubjanka's te boven,” zei Katadreuffe die nog iets op het communisme wou afdingen, zij het slechts in zijn historische wording.’ Wat in het Nederlands als in dit verband achterhaalde historische voetnoot wordt gepresenteerd, is in het Duits een afdoende argument tegen het communisme en regen het dwepen met communistische films. De Duitse vertaling wijkt niet alleen op deze plek van de Nederlandse tekst af. Ook elders zijn alle namen van Russische regisseurs geschrapt - bijvoorbeeld die van Wertof -, net zoals een langere passage over Dzigans ‘Matrozen van Kronstadt’. Bij de anti-communistische bewerking van Karakter is uiteindelijk ook datgene onder handen genomen wat men als kern van de Nederlandse versie in dit verband zou kunnen zien, het reeds vermelde individualistische relativeren van het communisme. Weliswaar heeft Joba Karadreuffe in het begin weinig op met de ‘janhagelpartij’ van Jan Maan, maar later verandert ze van mening: ‘En eens zei ze het hardop: zelf voelde ze voor politiek niets, maar iedere partij | ||
[pagina 226]
| ||
moest wel iets goeds hebben, anders kon ze zich onmogelijk handhaven, het lag niet in de aard van de mensen om georganiseerd en openlijk alleen maar voortdurend kwaad te willen. Daarbij had ze vooral Jan Maan zelf voor ogen, die meer en meer overtuigd communist werd en toch een beste kerel bleef. Maar zijn theorieën hadden bij haar geen succes.’ Joba's relativerend standpunt over politieke partijen in het algemeen wordt in de Duitse versie gereduceerd toe een uitspraak die niet verder strekt dan Jan Maan. In het Duits denkt Joba bij haar uitspraken namelijk niet ‘vooral’ maar ‘natürlich ausschließlich’ aan haar huurder. Daardoor lijkt de politieke dimensie van haar reflectie alleen maar een bijzaak - eigenlijk gaat het hier om haar emotionele binding aan Jan Maan, zou de Duitse lezer door deze bewerking moeten denken. Daarmee strookt een andere wijziging in de vertaling. De zonet geciteerde opvatting van Joba wordt namelijk op het einde van de roman door haar zoon expliciet bevestigd. Nadat hij zich verwonderd heeft wat voor ‘echt fatsoenlijke Nederlanders’ die communisten toch zijn die naar de Russische films kijken, voegt hij eraan toe: ‘Het schuim lag in hun abjecte periodieken en in enkele ongure individuen. Maar ‘zij’ had tenslotte gelijk, er moest in het beginsel iets goeds zitten, anders hield het geen stand, - alleen het was niets voor hem.’ Deze zinnen zijn in de Duitse vertaling geschrapt. De gedachte, dat ook in het communisme iets goeds zou zitten, en dat ieder individu uiteindelijk voor zichzelf moet uitmaken welke partij bij hem past, is uit Büro Rechtsanwalt Stroomkoning niet af te leiden. In de Duitse versie moest het communisme blijkbaar op eenduidige wijze negatief gepresenteerd worden. | ||
‘Roeping’ of ontwikkeling?De tekst op het stofomslag van de Duitse vertaling weet zoals gezegd de indruk te wekken dal het in de vertaalde roman uitsluitend om de maatschappelijke carrière van Katadreuffe zou gaan - ‘das Leben eines Aufstiegs’ als ‘Berufung’ waarvoor Dreverhaven zijn zoon staalt en Lorna te George het offer van haar liefde brengt. Uit niets blijkt, afgaande op deze tekst, dat Katadreuffe ook een ontwikkeling als mens en als intellectueel zou ondergaan. In Karakter is wel een aantal aanwijzingen voor een dergelijk proces aan te treffen. Katadreuffes leidraad is immers: ‘Laten we beginnen met onszelf te ontdekken.’ (‘Laßt uns damit anfangen, daß wir uns selbst entdecken.’) Die leidraad brengt hem - ook al blijft hij de man van het ene doel en zal hij nooit trouwen - tot meer
Omslag van Büro Rechtsanwalt Stroomkoning.
menselijkheid en intellectualiteit. Dat laatste wordt het duidelijkst onder woorden gebracht in een lange passage op het einde van Karakter, wanneer Katadreuffe met zijn moeder en Jan Maan naar de Rotterdamse havens kijkt: ‘En dit bracht Katadreuffe op de gedachte - maar hij sprak haar niet uit - dat het water van de zee met dat van de bergen een eeuwige bruiloft viert te Rotterdam. Als De Gankelaar nu tot hem had gesproken, hij zou niet meer alleen aan het woord zijn geweest, hij zou een partner hebben gevonden, de uitwisseling van hun gedachten zou het gesprek hebben verdiept. Katadreuffe observeerde zich niet, hij was zich niet bewust dat hij stond op de demarcatielijn die de wereld van elke intellectueel verdeelt. Katadreuffe was nu niet meer het intellect dat alleen gulzig absorbeerde, het begon ook af te kaatsen, ja, het begon van binnen uit licht te geven. En het beeld van de lijn ging, als alle beeld, in zijn uiterste consequentie mank, want de werelbol die zij omspande was zijn eigen leven, wat aan deze zijde lag bleef het zijne, gelijk dat aan gene, indien hij de lijn overschreed naar een terrein waar hij vrucht ging zetten, bleef de oude bodem hem nog steeds voedingsstoffen toevoeren. Hij was met al zijn eerzucht bescheiden, de ware eerzucht gaat | ||
[pagina 227]
| ||
met de bescheidenheid hand aan hand, men kan niet begeren te bereiken zonder het besef dat men reiken moet, wie zegt “ik ben er” is intellectueel een mausoleum.’Deze passage komt in de Duitse vertaling niet voor. De vertaling lijkt niet alleen in de flaptekst de klemtoon te leggen op het maatschappelijke klimmen van Katadreuffe. De ontwikkeling naar meer intellectualiteit werd blijkbaar als zo storend opgevat dat de meest expliciete aanwijzing daarvoor moest worden geschrapt. Vlak na het citaat van hierboven kijkt Katadreuffe naar een groot graanschip, dat gelost wordt met behulp van vier elevators: ‘En ook dat gaf Katadreuffe een beeld in de gedachte: zij waren brakwaterkraken geslingerd om een zoogdier van de stroom. Toen aan de monding der Waalhaven ontrolde zich een binnenzee, en het vliegveld heel in de verte waar insekten boven glinsterden.’ Ook deze passage is in de Duitse versie geschrapt, net zoals de herinnering van Katadreuffe aan ‘de hatelijke viervoeter kruipend uit de tent aan de Hoek’. Daarmee bedoelt hij een jonge man die hij ooit op handen en voeten uit de strandtent van Lorna te George zag kruipen. Passages die wijzen op de ontluikende intellectualiteit van Katadreuffe en zijn daarmee verbonden metaforische gaven, werden dus aan de Duitse lezer onthouden. De verwijzingen naar de interesse die Katadreuffe geleidelijk voor zijn medemensen begint te voelen, zijn overigens wel vertaald. Bijvoorbeeld wanneer Katadreuffe met het ongelukkig verliefde meisje Sibculo meevoelt: ‘Denn in dieser Zeit hatte sein Charakter sich um einige Züge vermehrt; nach und nach war er menschlicher geworden’. In de Duits versie blijft die verandering echter beperkt tot medelijden, dat bovendien nog als dweperij en daarmee als zwakte wordt gepresenteerd: ‘Aber was ihn früher an einigen vom Personal so erheblich gestört hatte, das sah er jetzt doch wesentlich milder. Er fühlte mitunter Erbarmen; es lag wohl irgendwo eine schwärmerische Ader in ihm verborgen.’ Deze reserve ten opzichte van Katadreuffes medelijden (‘schwärmerische Ader’) ontbreekt in Karakter. ‘Hij voelde wel eens deernis, hij was ook wel eens verborgen enthousiast.’ Sterker nog: in de Nederlandse versie is het blijkbaar een deel van Katadreuffes ontwikkeling dat hij oog krijgt voor de individuele capaciteiten van anderen. Enthousiast zijn over degenen zonder roeping, daar was de Duitse versie blijkbaar niet mee gediend. De geschetste vertaalstrategie kan ook als verklaring dienen voor de verandering van de titel Karakter. Roman van zoon en vader in Büro Rechtsanwalt Stroomkoning. Niet de individuele ontwikkeling naar een karakter en het botsen van karakters staat in de vertaling voorop, maar het maatschappelijke opklimmen. De plaats van deze maatschappelijke klim is het kantoor van Stroomkoning waar de Duitse versie de titel aan ontleent. Daar ging het in de vertaling blijkbaar om, en niet om een complexe menselijke ontwikkeling naar een ‘samengesteld’ karakter. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het motto van T.S. Coleridge ‘A sadder and a wiser man/ He rose the morrow morn’ is geschrapt. Het ‘droever’ en ‘wijzer’ worden - van Katadreuffe en van de lezer - werd blijkbaar net als de opdracht van de roman ‘Aan mijn kinderen Nina en Robert’ als afleiding van de gewenste strekking van de vertaling gezien. Wat Büro Rechtsanwalt Stroomkoning de Duitse lezer anno 1939 moest voorhouden was een voorbeeld van een man die tegen elke prijs zijn roeping - maatschappelijk succes - volgde. Daarvoor moest hij gestaald worden door zijn vader en daarvoor moest de vrouw haar liefde opofferen. | ||
Een nationaal-socialistische vertaling?Reeds op 23 maart 1933 had Hitler in zijn regeringsverklaring duidelijk gemaakt welke plaats hij voor de literatuur onder het nationaal-socialisme zag weggelegd: ‘Gleichlaufend mit der politischen Entgiftung unseres öffentlichen Lebens wird die Reichsregierung eine durchgreifende moralische Sanierung des Volkskörpers vornehmen. Das gesamte Erziehungswesen, Theater, Film, Literatur, Presse, Rundfunk, sie werden alle Mittel zu diesem Zweck sein.’ De Duitse vertaling van Karakter lijkt met het soort ‘menselijke waarden’ dat zij aanprijst bij deze ‘morele genezing’ te passen. Van een afwijkende toon binnen de Duitse context is niets te merken. Zat de differentiëring hem dan wellicht op stilististisch vlak? Enkele steekproeven laten zien dat in de verraling weinig is overgebleven van wat over het algemeen als typisch voor Bordewijk wordt beschouwd: onder andere beknoptheid, opvallende herhalingen en eigenzinnige woordkeuze. Waar Joba bijvoorbeeld na haar bevalling tegen het ziekenhuispersoneel zegt ‘U wordt bedankt’, staat in de vertaling het veel minder stugge en meer persoonlijke ‘Ich bedanke mich auch’ - dit ‘ik’ krijgt Joba net zomin als haar zoon bij het bedanken over de lippen, zoals ze ook van stopwoordjes als ‘auch’ weinig moet hebben. Op dezelfde wijze wordt in de vertaling niet alleen de directe rede van de personages genormaliseerd maar ook de woordkeuze en de syntaxis van de vertelinstantie. Wanneer Joba na jaren Dreverhaven voor het eerst weer ziet, | ||
[pagina 228]
| ||
staat er in Karakter. ‘Maar zij wist meer dan velen, hij was niet getrouwd, nooit.’ Waar in het Nederlands de komma's de zin in nevengeschikte stukjes hakken, met als eindpunt het geïsoleerde, elliptische ‘nooit’, geeft de Duitse vertaling, onder andere door het gebruik van een dubbele punt en het invullen van de context van ‘nooit’, twee gewone zinnen: ‘Aber sie wußte es besser als die anderen: er war nicht verheiratet. Er hatte sich nie verehelicht.’ Een mogelijke verklaring voor deze normalisering is te vinden in het profiel van de vertaler van Büro Rechtsanwalt Stroomkoning, Emil Charlet. Na een drietal vertalingen rond 1907 (Lode Baekelmans, Gerard van Hulzen, Nico van Suchtelen) was Charlet pas vanaf 1936 weer tot vertalen uit het Nederlands overgegaan, en hij bleef dat doen tot in 1941. Behalve Bartje van Anne de Vries vertaalde hij ook Ina Boudier-Bakkers De klop op de deur (Der Ruf aus der Tiefe). Dit boek werd met vier oplagen tussen 1939 en 1941 zijn grootste succes als vertaler. Een voorkeur voor vernieuwingstendensen. in het Nederlandse proza kan uit de door Charlet vertaalde titels in ieder geval niet worden afgeleid. Hetzelfde geldt voor de uitgever bij wie Büro Rechtsanwalt Stroomkoning verscheen. Het Nederlandse fonds van Schünemann bestond in het interbellum, afgezien van Bordewijk, uit maar één enkele schrijfster: Jo van Ammers-Küller. Met haar traditionele proza staat ook zij niet bepaald bekend als literaire vetnieuwster, maar voor Schünemann moet ze een ware goudmijn zijn geweest. Van Ammers-Küller zat sinds 1926 bij Schünemann met een tienral titels en tot ver in de jaren veertig zorgde zij voor oplagen die soms (De opstandigen, in het Duits Die Frauen der Coornvelts) in de honderdduizenden liepen. Daarmee was zij een van de meest succesvolle Nederlandstalige auteurs in Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw. Dit succes van Bordewijks collega in hetzelfde fonds ging gepaard met een groot aantal lezingen in het nationaal-socialistische Duitsland en ook in andere opzichten leek de schrijfster met Duitsland begaan. Voor veel ophef zorgde bijvoorbeeld haar optreden op het PEN-congres in mei 1933 in Dubrovnik waar zij - zich aansluitend bij de Duitse delegatie - de zaal verliet toen de boekverbrandingen en de jodenvervolging aan de orde werden gesteld. Vanwege onder andere haar lidmaatschap van de Kulturkammer en andere Duits-gezinde organisaties en vanwege haar medewerking aan de ‘vijandelijke propaganda’ (door informatie over zichzelf te verstrekken in verband met een Duitstalig artikel uit 1941) werd Van Ammers-Küller na de oorlog door de Ereraad voor Letterkunde en de Centrale Ereraad een publicatieverbod van zeven jaar opgelegd. De schrijfster heeft deze uitsluiting - een van de langste - nooit geaccepteerd en hield het blijkbaar op ‘jalousie de métier’. De voorzitter van de Ereraad voor Letterkunde was overigens F. Bordewijk. Wanneer in 1939 bij Schünemann in Bremen Charlets vertaling Büro Rechtsanwalt Stroomkoning verschijnt, wijst niets op een ‘differentiëring’ ten opzichte van het nationaal-socialistische literatuurbeleid. De publicatie lijkt veeleer volkomen in overeenstemming met dat beleid. Dat moest ook de Duitse lezer aannemen die de naam Bordewijk eerder in vertaling was tegengekomen. | ||
Bint in het DuitsIn 1935 verscheen in Berlijn onder auspiciën van de Deutsch-Niederländische Werkgemeinschaft een tweetalig Deutsch-Niederländisches Textbuch, bezorgd door Berend van den Amstel naar aanleiding van een voordrachtstournee. In dit tweetalig boekje werd behalve gedichten van onder anderen Hendrik Marsman en Jan Engelman en proza van Arthur van Schendel ook een aantal passages uit Bint opgenomen. Gekozen werd voor het begin van het hoofdstuk ‘De samenkomst’ en het daarop volgende ‘De samenkomst, de toespraak’. De vertaler G. Schönle heeft er blijkbaar naar gestreefd om dicht bij de tekst te blijven - zowel semantisch als ook syntactisch. Opvallende vertaalkeuzes of afwijkingen heb ik niet kunnen constateren. Wat wel in het oog springt is de keuze van de vertaalde hoofdstukken. Het gaat bij de samenkomst om de vergadering van de leraren voor het kerstrapport, waarin het noodlottige besluit wordt genomen om Van Beek van school te laten nemen. Het besluit leidt tot de zelfmoordpoging en de dood van Van Beek en dat wederom heeft tot gevolg dat Bint zelf ontslag neemt. Van deze gebeurtenissen kon de Duitse lezer echter niet het geringste vermoeden hebben. In de vertaalde hoofdstukken is vooral Bint aan het woord met opvattingen als: ‘Mijn kweek kenmerkt zich door evenwichtigheid. De gedesequilibreerden stoot de school af omdat zij niet willen leeren gehoorzamen. Ik maal niet om de psyche van een kind, dat een rottigheid is van dezen tijd. [...] De mensch mag niet meer massa zijn dan voor de staatsorde noodig is. Hij mag geen leger vormen dan het staatsleger. Al deze Zondagslegers zijn infect. De mensch moet gehoorzaamheid leeren en tucht. Daardoor onderwerpt hij zijn wil en ontdekt hij zijn wil. [...] Ik wil van mijn tijd het beste oogsten en daarmee | ||
[pagina 229]
| ||
mijn school voeden. Ik wil een kweek van reuzen kweeken, niet wetenschappelijk, maar maatschappelijk. Het opgroeiend geslacht zal larer zeggen; “Die was van de school van Bint”. Dien zullen zij gehoorzamen. Nu gaat.’Bij gebrek aan empirische gegevens kan men er alleen over speculeren in hoeverre dergelijke passages aansloten bij het normensrelsel van lezers in het nationaalsocialistische Duitsland. Toch geeft de Nederlandstalige receptie van de roman enkele Indicaties. Zo zijn er weliswaar nogal wat interpretaties van Bint die de roman als kritiek op het systeem van Bint opvatten. Maar geen enkel van de gebruikte argumenten voor een dergelijke leeswijze kan uit de vertaalde passages worden gehaald. Wanneer bijvoorbeeld Harry Scholten onder andere het ontslag van Bint na de dood van Van Beek of de ontwikkeling van de Hel en van De Bree in de loop van de roman als argument aanvoert waarom deze roman het ongelijk van Bint wil aantonen, dan moet zijn argumentatie op andere tekstdelen stoelen dan de in het Duits vertaalde. Andersom: het lijkt erg makkelijk om in de vertaalde passages een pleidooi voor het systeem van Bint met zijn gehoorzaamheid, zijn tucht en zijn kweek van maatschappelijke reuzen te zien. De vertaling van juist deze passages uit Bint lijkt er op te wijzen dat Bordewijk voor de vertaling van zijn werk in het Duits anno 1935 tenminste zoveel over had dat hij een mogelijke nationaal-socialistische interpretatie van deze fragmenten op de koop toe nam. M. Stomps heeft in 1942 in Nederland een dergelijke nationaalsocialistische interpretatie van de hele roman Bint verdedigd. Het is aannemelijk dat ook de vertaalde hoofdstukken makkelijk gelezen konden worden als uitingen van een nationaal-socialistische wereldbeschouwing. | ||
Autorisatie en vertalingTegen de hier geschetste achtergrond wordt de vraag steeds intrigerender hoe Bordewijk stond tegenover de vertaling Büro Rechtsanwalt Stroomkoning. Dat antwoord is bij gebrek aan directe uitspraken allesbehalve makkelijk te geven. De juridische situatie is wellicht nog het duidelijkst. In het archief van de uitgever Schünemann zijn twee contracten bewaard gebleven: het ene is het contract tussen de twee uitgeverijen en het andere dat van de Duitse uitgever met de vertaler. Op 13 maart 1939 wordt door Carl Schünemann het contract ondertekend waarin D. Zijlstra namens Nijgh & Van Ditmar - getekend 8 februari - de rechten voor de Duitse vertaling van Karakter afstaat - tevens gaat daarmee de verantwoordelijkheid voor de ‘innere und äußere Ausstattung des Buches’ uitsluitend op de uitgeverij Schünemann over. Deze verplicht zich om de roman vóór 1 december 1939 te laten verschijnen. Reeds op 3 februari van hetzelfde jaar had Schünemann het contract met Charlet over een vertaling ‘getreu dem Sinn des Originals’ afgesloten. De vertaling moest begin april 1939 klaar zijn. In § 1 van het contract met de vertaler wordt bepaald: ‘Die Genehmigung zur Herausgabe des Werkes in deutscher Sprache besorgt der Verlag vom Propagandaministerium, Abteilung VIII. Sollte diese Genehmigung dem Verlag verweigert werden, so verliert dieses Abkommen seine Gültigkeit.’ De goedkeuring van het propagandaministerie werd echter verkregen, vermoedelijk tussen 3 februari en 13 maart, zodat Schünemann vervolgens het contract met Nijgh & Van Ditmar kon tekenen. Hoe die ministeriële goedkeuring tot stand kwam, kan niet worden achterhaald omdat in het Bundesarchiv in Berlijn geen documenten bewaard zijn gebleven. Nadat het contract was getekend, lag juridisch de verantwoordelijkheid voor de vertaling - en het omslag - bij de uitgever. Bordewijk duikt in de contracten alleen als auteursnaam op, maar het is vrijwel uitgesloten dat Nijgh & Van Ditmar dit contract tegen de expliciete wil van Bordewijk zou hebben afgesloten. Zeker niet nu Bordewijk voor het eerst ook commercieel succes in Nederland ging boeken: nadat Karakter in september 1938 was verschenen, bracht de roman het in datzelfde jaar reeds tot drie oplagen. Wanneer men een juridisch autorisatiebegrip hanteert, dan is er bij deze vertaling dus sprake van een generale autorisatie door Bordewijk - er is een wettelijk contract over de vertaling van zijn boek. Maar had Bordewijk ook invloed op de uiteindelijke vorm van de vertaling en heeft hij die wellicht goedgekeurd? Afgaande op de biografie van Vugs zou zijn Duits goed genoeg geweest zijn om zich inhoudelijk met de vettaling te kunnen bemoeien. Bordewijk had in zijn Amsterdamse jaren immers de zogenaamde Nederlandsch-Duitsche School bezocht en ook op zijn Haags gymnasium zat Duits in zijn pakket. | ||
Levensschets of zelfportret?Op het stofomslag van Büro Rechtsanwalt Stroomkoning treft de lezer ook een beknopt profiel van F. Bordewijk aan. Deze tekst, gesteld in de ik-vorm. lijkt er op het eerste gezicht een indicatie voor te zijn dat Bordewijk meer met de vertaling te maken had dan alleen maar het leveren van het origineel. Boven | ||
[pagina 230]
| ||
de tekst staat een foto van Bordewijk en hij is getekend ‘Dr. jur. F. Bordewijk, Den Haag’. Desondanks is het zeer onwaarschijnlijk dat de levensschets in deze vorm door Bordewijk werd goedgekeurd. Zo begint het auteursportret bijvoorbeeld meteen met een fout: ‘Ich bin 1884 in Rotterdam geboren’ - Bordewijk is in Amsterdam geboren. Vervolgens struikelt de neerlandicus ook over deze zin: ‘“Blokken” (Schufte), ein kleiner Zukunftsroman aus dem kommunistischen Staat, der darin ad absurdum geführt wird’. Om te beginnen staat de huidige lezer versteld van de combinatie ‘“Blokken” (Schufte)’ - wie het Nederlands niet machtig is, zou geneigd zijn om te denken dat het tweede als vertaling van het eerste kan worden beschouwd. Ook wie beter weet, zou - wanneer hij de roman niet kent- gaan denken dat met ‘Schufte’ de tendens van Blokken wordt aangegeven: communisten zijn schurken en de communistische staat is fout - die wordt in Blokken immers ad absurdum gevoerd. Een dergelijke boodschap zou in ieder geval stroken met de verwijzing naar de ‘politisch verhetzte Hafenarbeiter’ in de flaptekst en met de anti-communistische tendens van de vertaling. Maar deze typering van het boek is wel in tegenspraak met wat Bordewijk elders over Blokken naar voren heeft gebracht. Bij een lezing in De Bijenkorf in Rotterdam op 4 april 1935 zei hij volgens het verslag van Het Vaderland: ‘In Blokken is de communistische staat in zijn perfectie geschilderd. Het is een verhaal van massa's. Ten onrechte werd
Filmposter van het Oscarwinnende Character (naar Bordewijks Karakter), uit 1997.
dit boek wel een satyre genoemd. In dit boek wordt zekere grootschheid van het perfecte communistische stelsel erkend, maar niet verdedigd.’ De grondgedachte is volgens Bordewijk ‘Het is een perfectie die ondergaat juist aan zijn perfectie.’ Inzake communisme zou Blokken geen tendens bevatten, wat Bordewijk in een twee weken later in het Weekblad voor gymnasiaal en middelbaar onderwijs afgedrukt interview nog eens herhaalt. De aan Blokken in de levensschets toegekende tendens om de communistische staat ad absurdum te willen voeren is uit Bordewijks openbare uitspraken uit 1935 in ieder geval niet af te leiden - en een titel als ‘Schufte2 voor een eventuele Duitse vertaling van Blokken al helemaal niet. Aan de andere kant is het onwaarschijnlijk dat de levensschets volstrekt zonder medewerking van Bordewijk tot stand zou zijn gekomen. De informatie over de publicaties van Bordewijk is daar veel te gedetailleerd voor. Alle drie de bundels Fantastische vertellingen worden met jaartal van verschijnen genoemd en vervolgens staat er: ‘Danach und bis 1930 habe ich lediglich einzeine Novellen in verschiedenen Zeitschriften veröffentlicht.’ Zo precies kon vermoedelijk ook Bordewijks uitgever niet op de hoogte zijn van de literaire activiteiten van zijn auteur omdat Bordewijk pas sinds 1936 bij Nijgh & Van Ditmar publiceerde. De meest aannemelijke verklaring lijkt mij dat de uitgever een door Bordewijk aangeleverd zelfportret heeft bewerkt. Het is de vraag of dit tegen de expliciete wil van Bordewijk kon gebeuren. Wanneer Carl Schünemann van plan was om Bordewijk voor lange tijd aan zijn fonds te binden - en daar mag men van uitgaan - dan is het onwaarschijnlijk dat de uitgever zijn nieuwe auteur uitspraken in de mond zou kunnen leggen die Bordewijk stellig van de hand zou wijzen. In hoeverre echter overleg over de levensschets heeft plaatsgevonden, is niet te achterhalen. Het begin van de Tweede Wereldoorlog op 1 september 1939 zal de communicatie over een en ander in ieder geval niet makkelijker hebben gemaakt. | ||
ConclusieMet betrekking tot de vraag hoe Büro Rechtsanwalt Stroomkoning zich tot het nationaal-socialistische literatuurbeleid verhoudt, meen ik kort te kunnen zijn: de vertaling lijkt er in alle relevante opzichten bij aan te sluiten. De presentatie van de vertaalde roman op het stofomslag, de inhoudelijke en formele bewerking van Karakter, de (vermeend) autobiografische schets van Bordewijk op het omslag, Jo van Ammers-Küller als enig ander Nederlands auteur in | ||
[pagina 231]
| ||
het fonds van de uitgever, eerder vertaald werk van Bordewijk in Duitsland - uit geen van deze tekstuele en institutionele aspecten valt een ‘differentiëring’ ten opzichte van de nationaalsocialistische literatuurpolitiek af te leiden. Wanneer Van Uffelen aan Büro Rechtsanwalt Stroomkoning desondanks een ‘differentiërende functie’ toekent dan lijkt hij dat te doen uitsluitend op basis van het beeld van Bordewijk in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Dat beeld kan echter niet zonder meer worden overgeheveld naar een vertaalde tekst in een andere institutionele context. De Duitse lezer anno 1939 kon moeilijk anders concluderen dan dat Büro Rechtsanwalt Stroomkoning een anti-communistische roman was die in de pas liep met de door Hitler beoogde ‘morele genezing’ van het Duitse volk door middel van literatuur. Bij deze gedachte zou een Karakter-lezer en Bordewijk-liefhebber zich wat ongemakkelijk kunnen gaan voelen. Daar staat als schrale troost tegenover dat het uit literatuurwetenschappelijk perspectief inttigerend is om te zien dat maar relatief weinig ingrepen in een tekst nodig zijn om in een andere institutionele context een volkomen ander beeld van een schrijver en zijn roman te kunnen presenteren. Het antwoord op de vraag wat Bordewijk van die andere beeldvorming vond en of hij wellicht in enige vorm bij de vertaling van Büro Rechtsanwalt Stroomkoning betrokken was, moet ik schuldig blijven. De ter beschikking staande documenten laten alleen de conclusie toe dat de vertaling in juridisch opzicht als geautoriseerd moet worden beschouwd. Daar zou men nog aan toe kunnen voegen dat Bordewijk als jurist en ervaren auteur zal hebben geweten waar hij aan begon. Hij is over de te verwachten perikelen heen gestapt en heeft de vertaling in de voorliggende vorm niet tegengehouden. Het lijkt me verdedigbaar om daaruit af te leiden dat Bordewijks wens om in het Duits te worden vettaald - ook in 1939 - gtoot moet zijn geweest. Zo groot dat hij het gevaar van censuur en een nationaal-socialistische bewerking op de koop toe heeft genomen. De weinig principiële omgang van Bordewijk met Duitsland en het nationaalsocialisme vóór 1940 steekt duidelijk af bij het beeld van de gedreven anti-Duitse voorzitter van de Ereraad voor Letterkunde. Het vigerende beeld van Bordewijk in de Nederlandse letterkunde zou ook nog in een ander opzicht genuanceerd moeten worden. Dat Bordewijk akkoord is gegaan met een Duitse uitgever die Jo van Ammers-Küller in zijn fonds had is niet alleen in politiek opzicht opmerkelijk, maar ook met het oog op de zelfpresentatie van Bordewijk als prozavernieuwer na 1931. Nog in 1935 had hij in het hier boven vermelde interview zijn eigen proza ten principale afgezet tegen het traditionele proza van Johan Fabricius en Jo van Ammers-Küller. Vier jaar later ging hij met Büro Rechtsanwalt Stroomkoning in hetzelfde fonds zitten als Van Ammers-Küller en ging hij ook akkoord met een vertaler van wie geen congenialiteit op het gebied van de prozavernieuwing kon worden verwacht. Men kan dus constateren dat Bordewijk bereid was om voor een mogelijk literair succes in Duitsland 1939 concessies te doen met betrekking tot zijn profiel als vernieuwer. Büro Rechtsanwalt Stroomkoning blijkt uit literatuurwetenschappelijk perspectief een ten onrechte vergeten boek te zijn. Met het oog op de huidige Duitse lezer die kennis wil nemen van de klassiekers uit de Nederlandse letterkunde zou men echter vermoedelijk eerder van een terecht vergeten boek moeten spreken. | ||
Literatuuropgave
|
|