Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||||
Onno-Sven TrompGa naar voetnoot+
| ||||||||
De Laura van PetrarcaDe Laura van veertiende-eeuwse Italiaanse humanist en dichter Francesco Petrarca (1304-1374) is een van de bekendste onbereikbare vrouwen. Voor Petrarca was het leven één grote worsteling, omdat hij zich niet kon neerleggen bij de brede kloof tussen het ideaalbeeld dat hij van dat leven had en de weerbarstige werkelijkheid. Als denker en dichter probeerde hij zijn hele leven conflicterende uitersten als gevoel en verstand en ideaal en werkelijkheid met elkaar te verenigen. Het mooiste voorbeeld hiervan was Petrarca's liefde voor de onbereikbare vrouw Laura, die hij in zijn sonnetten bezong. Deze ideale Laura, van wie men eerst dacht dat zij slechts een symbolische figuur was, werd later als een historische persoon beschouwd. Zij zou Laura de Noves geweest zijn, echtgenote van ene Hugo de Sade. Veel meer is er over haar niet bekend. Petrarca ontmoette zijn Laura op een Goede Vrijdag, 6 april 1327, in Avignon. Hij moet betoverd zijn geweest door haar schoonheid. Laura was echter getrouwd en voor Petrarca onbereikbaar, iets wal de voedingsbodem voor zijn poëzie werd. In zijn liedboek Canzoniere heeft hij vele gedichten aan haar gewijd. De Canzoniere is een verzameling van 366 gedichten,
Portret van Francesco Petrarca uit een vijftiende-eeuws handschrift van zijn Canzoniere.
waarvan 317 de sonnetvorm hebben. Laura stierf in 1348 aan de pest, en de Canzoniere bestaat uit een deel met gedichten die tijdens haar leven zijn geschreven en een deel met gedichten uit de periode daarna: In vita di madonna Laura en In morte di madonna Laura. In veel van die verzen beschrijft Petrarca Laura's schoonheid en hoe hij door zijn liefde voor haar wordt gekweld. De naam Laura wordt echter in de gedichten niet genoemd. Ze is in de eerste plaats het onderwerp van zijn liefde en daarmee de directe aanleiding voor zijn poëzie. In die zin is Laura dus Petrarca's muze, die hem ertoe aanzet zijn zielenroerselen in fraaie lyriek te verwoorden. In een vertaling van Frans van Dooren begint gedicht 61 uit de Canzoniere als volgt: | ||||||||
[pagina 18]
| ||||||||
Gezegend zij de dag, de maand, het jaar,
de tijd, het uur, het punt en de seconde,
en 't zalig oord en de omgeving waar
ik door haar schone ogen werd gebonden!
Hoewel Petrarca Laura's naam in zijn gedichten dus niet noemt, speelt hij wel met op haar naam lijkende woorden zoals ‘l'aura’ (briesje) of ‘lauro’ (laurier, lauwertak). Op die manier is zij in zijn gedichten wel degelijk aanwezig. Een goed voorbeeld hiervan is gedicht 90 uit de Canzoniere. Weer in een vertaling van Frans van Dooren luidt het eerste kwatrijn van dit sonnet:
Haar gouden haren werden door de winden
in dartel spel verstrengeld en bewogen,
en 't ongekende stralen van haar ogen
was zo verrukkelijk dat het verblindde.
In het Italiaanse origineel is de eerste strofe:
Erano i capei d'oro a l'aiira sparsi,
che 'n mille dolci nodi gli avolgea;
e 'l vago lume oltra misura ardea
di quei begli occhi, ch'or ne son sì scarsi;
Laura duikt dus in de eerste regel van het gedicht al op, en de strekking van de lyrische strofe laat weinig te raden over. Zo is haar aanwezigheid in Petrarca's poëzie volop voelbaar. En meegezogen in Petrarca's eeuwige roem en door de kracht van zijn liefdeslyriek is de geheimzinnige Laura voor ons hét symbool geworden voor álle onbereikbare vrouwen. | ||||||||
Laura LauwerenHet is dus niet verwonderlijk dat Geerten Meijsing (geb. 1950) zijn onbereikbare vrouw ook Laura heeft genoemd, Laura Lauweren nog wel. De schrijver, die sinds 1979 in Italië woont, wijdde een van de vijf delen van zijn roman Veranderlijk en wisselvallig (1987) aan deze onbereikbare Laura. Ze is een van de vijf vrouwen die de revue passeren tijdens de geschiedenis van een ‘ongeneeslijk vrouwenliefhebber’, in wie zonder veel moeite Meijsing zelf te herkennen valt. In het boek, waarvoor Meijsing in 1988 de ako Literatuurprijs kreeg, treedt Laura Lauweren op als een verleidelijke jazzsaxofoniste. In een interview door Jeroen Vullings zei Meijsing: ‘Ik ben op zoek naar vrouwelijk schoon, als ik dat zie, word ik er als een gek door aangetrokken.’ In Veranderlijk en wisselvallig ziet Meijsings alter ego Laura Lauweren voor het eerst bij een optreden van het naar haar genoemde septet in het Amsterdamse Bimhuis. Meijsing laat geen misverstand bestaan over de herkomst van haar naam. Op een gegeven moment zegt zijn Laura naar aanleiding van Meijsings pseudoniem Joyce & Co.: ‘Ik noem mezelf toch ook niet Stravinsky & Co., of beter nog, Petrarca Incorporated, alleen omdat ik Laura heet?’ (p. 175) De ik-figuur is meteen bij het eerste optreden dat hij bezoekt erg onder de indruk van Laura's verschijning. ‘Ze was een vrouw van ongeveer mijn leeftijd, met donker haar dat gedisciplineerd naar achteren was gestoken in een paardestaart, fraai getekende boogwenkbrauwen - vooral wanneer ze niet blies -
Portret van Laura, miniatuur uit een handshrift van Petrarca's Canzoniere en Trionfi (eind 1400).
en heel smalle polsen met sierlijk handen.’ (p. 135-136) En bij een volgend optreden raakt hij volledig in de ban van haar: ‘haar weelderige, golvende haar hing los en was aan één kant met een speld of kam opgestoken; ze had haar ogen donkerder opgemaakt dan ik mij van de vorige keer herinnerde en haar lippen waren zachtrood geverfd. [...] een bloedmooie meid die eropuit was indruk te maken. Er lag iets Spaans, iets vurigs, heel on-Hollands in haar ingehouden kracht, terwijl ze donker en streng onder haar gefronste wenkbrauwen uitblikte.’ (p. 143) Maar ook in geestelijke zin bewondert hij haar mateloos, als iemand ‘uit dezelfde sociale en intellectuele klasse, met soortgelijke artistieke ambities en spirituele | ||||||||
[pagina 19]
| ||||||||
Meijsing signeerde en stempelde zijn werk voor Vingerhoeds.
trots; iemand met wie je niet van voren af aan, maar in medias res kon beginnen, omdat een half woord al genoeg was’, (p. 162) Laura heeft een vriend en de ik-figuur een zwangere vriendin, maar dat doet aan de erotische lading van hun ontmoetingen niets af. Ze gaan een paar keer uit eten en eindelijk valt dan de langverwachte kus. Maar als hij daarna nog een laatste keer wil afspreken voor hij weer naar Italië vertrekt, volgt de teleurstelling. Ze zegt die afspraak na uitstel helemaal af. Ze stuurt hem alleen nog een ‘teepje’ met
Voor zijn muze maakte Meijsing een speciaal exemplaar van De Koffer met het schilderij van Bruno Cordati (onder) in plaats van de ets van Kees Spermon (boven).
BRUNO CORDATI, BARGA, 1926 muziek van haar nieuwe band, de Laura Lauweren Hit & Run Band. Daarmee geeft ze hem onbewust een trap na. Hij herkent er namelijk Laura's fijnzinnige saxofoonspel nauwelijks nog in en kwalificeert de muziek als ‘lawaai op maat van schaatsbanen en voetbalstadions’, ‘honkbalmuziek’. Hij knapt er volledig op af. Einde Laura. In latere boeken van Meijsing keert Laura Lauweren af en toe terug. In Altijd de vrouw (het vervolg op Veranderlijk en wisselvallig) uit 1991 figureert ze slechts een paar keer. In dit boek gaat het niet om | ||||||||
[pagina 20]
| ||||||||
de liefde voor specifieke vrouwen, maar staat de vrouw in het algemeen, het idee ‘vrouw’, centraal. Laura heeft de hoofdpersoon een brief geschreven waarin ze aankondigt hem in Italië op te komen zoeken. Maar hij heeft daar, op het dieptepunt van een geestelijke crisis, geen vertrouwen in. ‘En nu had Laura mij geschreven: was zij, met wie ik nooit iets had “gehad”, niet een voorname aanleiding voor mijn ondergang [...] geweest?’ (p. 14) Laura Lauweren komt ook voor in Meijsings persiflage op het Amsterdamse literaire schrijvers- en uitgeverswereldje, De Grachtengordel (1992). In deze sleutelroman beschrijft hij hoe een tot dan toe weinig succesvolle, idealistische, Haarlemse schrijver vanuit Italië naar Amsterdam komt om zich voortaan meer in het literaire leven te mengen, ‘in de grauwe werkelijkheid van de grote letterstad’. Behalve deze sterk op Geerten Meijsing lijkende schrijver Erik Provenier bevolken bijvoorbeeld de schrijvers Albert Zeggers (A.F.Th. van der Heijden) en Kaspar Christiaans (Kester Freriks) en de uitgevers Leo de Wolff (Theo Sontrop) en Schultz (Johan Polak) het boek. Laura is in De grachtengordel een bijfiguur die af en toe even opduikt. Proveniers hart is nog steeds vol van haar, maar ‘hij wilde tot elke prijs vermijden dat hij het meisje tegen het lijf zou lopen voor wie hij was teruggekomen naar A*, [...] in deze stad woonde en werkte Laura: dezelfde regen doorweekte haar kleren’. (p. 126) Het boek eindigt met een scène waarin de in 1988 met De Grote Literatuurprijs gelauwerde Provenier, vlak voordat hij weer naar Italië zal vertrekken, zich nog een keer voor een enthousiast publiek in Nijmegen laat interviewen. In de zaal heeft hij ooit een concert bezocht van het ‘Lauweren 4-tet’, en na afloop van het vraaggesprek denkt hij dat hij Laura in de zaal ziet zitten. De laatste zinnen van het boek zijn: ‘Het meisje met het wijde haar was langzaam opgestaan, zij omhelsden elkaar, ze kuste hem, ze hielden elkaar op afstand en lachten, en drukten zich weer tegen elkaar aan. Zij had op hem zitten wachten; zij was naar hem komen kijken, zoals hij ooit naar haar was komen kijken, helemaal in Nijmegen, in dezelfde zaal: omarmend rijm. Het wàs Laura.’ (p. 347) Het geluksgevoel moet Provenier naar het hoofd gestegen zijn. | ||||||||
Vera Vingerhoeds‘Voor V.’ is de opdracht aan het begin van het Laura-deel van Veranderlijk en wisselvallig. En alsof dat niet duidelijk genoeg was, zette Meijsing voor in Altijd de vrouw. ‘Voor Vera’. Deze Vera die hem inspireerde tot de creatie van zijn Laura Lauweren heeft eveneens een allitererende voor- en achternaam. Het is geen geheim dat hij zijn Laura modelleerde naar de voor hem onbereikbare jazzsaxofoniste Vera Vingerhoeds (geb. 1952). Vingerhoeds maakt al muziek sinds 1975 en was in de loop der jaren bandleidster van verschillende bands, zoals Vera Vingerhoeds & Lazybones, het Vera Vingerhoeds Septet en het Vera Vingerhoeds Kwartet. Tijdens haar optredens wisselt ze gecomponeerde muziek af met improvisaties. In Veranderlijk en wisselvallig is sprake van ‘het septet van Laura Lauweren’ en de naam van Laura's latere band, ‘Laura Lauweren Hit & Run Band’ zal een verwijzing zijn
Geerten Meijsing.
naar Vingerhoeds' band 5 slag 1 wijd, waarmee ze een combinatie van jazz en pop speelde en in 1986 en 1987 een album uitbracht. In 1980 studeerde Vingerhoeds af als politicologe aan de Universiteit van Amsterdam. Haar scriptie ging over de maatschappij- en cultuurkritische muziekpraktijk in de jaren '70. Daarna deed ze niets | ||||||||
[pagina 21]
| ||||||||
meer met haar studie en ging ze als muzikante aan de slag. Behalve saxofoniste in verschillende bands was ze zangeres, en ze maakte composities voor haar bands, waarbij ze verschillende stijlen als jazz, funk en afrikaans met elkaar vermengde. Ook componeerde ze film- en theatermuziek. Sinds 1996 heeft ze op de late zondagavond bij de vpro haar eigen radioprogramma Jazz op vier. Het is deze als politicologe afgestudeerde jazzsaxofoniste die de gevoelige en jazzminnende schrijver met haar schoonheid en verleidelijke muziek voor de rest van zijn leven heeft betoverd. Het uiterlijk van Vingerhoeds voldoet aan de beschrijvingen die Meijsing van Laura Lauweren geeft; Vingerhoeds had eveneens een wijde bos haar. En ook allerlei andere details die Meijsing in zijn boeken omtrent zijn Laura geeft, hebben ongetwijfeld hun oorsprong in de werkelijkheid van Vera Vingerhoeds. Zo speelt Meijsing met een werkelijke persoon zijn literaire spel op de grens van verbeelding en realiteit. | ||||||||
Geerten Meijsing signeertZoals Petrarca al moest constateren, valt het ideale, volmaakte leven niet samen met de werkelijkheid. Het is de vraag of Vera Vingerhoeds gecharmeerd is van Meijsings avances en van zijn boeken. Speciaal voor haar gesigneerde en van een Joyce & Co.-stempel voorziene exemplaren belandden in elk geval bij De Slegte. In De grachtengordel heeft Meijsing bij deze winkels, in verband met hun ramsjpraktijken, weinig positieve associaties: ‘De Slegte - de naam van het concern gaf al aan om wat voor Kwaad het ging: een onderwereld van boeken, de hel voor elke schrijver.’ (p. 220) In Veranderlijk en wisselvallig schrijft Meijsing over Laura Lauweren: ‘En intussen zou ze toch wat ernstiger mijn boeken gaan lezen, omdat haar boekenkast het enige omtrent haar was waarvan ik niet onder de indruk was geweest.’ (p. 173) Meijsings alter ego heeft haar dan net per post een paar van zijn boeken toegezonden. Dat helpt. Tijdens een volgend etentje bekritiseert ze zijn werk en op een terras ‘las ze me een stuk voor uit een van de boeken die ik haar had opgestuurd’. (p. 176) Op eenzelfde wijze werkt Meijsing aan een betere vulling van de boekenkast van Vingerhoeds. In 1999, toen Meijsings novelle Kerstnacht in de kathedraal verscheen, woonde hij in het Zuid-Franse stadje Uzès, waar hij resideerde op een landgoed dat hij in bruikleen had. Uzès ligt nauwelijks verder van Avignon dan het dal waar Petrarca het grootste deel van zijn literaire werk en in het bijzonder zijn liefdeslyriek voor Laura creëerde. In deze ideale omgeving schreef Meijsing zijn novelle. In een speciaal exemplaat noteerde hij: ‘Uzès 20/iii/99 voor Vera Vingerhoeds in toeneiging van Geerten Meijsing’ en hij voorzag het van zijn stempel. Dit is dus een vrij recente poging van Meijsing om vanuit zijn werkkamer in Zuid-Frankrijk te laten blijken dat zijn sympathie voor haar nog steeds springlevend is. Nog altijd probeert hij dichter bij zijn ideale maar onbereikbare vrouw te komen, en in haar boekenkast de collectie van zijn werk uit te breiden. Maar het is tevergeefs, want dit unieke exemplaar stond gewoon als tweedehands te koop. Op de plank bij De Slegte is Meijsings ‘toeneiging’ verspilde moeite. Van zijn ‘hors-d'oeuvre’ De Koffer uit 1986 fabriceerde Meijsing op een nog veel specialere manier een uniek exemplaar voor zijn muze. Het boekje gaat over een koffer met daarin de schriftelijke nalatenschap van een miskende Nederlandse componist. Voorafgaand aan de beschrijving van deze papieren vertelt de ik-figuur hoe hij in de zomer van 1978 de openingsavond van een operafestival bezocht, in het theater van het Toscaanse stadje Barga. Tijdens die avond ziet hij de Nederlandse componist voor zijn ogen sterven. Bij de meeste exemplaren van het boekje is voorin een reproductie van een ets geplakt. In het colofon staat: ‘De ets op pagina 2 werd vervaardigd door Kees Spermon in een oplage van 50 exemplaren, waarvan er 20 in het bezit van de kunstenaar blijven.’ Alleen de eerste dertig exemplaren van De Koffer gingen vergezeld van een originele ets. Het speciale voor zijn ‘Laura’ bestemde exemplaar voorzag Meijsing weer van zijn stempel en hij signeerde het deze keer met: ‘dit exemplaar opgedragen aan Vera Vingerhoeds. Geerten Maria Meijsing’. Maar bovendien streepte hij met zijn pen in het colofon de toelichting over de ets door. Het exemplaar bevat namelijk noch een originele ets, noch een kopie daarvan, maar een kleurenafbeelding van een pianist, die Meijsing voorzag van het bijschrift: ‘Bruno Cordati, Barga, 1976’. Het is een reproductie van Il Maestro Eulambio (1936), een werk van de Italiaanse schilder Bruno Cordati (1890-1979), die tegenwoordig in Barga zijn eigen museum heeft. Meijsing maakte zo, met zijn stempel, opdracht en reproductie, voor Vera Vingerhoeds een fraai boekje. En het lijkt triest, maar is gelukkig voorspelbaar: ook dit heel speciale exemplaar belandde bij De Slegte... | ||||||||
De muze van MeijsingHet lijkt er dus op dat Vera Vingerhoeds zich gedraagt zoals een onbereikbare vrouw en muze zich hoort te | ||||||||
[pagina 22]
| ||||||||
gedragen. Een muze dient haar bewonderaar genadeloos af te wijzen en hem bij elke toenaderingspoging zonder mededogen van zich af te trappen. Met haar uiterlijke en innerlijke schoonheid en muziek trekt Vingerhoeds Meijsing aan, maar tegelijkertijd stoot ze hem op vernederende wijze af. De boeken die hij speciaal voor haar kast had bedoeld, komen gewoon bij De Slegte te liggen. Ze weet dus hoe het hoort: een scheppende kunstenaar is bij de dynamiek van zo'n veranderlijke en wisselvallige muze alleen maar gebaat. Zolang Meijsing door zijn muze wordt aangetrokken, maar zij voor hem ook volkomen onbereikbaar is, zal hij zich voortdurend voor haar blijven uitsloven. Onstuitbaar werkt hij aan zijn boeken, en met innige opdrachten in speciale exemplaren zal hij telkens weer proberen haar toch te verleiden. Hij is kansloos natuurlijk, dat weet hij zelf ook wel, maar met elk boek dat ze wegdoet, wordt ze voor hem nóg aantrekkelijker. Het levert ten minste mooie literatuur op, en daar gaat het om. Wellicht bezorgt dit literaire spel hem zelfs af en toe wat vrolijkheid en kan hij erom grinniken, net als om zijn boek De grachtengordel. Tegen Jeroen Vullings zei Meijsing: ‘Ik ben niet gelukkig, denk dat ook niet meer te zullen worden, maar ik heb wel vrolijke buien.’ | ||||||||
Literatuuropgave
|
|