Van boerenmeid tot hoer
Bij uitgeverij Astraea is, na het doorvoeren van enkele wijzigingen in de tekst, reeds de vierde (!) druk verschenen van Jacob Campo Weyermans Opkomst en val van een Koffiehuisnichtje, geschreven als zeer vroege feuilleton in 1727, (A. Hanou, ed., Duivelshoekreeks nr. 2, Leuth: Astraea, 2001. 92 blz.; ills.; € 15,65; isbn 90 75179 21 9). In de levendige inleiding wordt het verhaal over de frisse plattelandsmaagd die naar Amsterdam komt om als serveerster in een koffiehuis te dienen, maar eindigt als prostituée, beknopt maar zorgvuldig gecontextualiseerd. Zowel de literaire traditie als de maatschappelijke realiteit van de achttiende eeuw komen daarin aan bod. Niet alleen het verschijnsel koffiehuis, maar ook het leespubliek en het literaire kader daarvan, het verschijnsel bordeel,
Portret van Jacob Campo Weyerman, gravure door J. Houbraken in Doorzigtige heremyt (1731).
de positie van de vrouw...dit alles is reëler dan de hoofdpersoon, Nichtje, zelf. Dat komt, legt de editeur uit, omdat ‘in de literatuur van deze tijd slechts “platte” karakters geschetst (mogen) worden.’ Nichtje is het type van de naïeve meid die zich aan moraal niets gelegen laat liggen en onnadenkend haar hartstochten volgt: gedoemd dus om tot hoer te vervallen.
Als kennismaking met de schilder en schrijver Weyerman is dit werk niet zo representatief: het Koffiehuisnichtje is een eenvoudige tekst vergeleken bij Weyermans overige proza. De toon is dan wel luchtig, maar de taal behoeft wél de uitvoerige toelichtingen, die consequent minstens de helft van de pagina in beslag nemen. Als voorbeeld van dit taalgebruik een zin waarin Nichtje verslag doet van haar reis naar Amsterdam in een kar, waarin ze is ‘van den eene na den andere kant gehost geweest, gelyk als den Paerdeboon in een Slagtyds Verkensblaas, waar door myn natuurlyke zittekussens vry malscher waaren geworden, als de Munstersche Karbonaden in het Lojoliets Malta.’ Door de toelichtingen op het taalgebruik van Nichtje is dit boekje méér dan een teksteditie. Het geeft tevens een blik op een de zelfkant als onderdeel van de alledaagse cultuur in de eerste helft van de achttiende eeuw.
dvm