Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Vlaamse poëzie
| |
[pagina 144]
| |
Metamorfosen worden opgeroepen). Het is dus vooral een reis die door het schemergebied van schijn en wezen loopt en aldus een onderneming die is gericht tegen rigiditeit en vastgeketende beelden. Of bevestigend uitgedrukt: het is een zoektocht naar een andere, ruimere en opener waarneming van het bekende. Die open visie vergt een andere mentaliteit, een afwijkende vorm van waarnemen en vraagt de bereidheid platgetreden paden te verlaten en zich aan het onbekende over te geven. De dichter in Lauwereyns' gedichten lijkt daartoe bereid en de talrijke ingrepen van de verteller wijzen erop dat hij ook de lezer in die ontregelde waarneming wil meetronen. Als een wendbare Vergilius wil hij zijn publiek gidsen naar de échte werkelijkheid achter de zichtbare. In dit poëtisch universum, waarin niets vaststaat, waarin alles voortdurend in beweging is en identiteitswisselingen ondergaat, wordt de beweeglijkheid zelf gethematiseerd. In Nagelaten sonnetten zijn fotografie en film, net als taal, niet in staat beweging vast te leggen. Onze hoogmoedige pogingen de werkelijkheid te registreren en vast te houden, leiden steevast tot een debacle. Zoals de sonnetten in Nagelaten sonnetten weigeren vormvast te zijn, zo legt het lyrisch subject zich niet neer bij de clichébeelden waarmee de werkelijkheid steeds weer in overzichtelijke schema's wordt gepresenteerd. Lauwereyns legt zich niet neer bij sjablonen. De werkelijkheid is namelijk geen overzichtelijk complex, maar een steeds wisselende, toevallige constellatie van factoren die wordt waargenomen.
Kortom, zoals uit onderstaand gedicht uit de afdeling ‘Sluitertijd’ mag blijken, gaat het Lauwereyns' dichter niet om de waarneming van het efemere, maar om die ‘smalle weg naar het binnenste’, naar ‘de stilte’ (Shizuka, de Japanse naam van de protagonist in ‘Het zwijgen van de dichter’ betekent dan ook ‘stilte’). Een foto toont alleen de vergankelijke buitenkant, heeft zijn beperkingen - zoals uitgedrukt in de eindigheid van het filmrolletje - , en biedt geen blik op de diepgang achter de façade. In dit gedicht is de reis onvoltooid, en wordt de gedachte halverwege afgebroken. Het eindigt daarom ook doelbewust niet op een zinspunt. Het is alsof de lezer-observator zelf verder moet invullen, achter de woorden naar betekenissen, naar die andere wereld moet speuren. Het is de taak van de dichter op weg te zetten, en niet te duiden. De smalle weg naar het binnenste
Mijn filmrolletje was nog voor de gouden
tempel op. De eerste sneeuw viel radeloos
en ook de groene thee in mijn rugzak was slap.
Ik plooide mijn benen tot kleermakerszit en
kon aan het denken van wat beginnen.
Negen cycli later trap ik voortdurend op
de dichter zijn staart. Maar bij de stilte
in De vlakke bron heeft Bashoo hooguit
even zijn futon gespreid. Wat mij nu
ontgaat, is in hoeverre deze reis hier
Lauwereyns schrijft niet alleen een boeddhistisch geïnspireerde poëzie van de onthechting, waarin de zoektocht naar het nirwana wordt verkend. Onder de speelse, soms zelfs lichtvoetige toon gaat een diepzinnige visie schuil, precies zoals onder de banale anekdotiek een smalle weg naar het binnenste loopt. Je moet alleen maar durven kijken om te zien. De dichter heeft dit thema verder uitgediept in zijn tweede bundel, waarin de focus op de blik zelf ligt. Want ‘het schrijven begint met/de blik van Orpheus./En deze blik is/de beweging van het verlangen [...]’. In korte versregels wordt een roadmovie-achtige versie van het Orpheus-en-Eurydice-verhaal gepresenteerd. Het gedicht is veeleer een stukgesneden parlandistische, episodische vertelling (een van de connotaties van ‘blanke verzen’). In Lauwereyns' eigengereide remake onderneemt het ik een onderzoek naar de oorsprong van onze blik. De inzet van deze bundel is hoog: niets minder dan de peiling naar de werking van “de dichterlijke ziel’. Net zoals in Nagelaten sonnetten spreekt de verteller de lezer aan: achter de snel wisselende beeldsequenties op de film is veel meer te zien dan de beeldband/beeldspraak aanreikt. Achter het spel met schijngestalten en metamorfosen gaat ook in de tweede bundel een smalle weg naar het binnenste schuil, die in Blanke verzen wordt omschreven met de ‘dichterlijke ziel’. ‘Lichaam en ziel’ is de titel van een nagelaten sonnet: die complementariteit van écht en schijnbestaan - zoals ook in de poëzie van Cees Nooteboom - lijkt me een van de drijfveren voor deze gedurfde, intrigerende zoektocht die Lauwereyns' eigentijdse, speelse én diepzinnige dichtkunst in de ban houdt.
Jan Lauwereyns, Nagelaten sonnetten, Manteau, Antwerpen, 1999 en Blanke verzen, Lannoo, Tielt, 2001. |
|