Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| ||
Mathijs SandersGa naar voetnoot+
| ||
[pagina 216]
| ||
artistenrevolutie’ van Tachtig verhield zich omgekeerd evenredig tot zijn sympathie voor de miskende satiricus Paap, de enige onder de Tachtigers die volgens hem in de schaduw van Multatuli kon staan. Ter Braaks apologie voor de schrijver van Vincent Haman had tot gevolg dat de roman een jaar later herdrukt werd in de goedkope Salamander-reeks van uitgeverij Querido, met een inleiding van Ter Braak. Met Paap deelde Ter Braak zijn bewondering voor Multatuli en zijn afkeer van woordkunstig proza. De imperatieve zinsnede ‘eerst de keerl, en dan de stijl’ uit Vincent Haman moet Ter Braak met instemming gelezen hebben. Ter Braaks oordeel over het werk van Paap is bepalend gebleken voor het beeld van de schrijver in de literatuurgeschiedenis. Vincent Haman was zijn meesterwerk, voorafgegaan door de satirische Bombono's, maar voor het latere werk had Ter Braak geen goed woord over: Jeanne Collette (1896), Max Dannenberg (1908), het drama Koningsrecht (1900), Doodsklok van het Damrak (1908), Een grachtidylle (1908) en De kapelaan van Liestermonde (1910) vond hij slechts banaal. Dit oordeel werd gereproduceerd door Barend de Goede en Jaap Meijer, die beiden een monografie aan de schrijver wijdden, en door de latere literatuurgeschiedschrijvers als Asselbergs, die Paaps laatste roman rekende tot de ‘vulgaire probleemverhalen, bedoeld om vooroordelen te verantwoorden’. Wie het gezag van de canon minder zwaar laat wegen en de romans opnieuw ter hand neemt, kan in het latere werk van Paap evenwel fraaie tijdsdocumenten ontdekken. | ||
Afrekeningen van een dissidentUit de weinige monografieën die aan Willem Paap zijn gewijd komt een schrijver naar voren wiens belangrijkste drijfveer rancune was. Vincent Haman was zijn finale afrekening met de Tachtigers, maar vooral met die Tachtigers die zich eerder negatief over hem of over de door hem bewonderde Multatuli hadden uitgelaten. Zijn eerste roman Jeanne Collette, eveneens een sleutelroman, was een persoonlijke wraakactie tegen de Amsterdamse joodse bankier A.C. Wertheim. In de ‘dollarbaron’ Alexander Collette schetste Paap de klassieke karikatuur van de op geld en macht beluste jood, symbool van het door Paap verafschuwde kapitalisme. Als we Paaps biograaf Meijer moeten geloven is ook De kapelaan van Liestermonde een afrekening. Meijers oordeel over de roman liegt er overigens niet om. Het boek is het ‘onzalig einde van een schrijverscarrière’ en een ‘smakeloos detail op een kerkhof van de geest’. Omtrent de drijfveren van Paap tastte Meijer in het duister. Was het oude rancune tegen de toch van huis uit katholieke Van Deyssel? Of was het boek een late afrekening met diens vader J.A. Alberdingk Thijm, met wie Paap in 1881 had gedisputeerd over vorm en inhoud in de poëzie? Anders dan bij Jeanne Collette en Vincent Haman lijkt persoonlijke rancune niet de drijfveer achter De kapelaan van Liestermonde. Mijns inziens heeft Paap met deze roman een tijdsdocument willen schrijven over het katholicisme in de geest van Multatuli. Het lijkt mij geen toeval dat de roman verscheen in de hoogtijdagen van het georganiseerde katholicisme in Nederland, een periode waarin katholieke leiders hun greep op de achterban versterkten en tegelijk werden geconfronteerd met toenemende spanningen en conflicten. In De kapelaan van Liestermonde heeft Paap deze spanningen niet alleen gedocumenteerd, maar ook van Multatuliaans commentaar voorzien. | ||
Roman van een onpaapse PaapDe kapelaan van Liestermonde vetscheen in 1910, zowel in het Duits (Paap woonde sinds 1901 in Duitsland) als in de Nederlandse vertaling van zijn echtgenote. Paap had er drie jaar als een bezetene aan gewerkt en vond met grote moeite een uitgever die de roman op de markt wilde brengen, op voorwaarde dat de inmiddels door zijn huwelijk gefortuneerde Paap de productie uit eigen zak betaalde. Niet alleen het uitwerken van de karakters en van de verhaallijn vergde de nodige inspanning, uit de roman blijkt dat Paap zich ook terdege documenteerde. ‘Dertien dikke dictaatcahiers pende hij vol. Honderden en honderden bladzijden’, schrijft Meijer. Dit bronnenonderzoek heeft zijn sporen nagelaten in het boek. Het meest curieuze onderdeel van de roman vormen de tweeënzestig ‘aanteekeningen en ophelderingen’ achterin het boek. In deze noten worden tal van zaken uit de roman die de katholieke geloofsleer en -praktijk betreffen onder exacte bronvermeldingen toegelicht. Daarmee is De kapelaan van Liestermonde een soort cutsus ‘rooms-katholicisme voor andersdenkenden verklaatd’. Onder verwijzing naar de catechismus, naar kerkelijke verhandelingen, kerkhistorische overzichten en bisschoppelijke brieven worden begrippen als ‘relikwie’, ‘brevier’, ‘rozenkrans’, ‘dogma’, ‘transsubstantiatie’, ‘communie’, ‘hostie’, ‘litanie’, ‘zonde’, ‘biecht’, ‘pater’, ‘rector’, ‘aflaat’ en ‘preventieve censuur’ uitvoerig toegelicht. Ook wordt de lezer geïnformeerd over tal van gebruiken en rituelen rond de katholieke eredienst, worden biecht- en gebedsteksten afgedrukt en toege- | ||
[pagina 217]
| ||
licht, gegevens over heiligen onder bronvermelding gepresenteerd en diverse geestelijke ordes beschreven. Terloops ontkracht Paap ook ‘protestantse misverstanden’ omtrent de katholieke moraaltheologie. Behalve de noten bevat de roman nog tal van vaak uitgebreide auctoriale uitweidingen over gebruiken in de katholieke geloofspraktijk, die doen vermoeden dat Paap behalve bronnenonderzoek ook veldwerk heeft verricht. Paap zou evenwel Paap niet zijn wanneer deze aantekeningen behalve explicatief niet ook sterk ironisch gekleurd waren. Kritiek heeft hij vooral op het celibaat en op de valse relikwieën en aflaten waarmee het katholieke volk bedonderd wordt. Ook speelt in de aantekeningen Paaps satirische temperament de kop op. Zo legt hij in de eerste noot uit dat de gelovige een glazen dekselplaatje kust waaronder zich een relikwie bevindt, waarna de priester dit plaatje met een lapje afwist, ‘wat natuurlyk hygiënisch niet doeltreffend is’. De lezer moet bovendien niet denken dat het vele kruipen tijdens het bidden van de kruisweg pijn doet, immers: ‘het vele knielen veroorzaakt by de Roomschen een eeltlaag voor de knieschijf, gelyk men dat by veel roeien in de hand krygt.’ Ronduit gruwelijk is noot 32, waarin uitvoerig wordt geciteerd uit een traktaat van de Warmondse moraalprofessor en seminariepresident M.J.A. Lans (tevens hoofdredacteur van het maandblad De katholiek) over de vraag ‘Hoe moet de keizersnede van een overleden moeder geschieden?’ Tot in de kleinste details wordt beschreven hoe de priester het lichaam van een overleden vrouw met een scheermes moet opensnijden, waarna hij het ongeboren kind uit de baarmoeder kan verwijderen, zodat het alsnog bij leven gedoopt kan worden (‘Als de blaas gevuld en daardoor hinderlyk is, kan men haar door drukking met de hand doen leeg loopen.’). Paaps commentaar bij het traktaat: ‘Men wete wel, dat hun van anatomie en alles wat van dien aard is, officieel absoluut niets gedoceerd wordt.’ De roman speelt zich af in het gefingeerde provinciestadje Liestermonde en begint met een scène in de pastorie, waar de ijverige kapelaans Eckmiller en Heerkens, de bejaarde deken Vrancken en de jonge kapelaan Andree Heynsberg zich onledig houden met kaartspel. Hun dagelijkse zorg betreft de concurrentieslag met de Franciscanen in Liestermonde, die met hun ceremonies rond de relikwieën van de heilige Antonius de aandacht van de bevolking trekken, die voor de gunsten van deze patroon van verloren zaken grif wil betalen. Om de Franciscanen de wind uit de zeilen te nemen vat deken Vrancken het plan op een bedevaart te organiseren ter ere van de heilige Jeroen van Noordwijk. Kapelaan Heynsberg - het centrale personage in de roman - ergert zich in toenemende mate aan de geslepenheid van zijn superieur. Liever dan met kaartspel, aflaten en bedevaarten houdt hij zich in zijn studeerkamer bezig met de toekomst van de Kerk. Teneinde haar tegen vijanden te beschermen heeft Heynsberg van de bisschop toestemming gekregen om boeken te lezen die op de kerkelijke Index staan en is hij lid geworden van de ‘Vereniging tot het bevorderen der beoefening van Wetenschap en Kunst onder de Katholieken’. Het effect van zijn studie is evenwel averechts. Vooral de moderne natuurwetenschappen doen zijn geloof stukje bij beetje afbrokkelen. De katholieke dogmatiek blijkt een vat vol tegenstrijdigheden en de geloofspraktijk lijkt slechts één doel te dienen: de macht van de Kerk over de gelovigen bestendigen. Schaamteloze zelfverrijking (bijvoorbeeld door het verkopen van valse aflaten) wordt daarbij niet geschuwd. Ook Heynsbergs vriend, de rector Etienne Borret, leeft in onvrede met de geloofspraktijk. Voor beiden vervaalt de poëzie van het geloof en slaat de ‘twyfel’ toe. Wereldse verleidingen doen de rest. Zoals Borret zijn liefde voor het weesmeisje Nelly van Heel onderdrukt, zo probeert Heynsberg aanvankelijk zijn jeugdliefde Hansje Angevoort uit zijn hoofd te zetten. Zij is op aandringen van Vrancken immers getrouwd met een steenrijke, maar aan godsdienstwaan, zelfkastijding en impotentie lijdende man. Zowel Heynsberg als Hansje worden zich bewust van een gemis in hun leven. Borret, gedreven door erotiek en schrijfdrift, verzet zich als eerste tegen de priesterstand en tegen de beperkingen van zijn ambt. Mede door diens toedoen ontluikt ook in Heynsberg een aanvankelijk nog stille rebellie tegen vooral deken Vrancken, ‘dat groote kind, dien gryzen geloover van sprookjes uit de zuigelingenkamer van Rome’ en tegen de katholieke geloofspraktijk, die is verworden tot een ‘grof middeleeuwsch bygeloof’. Voor Vrancken en de andere kapelaans tellen slechts de catechismus en De katholieke illustratie. Heynsberg ervaart de beperkingen van zijn ambt als steeds knellender. Bij monde van de verteller luidt het: ‘Hy [de kapelaan] is een gevangene met eenige vryheden; zyn gevangenis heet pastorie. Daar woont geen vrouwenlach; daar komt geen kindervreugd de kamer binnen. Daar woont - een luguber idee - een verzameling van mannen. Die dragen by hun hoogste verrichtingen - een homosexueel idee - kleederen van kant en zyde en fluweel, waarop borduursel en goud, en zyn vaak jaloersch op elkander, wie het mooist er uitziet. Zy gaan niet naar een theater, niet naar een opera; tenzy zy | ||
[pagina 218]
| ||
verlof daartoe hebben van hun Bisschop, mogen ze geen boeken lezen, die op den index staan. Voor hun tydverdryf zyn zy verplicht, acht maal in het jaar op te trekken ten diner by den een of anderen pastoor van hun dekanaat, en daar eten zy zich dan zat, lichamelyk, niet geestelyk. [...] Hy moet met lof spreken over de Heilige Kerk en over het dorp, waar hy zyn standplaats heeft, en van beide zeker niets afkeuren; want dat alles is den menschen dierbaar. Hy moet een goede verstandhouding laten blyken tusschen hem en den pastoor; mag geen roem najagen, dus niet by voorbeeld zeggen: ik moet weg, want myn preek is nog niet af, wat zou kunnen doen denken, of hy lof wilde hooren. [...] Het oordeel der menschen zy: het is een heilig man. Niet een goed man, of een arbeidzaam man, maar een heilig man.’ (111-112)Twee gebeurtenissen doen de stille rebellie van Borret en Heynsberg verkeren in openlijke opstand. Borret wordt gefrustreerd in zijn literaire ambities, wanneer de bisschop hem een schrijf- en publicatieverbod oplegt. En Heynsberg krijgt van Vrancken te horen dat hij Hansje niet langer mag bezoeken. Celibaat en publicatieverbod worden Borret teveel: ‘Verdomme, verdomme, verdomme! Ons gansche leven is naar de bliksem! Soms denk ik er aan, er uit te loopen. Maar wat moet 'n weggeloopen priester in de maatschappy beginnen? Als romanschrijver voldoende te verdienen, daarop is niet te rekenen. En ze zorgen wel, dat je op zoo'n Groot-Seminarie niets leert, absoluut niets, dat onder de menschen bruikbaar is. Ze weten, dat er dan God weet hoe velen uit zouden loopen. En bovendien, ik ezel, ik geloof immers nog. Dat zit er ingehamerd. Daarom komen ook zooveel Roomschen, die er uit loopen, toch weer terug. En niet te vergeten: ik zou daarmee immers toch de vrouw niet krygen, die ik liefheb. Zy gelooft volkomen en zou nooit een weggeloopen priester, een kerel, die ispo facto in de ban is, trouwen...Het leven is een ellendig iets...’ (118)Wanneer Heynsberg Vrancken ervan beschuldigt te handelen in valse aflaten, is de maat vol. Heynsberg en Hansje laten hun hartstocht de vrije loop ‘en zy doorleefden een avond van vrye menschen’. Zowel Borret als Heynsberg hangen hun toga aan de kapstok en treden uit. De edele Hansje Angevoort staat erop dat Heynsberg eerst de wereld in trekt alvorens met haar te trouwen. Wanneer hij na een half jaar in Liestermonde terugkeert vat hij het plan op om Omslag van de roman De kapelaan von Liestermonde.
rechten te gaan studeren. Aan de horizon schijnt voor hen beiden ‘een zonnig geluk’. Het is volkomen duidelijk dat de sympathie en de morele preoccupatie van de auteur bij Heynsberg en Borret liggen. De auctoriale vertelinstantie is, als spreekbuis van de auteur, buitengewoon actief in het bewerken van de lezer, vooral in het sturen van diens sympathieën en antipathieën. De vertelinstantie en de naar vrijheid en waarheid strevende personages Heynsberg en Borret zijn de vehikels van Paaps opvattingen. Op verschillen manieren - zowel door middel van impliciete als expliciete retoriek en in de ironiserende, Multatuliaanse uitweidingen - worden de kerkelijke gezagsdragers en hun praktijken belachelijk gemaakt. Met de modelmatige, stereotype personages, het opbeurende einde, de veelheid van (neven)- intriges en de sturende auctoriale vertelsituatie, voegt Paaps roman zich in de traditie van het idealiserende proza, dat rond 1880 in Nederland de toon aangaf maar rond 1910 als sterk verouderd gold. Door de literaire kritiek werd De kapelaan van Liestermonde dan ook nauwelijks opgemerkt. Een van de weinige recensies verscheen in het protestants-christelijke maandblad Ons tijdschrift. De criticus laakt Paaps propagandistische ‘papenhaat’ en noemt de roman, ‘als het een roman is’, niet uitsluitend antikatholiek, maar als geheel anti-christelijk. Ondanks de geringe kritische respons oogstte Paap enig succes met zijn roman. Er verschenen naast de Duitse uitgave nog vier drukken. | ||
[pagina 219]
| ||
De geest van Multatuli‘Zijn naam alleen al is een beleediging aan het adres van een bekend officieel gezelschap,’ schreef Ter Braak over Paap. Ook Frans Erens las De kapelaan van Liestermonde (blijkens zijn Vervlogen jaren) als een aanklacht tegen de praktijken van de katholieke kerk. De roman trok volgens Meijer slechts de aandacht van sensatiebelusten en ook De Goede meende aan deze ‘vulgaire’ tendensroman gevoeglijk voorbij te kunnen gaan. Opmerkelijk is dat geen van Paaps commentatoren een verband heeft gelegd tussen de roman en de opvattingen van Multatuli. Willem Paap en Eduard Douwes Dekker correspondeerden sinds 1881, toen Paap zich in Amsterdam had gevestigd en de al legendarische Douwes Dekker verbleef in zijn zelfgekozen ballingsoord te Nieder-Ingelheim. Multatuli was een van de eersten die enthousiast reageerden op Paaps kritische publicaties in De spectator en op zijn Bombono's. Spoedig was Multatuli de slijpsteen waaraan Paap zijn opvattingen scherpte. Van zijn kant stimuleerde Dekker hem om zijn kritische geest te ontwikkelen. In januari 1882 schreef hij Paap: ‘Noem me “Dek”. Dat is hattelyk en eenvoudig’, en: ‘Ik wou dat je m'n slaaf was. Dan zette ik je aan historische bronnenstudie. Het toepassen van je kritischen geest dáárop, zou (meen ik) nuttiger wezen dan het - soms àl te makkelyk! - neerhalen van letterkundige beroemdighedens. Je zaagt kurk. Adieu.’In datzelfde jaar nam Paap zitting in de Multatulicommissie, die het initiatief nam tot een huldeblijk aan de miskende schrijver. Na het overlijden van Dekker in 1887 nam Paap - inmiddels gevestigd advocaat - diens weduwe Mimi en haar pleegzoon Wouter in huis en daarmee een deel van Multatuli's nalatenschap. De achtdelige uitgave van Multatuli's Brieven is vermoedelijk in samenwerking met Paap - door Meijer de 'stedehouder van Multatuli' genoemd - tot stand gekomen en door zijn bemiddeling in 1891 bij Versluys verschenen. Gezien Multatuli's niets en niemand onziende nihilisme zou men verwachten dat hij het rooms-katholicisme verafschuwde. Maar de zaak lag gecompliceerder. Multatuli plaatste Natuur en Rede radicaal boven ieder geloof in een hogere orde. De geheimzinnige samenhang in de ‘redelijke natuur’ kon volgens Multatuli enkel door de ‘poëzie’ worden geduid: de schoonheid als kenmiddel op weg naar de waarheid. Wie daar niet in geloofde werd door hem
Multatuli in 1864.
beschuldigd van ‘halfheid’. Bij zijn confessionele tijdgenoten was Multatuli met zijn even radicale als hoge opvattingen natuurlijk aan het verkeerde adres. In hun tijdschriften werd hij steevast de grootste godloochenaar van zijn tijd genoemd. Multatuli's messianistische banvloek trof in de eerste plaats de liberalen, de protestanten en de modernistische protestanten als ds. Zaalberg in het bijzonder. Daarentegen had hij een zeker respect voor het katholicisme, waar nog principes werden nageleefd. Bovendien vond hij in het katholicisme nog ‘poëzie’. Ruiter en Smulders citeren in dit verband een brief van Multatuli aan Mimi uit 1863, waarin hij de protestanten ‘ondingen’ noemt vanwege hun ‘halfheid’: zij willen de kerkklok behouden, maar de toren omverhalen. Vervolgens schrijft hij: ‘Ik beken dat het katholicisme een oud en verrot gebouw is geworden (eenmaal was 't schoon en stevig, hoewel 't slecht bewoond werd door slecht volk), maar 't protestantisme is 'n huis zonder rez-de-chausée.Anders dan het protestantisme kent het katholicisme een fundament en is het consequent en compromis- | ||
[pagina 220]
| ||
loos waar het de geloofsleer betreft. Hoe ‘verrot’ de katholieke praktijken en de katholieke organisaties ook zijn, de Kerk van Rome kan bij Multatuli nog op enig respect rekenen. In zijn eerste bundel Ideën (1863) - het hybride mozaïek dat hij zelf aanduidde als ‘de Times van m'n ziel’ - expliciteert Multatuli zijn houding ten aanzien van het katholicisme. In Idee 232 schrijft hij: ‘De Katholieke Kerk, van zeker standpunt beschouwd, is 't schoonste wat ooit door mensen werd tot-stand gebracht. Of liever, zy is - zoals Napoleon op St. Helena zich uitdrukte - zy is het werk der eeuwen.’Zelfs over de dwalingen - ‘of wat door andersdenkenden voor dwaling worde gehouden’ - ligt nog ‘een waas van poëzie’. Protestanten ontberen volgens Multatuli ieder begrip van ‘de weldadige invloed der katholieke poëzie op 't dagelyks leven, in landen waar die wyze van godsverering zonder tegenwerking bestaat.’ Als gevolg van het dominante protestantisme missen ook de Nederlandse katholieken die begrip. In Idee 233 fulmineert Multatuli vervolgens tegen de protestanten, die van het katholicisme een karikatuur maken door de vermeende ‘roomse gruwelen’ op te schroeven. Zij zouden ‘de werking van 't katholicismus’ moeten waarnemen in katholieke landen. In een lange aantekening bij deze Idee wijdt Multatuli nog eens uit over het kwaad dat protestantisme heet, maar dan neemt de Idee een wending: ‘let op de gruwelen die te-allen-tyde en overal 't gevolg zyn geweest van Goddienery!’ Het katholicisme mag dan een waas van ‘poëzie’ (en dus ‘waarheid’) bevatten, uiteindelijk leiden Multatuli's overwegingen over godsdienst hem tot Idee 354: ‘Geloof is bygeloof.’ Deze ambivalente visie op het katholicisme vinden we ook bij Paap. Zijn waardering voor het authentieke geloof spreekt bijvoorbeeld uit zijn autobiografische roman Max Dannenberg: ‘Tyden zijn geweest, waarin één gedachte boven Europa vlamde: in de Middeleeuwen de God der kruistochten, de Christus der kloosters, de hoog in de lucht waaiende banier van het eenig geloof. Toen boog éen ‘Ave Maria’ aller knieën.’Multatuli en Paap kunnen beiden worden beschouwd als representanten van wat Frans Ruiter aanduidt als het ‘optimistisch nihilisme’. Redelijkheid, onafhankelijkheid, persoonlijke vrijheid, afkeer van traditie en van dociel geloof en een streven naar een beter leven via waarheid en onderzoek vormen de bouwstenen van dit kritische, optimistische nihilisme. Het is een nihilisme van voor de grote onttovering. Met het traditionele christendom heeft het optimistisch nihilisme gemeen, dat het is gestoeld op een geloof (niet in God, maar in de Rede) en duidelijk teleologisch is (gericht op waarheid en op een beter bestaan). Multatuli's radicale atheïsme is op dit optimistisch nihilisme gefundeerd. Allereerst wilde hij de mensheid verlossen van de ‘kanker des geloofs’ en opvoeden tot kritische, onbevooroordeelde denkers. ‘Vrije Studie’ - het onbelemmerd doorgronden van de samenhang in de natuur - en ‘poëzie’ waren de wegen naar de waarheid en dus naar ‘de grootst mogelyke mate van byzonder geluk en algemene verbroedering’ (zo luidt het in de derde bundel Ideën). Alle wreedheid komt voort uit bijgeloof en onwetendheid. Vooral de ‘schriftuitleggers’ en de officiële representanten van het traditionele, in zijn ogen vernederende christendom, moeten het bij Multatuli ontgelden. In Idee 826 schrijft hij: ‘Godsdienst is dus in den hoogsten graad onzedelyk, en het zal wel hieruit voortvloeien dat z'n invloed op het goed-zyn zo gering blyft, of...juister, geheel negatief werkt. Men wist met vuilen doek geen smetten af. Het gehele stelsel der goddienery brengt de fouten voort, welker uitroeiing zyn taak heet te zyn. Gevoel van mensenwaarde wordt als eerste conditio sine qua non van verzoeningsgezindheid des Scheppers, geknakt. Zelfverwyt, morele kastyding, neergebogenheid, stelt men in de plaats van 't edel streven naar kracht, vryheid, geluk. [...] Als ik God was, zou 'k 'n hekel hebben aan de vromen, en nooit iemand zalig maken die met 'n beetje deugd en veel sollicitatie daarnaar gedongen had.’Multatuli's bevrijdende vooruitgangsoptimisme heeft Paap zich eigengemaakt, evenals diens afkeer van het geïnstitutionaliseerde, ‘verworden’ christendom. De kapelaan van Liestermonde is te begrijpen als een epische transpositie van het Multatuliaanse ideeëncomplex rond geloof en bijgeloof, waarheid en onwaarheid. Met Multatuli meende Paap dat er eens ‘poëzie’ schuilde in het katholicisme, maar dat deze poëzie tenietgedaan was door de katholieken zelf, die een vals (bij)geloof verkozen boven ‘waarheid’. Dat niet de katholieke geloofsleer, maar vooral de kerkelijke gezagsdragers het in de roman moeten ontgelden is dan ook niet verwonderlijk. | ||
De bekering van NederlandDe strekking van Multatuli's ideeën en Paaps roman is eensluidend: het rooms-katholicisme, dat in vroeger | ||
[pagina 221]
| ||
tijden een ‘waas van poëzie’ bevatte, is gecorrumpeerd door de kerkelijke gezagsdragers met hun hypocriere, onbezielde en ‘halve’ geloofspraktijk. De hoogmoed en de leugenachtigheid van priesters en gelovigen moeten het ontgelden. De kritiek van Multatuli en Paap betreft vooral het katholicisme als maatschappelijke institutie, het geformaliseerde christendom en zijn dogma's, dat een vervalsing van het authentieke geloof is. Uit Paaps Max Dannenberg en uit De kapelaan van Liestermonde kan worden opgemaakt dat Paap en Multatuli er verwante opvattingen op nahielden waar het geloof, bijgeloof, ‘poëzy’ en authenticiteit betrof. In hoeverre Paap rechtstreeks door Multatuli's opinies is beïnvloed, is moeilijk met zekerheid vast te stellen. Paap wilde met zijn roman op Multatuliaanse wijze en via de fictionele omweg de leugens ontmaskeren die de Kerk volgens hem produceerde door tegen de natuur in te gaan en de mens te knechten in een systeem. Dat de roman in 1910 verscheen lijkt mij geen toeval. Juist in de tijd dat Paap aan zijn roman werkte stond het georganiseerde katholicisme in Nederland aan de vooravond van een even ongekende als kortstondige bloeiperiode. Onder regie van de kerkelijke gezagsdragers werd gewerkt aan wijdvertakte netwerken van katholieke verenigingen, onderwijs-
Schetstekening van Liestermonde, behorende tot het voorwerk van de roman. In: J. Meijer, Het levensverhaal van een vergetene. Willem Anthony Paap, 1856-1923. Zeventiger onder de Tachtigers (Amsterdam, 1959), p.266.
instellingen, uitgeverijen, bibliotheken, tijdschriften en andere instituties, die allen doordrenkt waren van de katholieke geloofsleer. Deze activiteiten dienden één doel: het zo breed mogelijk maken van het katholicisme in het levensbeschouwelijk pluriforme Nederland. Dit vaak even spectaculaire als provocerende organisatie-offensief bereikte een hoogtepunt tussen 1910 en 1940. Spraakmakend was de oprichting in 1919 van het ‘Comité tot bekeering van Nederland’, een actiecomité waar veel prominente katholieken bij betrokken waren. Bovendien beschikte katholiek Nederland sinds 1904 over de Apostolische Vereeniging Petrus Canisius, dat met een informatie- en inlichtingenbureau was toegerust en de verspreiding van het katholicisme als missie had. De roomse propagandamachine liep op volle toeren. Dit publicitaire en organisatorische geweld heeft lange tijd de spanningen gemaskeerd die er juist in de periode rond 1910 in katholiek Nederland leefden. De fricties en conflicten tussen ‘integralisten’, die vasthielden aan de katholieke dogmatiek en de moderne cultuur categorisch afwezen, en ‘modernisten’, die zich met de moderne wereld trachtten te verstaan, dreigden katholiek Nederland te verdelen. Op tal van plaatsen wordt in de roman direct en indirect naar dit conflict verwezen. Uittredende priesters, die bijvoorbeeld hadden geweigerd de sinds 1910 verplichte ‘anti-modernisteneed’ af te leggen, waren het levende bewijs dat lang niet alle Nederlandse katholieken zich schaarden in de volgzame kudde. Het zijn deze spanningen in katholiek Nederland (lang voor de jaren zestig van de twintigste eeuw!) die Paap heet van de naald documenteert door twee groepen personages tegenover elkaar te plaatsen: de kritische en naar ‘poëzie’ en ‘waarheid’ hunkerende geesten Heynsberg en Borret, die hun hoop op ‘de modernisten in Frankryk en Italië’ stellen, en de in Paaps ogen hypocriete gezagsdragers (Vrancken, zijn volgzame kapelaans en de zeker niet fictionele, conservatieve Haarlemse bisschop Bottemanne). Paaps polemische en satirische roman is vooral te lezen als een vroeg antwoord op de overwinningsroes en de triomfsfeer waarin katholiek Nederland begon te verkeren en waarmee de interne spanningen moesten worden gemaskeerd. Paap hield de Nederlandse katholieken een Multatuliaanse spiegel voor. Met De kapelaan van Liestermonde schreef Paap bovendien een variant op het genre van de ‘priesterroman’ - romans van katholieke schrijvers, waarin het treurige lot van door twijfel, verleidingen en zinnenlust gekwelde priesters wordt verbeeld en waarvan de novelle De kapelaan van Bardelo van de Limburgse literator Emile Seipgens uit 1880 (gepubliceerd in Eigen haard, in 1881 opgenomen in zijn bundel Uit | ||
[pagina 222]
| ||
Limburg; novellen en schetsen en in 1893 in het Engels vertaald) het bekendste voorbeeld is. Verzet tegen het triomfalisme klonk rond deze tijd ook in het publieke debat en in vooruitstrevende katholieke organisaties als de kunstkring De violier, de ‘Klarenbeekse club’ van katholieke intellectuelen en het vooruitstrevende en kritische katholiek lekentijdschrift Van onzen tijd, dat vooral in de jaren 1900-1910 pleitte voor authenticiteit in de katholieke geloofspraktijk, kunst en literatuur. Déze katholieken zullen Paaps sympathie hebben gehad (al wordt in de ‘Aanteekeningen en ophelderingen’ nergens rechtstreeks naar hen verwezen). In de geest van Multatuli toonde hij de keerzijde van het ‘Rijke Roomse Leven’ (zoals de titel van een bekende rubriek in het door Vrancken gepropageerde weekblad De katholieke illustratie luidde), door de tragische lotgevallen van een kritische geest te verbeelden. In Bordewijks metaforische roman Rood paleis (1936) bespiegelt Henri Leroy over het fin de siècle. De teloorgang van oude stelligheden en zekerheden, het betrekkelijk worden van alles, deze symptomen van de eeuwwende maken het fin de siècle tot wat bij monde van de abstracte auteur wordt aangeduid als ‘de leerstoel van de twijfel’. Ook de naar vrijheid, redelijkheid en waarheid strevende kapelaan van Liestermonde wordt bevangen door de twijfel, die de fundamenten van de katholieke rechtzinnigheid en van het georganiseerde katholicisme aan het wankelen zou brengen. Met dat alles biedt Paaps roman een intrigerend beeld van een verzonken wereld. | ||
Literatuuropgave
|
|