| |
| |
| |
literatuur-signalementen
Esmoreit in het Italiaans
Esmoreit, Gloriant en Lanseloet van Denemerken, bewaard in het vijftiende handschrift-Van Hulthem (Brussel, Koninklijke Bibliotheek 15.589-623), zijn naar alle waarschijnlijkheid drie van de beroemdste en meest bestudeerde Middelnederlandse teksten. Ook bekend, samen met Vanden Winter ende vanden Somer, als de abele spelen, worden de drie werken vaak in een adem genoemd als de eerste getuigenissen van het Middelnederlandse wereldlijk toneel. Het belang van de toneelstukken, die vermoedelijk dateren uit het einde van de veertiende eeuw, overstijgt echter de grenzen van de (Middel)nederlandse taalgebied. In 1999 werden de teksten in het Engels vertaald en sinds kort is het eerste toneelstuk beschikbaar in een Italiaanse vertaling van Fulvio Ferrari, vertaler van moderne en middeleeuwse Nederlandse literatuur (van zijn hand verscheen in 1994 Storia di re Carlo e di Elegast, een vertaling van Karel ende Elegast).
Fulvio Ferrari, Germaanse filoloog verbonden aan de Universiteit van Trento, stelt zich ten doel in Un'artistica rappresentazione di Esmoreit, figlio del re di Sicilia (Trento: Editrice Università degli Studi, Dipartimento di Scienze Filologiche e Storiche, 2001. 185 blz.; Itl. 30.000; isbn 88 8443 005 4) Esmoreit toegankelijk te maken voor een breed en geïnteresseerd Italiaans publiek. Hij laat zijn vertaling voorafgaan door een uitgebreide inleiding, waarin verschillende facetten van de tekst worden toegelicht: een beschrijving van het handschrift Van Hulthem, het belang van de abele spelen in het panorama van het Middeleeuwse toneel, de dramatische elementen, thematiek en structuur, de bronnen en de auteurskwestie. De belangrijkste publicaties over Esmoreit en abele spelen, van Serrure (1835) tot de editie van Brinkman en Schenkel (1999), worden onder de loep genomen en op hun merites beoordeeld, aangevuld en aangescherpt door analyses van Ferrari zelf, waarin hij zich op sommige punten distantieert van de gangbare opvattingen en eigen oplossingen aandraagt. Hij presenteert vervolgens de tekst aan zijn lezers in een kritische editie van de Middelnederlandse tekst en in een onberijmde Italiaanse vertaling. De vertaalkeuzes, toegelicht in een notenapparaat, zijn geleid door een streven naar leesbaarheid en tegelijkertijd naar een getrouwe weergave van het Middelnederlandse origineel. Slechts in één geval wordt er duidelijk in de tekst ingegrepen: Ferrari heeft gekozen, in tegenstelling tot het Middelnederlands, voor een uniforme weergave van de namen van de dramatis personae.
s. corbellini
| |
Over de oudheid van de Bataafse republiek
In de jonge en ambitieuze reeks ‘Bibliotheca Latinitatis Novae’ verscheen onder redactie van de neolatinist Jan Waszink (e.a.) de Latijnse versie met Engelse vertaling van Hugo Grotius' De Antiquitate Republicae Batavicae (1610) (Hugo Grotius, The antiquity of the Batavian Republic. Met noten van Petrus Scriverius. Red. en vert. door Jan Waszink e.a. Assen: Van Gorcum, 2000. VIII + 185 blz.; ƒ75,-; isbn 90 2323 587)
In dit werk biedt De Groot een overzicht van de geschiedenis van Holland vanaf de tijd van de Batavieren. Zijn doel was het gezag van de Staten van Holland en de onafhankelijkheid ten aanzien van buitenlandse staten te rechtvaardigen. Een uitvoerige inleiding gaat in op de cultuurhistorische achtergrond van dit traktaat en bespreekt de visie van Grotius op de politieke constellatie van het moment. Ook wordt aandacht besteed aan de tekstgeschiedenis van De Antiquitate. Op de Latijnse tekst en vertaling volgen de noten die Petrus Scriverius aan Grotius' verhandeling in de editie 1630 toevoegde, waarmee hij de politieke argumenten van Grotius met nieuw historisch materiaal trachtte te verstevigen. Een overzichtelijke bibliografie, lijst met citaten en indices op namen, onderwerpen en Latijnse woorden sluiten het geheel af. Een bijzonder fraai en zorgvuldig uitgevoerd initiatief, waarbij mijn enige kanttekening is dat het onderwerp een even welgevormde editie in het Nederlands waard zou zijn geweest.
jeroen jansen
| |
Een reis door Nederland
Een meisje vol esprit, deze Nina (1770-1847), van. Duits-Franse afkomst. Zij zal later bekendheid krijgen als musicienne en componiste, maar ongehuwd blijven. Met haar familie reist zij ruim een jaar in de Republiek; het winterseizoen
| |
| |
brengt zij grotendeels te Amsterdam door. Nina kan schwärmen, brengt aanhoudend jonge mannen het hoofd op hol, maar weet onbarmhartige observaties to maken over hun waarde en gedrag. Zij heeft een scherp oog, en tevens fysiognomische belangstelling. Dat uit zich niet alleen in haar herhaald constateren dat de meeste Hollanders ongelikte beren zijn en de vrouwen lelijk. Haar reisverslag, Nina d' Aubigny, ‘Niet zo erg Hollands’. Dagboek van een reis naar Nederland (1790-1791, van een inleiding en aantekeningen voorzien door Heleen Metzelaar, vertaling: H. Metzelaar en E.R. d' Engelbronner: Hilversum: Verloren, 2001. Egodocumenten 21. 188 blz.; ƒ 49,50; isbn 90 6550 174 6), levert veel meer interessante details op dan gebruikelijk; over toneel en muziek in de Republiek (voor de daarin geïnteresseerde is dit verslag verplichte kost, Nina blijkt lid te zijn van Felix Meritis), over kermis, prostitutie van wafelmeisjes en massa's andere zaken. Deze buitenlandse heeft ook een neus voor de wijze waarop de politieke strijd in deze zogenaamd stille jaren volop levend is. ‘Het gesprek in elk gezelschap draait in hoofdzaak om de partijgeest’ (p. 46). Zij constateert dat het vaak niet bij woorden blijft: zo gooien orangisten op de 14e juli (is er verband met de quatorze juillet?) zonder verder iets te zeggen twee dames die geen oranje dragen in het water (p. 46); een jongeman wordt door straatjongens mishandeld omdat hij zijn oranjekokarde niet op zijn hoed maar in zijn knoopsgat draagt (p. 50); ‘de Kezen dragen een kleine oranje stip om de afschuw aan te duiden die ze ervan hebben’ (p. 60); er heerst een sfeer van moord- en doodslag in het Haarlemse bejaardenhuis, omdat aldaar de prinsgezinden de prinselijke familie voor hun deur afgebeeld hebben staan (p. 72)!
Er zit vaak de nodige humor in het verslag van deze personality. Dit is het soort reisverslag waardoor wij inderdaad beter inzicht krijgen in de literatuur en cultuur van het einde van de achttiende eeuw. Treurig dus, dat juist zij bij het bereiken van de Waal vanuit het noorden moest schrijven: ‘We waren erg ontstemd dat we in een slechte plaats als Lent moesten verblijven, terwijl we Nijmegen als het land Kanaäns voor ogen hadden, dat zich aan ons presenteerde met zijn verlichting weerspiegeld in het water’. Zo'n zin dwingt tot nadenken over - welke? - profetische waarheid.
a. hanou
| |
Oost west, thuis best?
Het boek van Derk Jansen, Omwille van een gezegend eiland. Het leven van jhr. D.F. van Alphen tot 1816 (Westervoort: Van Gruting, 2001. 256 blz.; ƒ 45,-; isbn 90 7587 912 1), bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een biografie, tot 1816, van deze zoon van de bekende Van Alphen. Opvallend: op zestienjarige leeftijd loopt de jongen, dan student te Leiden, weg; hij wordt gevonden te Parijs (in 1791!). Misschien een gevolg van de intensieve, maar nogal drukkende opvoeding van de vader. De exacte achtergrond vernemen wij niet.
Vervolgens maakt hij carrière als marineman en koloniaal ambtenaar in de Oost, tot hij als gevolg van een conflict met Daendels terugkeert naar patria. Een editie van het verslag van zijn terugreis, 1808-1809, beslaat het tweede deel. Op die reis overlijdt zijn vrouw, die een zeemansbegrafenis krijgt.
Van Alphen heeft vrij veel weg van Haafner, qua mentaliteit. In zijn geval is hij echter minder enthousiast over de volkeren van Azië. Na een lange opsomming van hun wrede praktijken besluit hij: ‘Als Rousseau onder wilde volken gewoond en ze had leeren kennen, zou hij zeker niet tegens de beschaving geschreven hebben. De Verligting heeft ook haar excessen en uitspattingen, doch die dienen juist om ons te doen zien wat de regte middelweg is en als dan de verhitting der denkbeelden over is, profiteert men van zijne dwalingen.’ Bijna terug in het vaderland, noteert hij in de buurt van Hamburg (en dat bedoelt hij positief); ‘Er is iets in de Hoogduitsche musiecq dat op de zenuwen werkt.’
a. hanou
| |
De Navorscher op cd-rom
De Navorscher 1851-1960. Een middel tot gedachtenwisseling en letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets te vragen hebben of iets kunnen oplossen. 3 cd-rom's + handleiding. Naarden / 's-Gravenhage: Stichting Historic Future/ Centraal Bureau voor Genealogie, 2000. ƒ 99,-; isbn 90 7665 010 1.
Wie in het verleden duikt, komt
| |
| |
altijd onvermijdelijk bij De Navorscher terecht, want met betrekking tot ieder denkbaar onderwerp is in dat tijdschrift ooit wel eens iets gevraagd, gezegd of opgelost. Voor het raadplegen van dat meer dan honderdjarige tijdschrift met 98 jaargangen moest men wel wat overhebben, want alleen op de eerste dertig jaargangen bestonden drie tienjarige registers; verder moest men het per jaar maar uitzoeken. Over de geschiedenis van De Navorscher hoef ik het hier echter niet te hebben; die is prachtig beschreven door A.G. van der Steur in het bijzondere nummer 5 van jaargang 10 van De Boekenwereld, Geboekt in jaargangen (1994), p. 16-25. Dit onmisbare artikel is ‘herdrukt’ op de eerste cd-rom van de drie.
Waar we het wel over moeten hebben, zijn de voor- en nadelen van dit nieuwe medium. Wat sommigen als een voordeel en anderen als een nadeel zullen zien, is dat een cd-doosje een hele boekenkast zou kunnen vervangen. Toch wil ik de bezitters van een originele complete Navorscher adviseren die kast niet meteen bij het oud papier te zetten, want - en daar waarschuwt de bijgeleverde handleiding ook terecht voor! - de nieuwe technieken hebben nog behoorlijke problemen met wat ouder drukwerk.
Het is natuurlijk het leukst om oud drukwerk als oud drukwerk op het computerscherm te zien. Dat is geen enkel probleem: met digitale camera's kun je prachtige beelden maken. Maar als we tegelijkertijd geavanceerde zoekprogramma's op de téksten in oud drukwerk willen loslaten, dan is er wél een probleem. Dan moet je of die teksten helemaal overtikken, of je moet ze scannen met ocr-technieken. Die optical character recognition is nog voor verbetering vatbaar. Eigenlijk moet je na ocr nog met de hand corrigeren, maar De Navorscher telt ruim 55.000 pagina's! Ga dat maar eens doen.
Dat hebben de samenstellers van de drie cd-rom's dan ook niet gedaan, dat wil zeggen: dat hebben ze zo hier en daar gedaan en zelfs hier en daar verkeerd gedaan. Ze hebben het niet gedaan bij het inleidende artikel van Van der Steur waarin storende scanfouten zijn blijven staan. Ze hebben het niet gedaan in het algemeen register over de jaren 1851-1860 waarin ‘Bommelins’ gecorrigeerd had kunnen worden tot ‘Bommelius’ of waarin de paginaverwijzingen bij ‘Bradley’ niet ‘164, 584’ maar ‘164, 334’ hadden moeten luiden. Overigens vindt de zoekmachine het verkeerd gespelde ‘Bommelins’ niet als je naar ‘Bommelius’ vraagt; evenmin krijg je ‘Bommelins’ als je ‘Bommelins’ zoekt; hij komt wel boven water als je ‘Bommeli*s’ intikt. Bij het trefwoord ‘Bokaal van M. Tesselschade Visscher’ staan nu vijf paginaverwijzingen, maar de eerste twee horen aan het eind bij het voorgaande trefwoord. Dit soort voorbeelden is ad libitum uit te breiden.
Het vergt dus enige creativiteit om via de zoekmachine van Acrobat - want dat is het programma waaronder deze cd's draaien - alles op het scherm te krijgen wat men zou willen vinden. De handleiding beveelt het gebruik van jokers ook nadrukkelijk aan. Het kan geen kwaad eerst zelf eens door de pagina's van de indexen te bladeren om ideeën op te doen over wat er allemaal fout gegaan kan zijn. Maar wat er ook allemaal verkeerd is gegaan, dat neemt niet weg dat we de beschikking hebben over een machtig rijk tijdschrift waarin we achter ons bureau eindeloos kunnen grasduinen, en dat voor een prijs die werkelijk geen bezwaar kan zijn.
De cd-rom's zijn geschikt voor Windows en Macintosh. Op cd 1 staan behalve de jaargangen 1851-1870, de registers daarop en het artikel van Van der Steur, ook het installatiebestand voor Acrobat Reader 3.0 als men daarover nog niet de beschikking heeft. In Acrobat 4.0 ziet overigens de lay-out er absoluut niet uit, noch op het scherm, noch als printresultaat. Cd 2 bevat de jaargangen 1871-1899 en het register op de jaargangen 1871-1880; op cd 3 bevinden zich de jaargangen 1900-1960, alle zoveel mogelijk afgebeeld mét de omslagen.
p.j. verkruijsse
| |
Het leven van E.F.E. Douwes Dekker
Ernest Douwes Dekker (1879-1950) was in 1912 de eerste politicus die streefde naar een onafhankelijk Nederlands-Indië. In 1949, 37 jaar later, werd zijn ideaal werkelijkheid en benoemde Soekarno, de eerste president van de republiek, Douwes Dekker tot zijn persoonlijk adviseur. Frans Glissenaar schreef een biografie van deze Ernest Douwes Dekker, die een belangrijke rol gespeeld heeft in de Nederlands-Indische politiek, maar nu in Nederland, ten onrechte, bijna geheel vergeten is (Frans Glissenaar, Het
| |
| |
leven van E.F.E. Douwes Dekker, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1999. 243 blz.; ills.; ƒ 49,-; isbn 90 6550 064 2). De meeste mensen associëren de naam ‘Douwes Dekker’ met maar één persoon: Multatuli. Ernest is een achterneef van de Max Havelaar-auteur en die familiale banden waren voor Douwes Dekker zowel een lust als een last. Enerzijds profiteerde hij ervan door bijvoorbeeld bij de aanprijzing van een boek dat hij had geschreven, Siman den Javaan, de relatie met de bekende schrijver te benadrukken. Anderzijds wilde hij voornamelijk beoordeeld worden op zijn eigen (politieke) activiteiten en zat hij verveeld met die voortdurende vergelijking met Multatuli. Deze biografie doet recht aan de literair misschien minder begaafde (zijn schrijverschap krijgt dan ook niet al te veel aandacht), maar op politiek vlak zeker zo interessante Douwes Dekker.
Glissenaar schetst een genuanceerd beeld van een geliefd en gehaat politicus die alles in dienst stelde van zijn ideaal: het bewerkstelligen van Indische onafhankelijkheid en samenwerking creëren tussen de verschillende bevolkingsgroepen op basis van gelijkwaardigheid. De vastberadenheid waarmee hij die strijd aanging kreeg volgens Glissenaar voor het eerst gestalte tijdens een verblijf in Zuid-Afrika, waar Douwes Dekker van 1900 tot 1902 als vrijwilliger in de Boerenoorlog meevocht om de van oorsprong blanke boeren te helpen in hun strijd tegen de overheersende Britten.
Weer terug in Nederlands-Indië begon Douwes Dekker daar de strijd tegen de ‘profiterende overheerser’.
E.F.E Douwes Dekker (uit: Het leven van E.F.E Douwes Dekker).
In de eerste plaats door op journalistiek gebied actief te zijn. Journalistiek was in die tijd een van de weinige middelen om invloed uit te oefenen op de overheid (er was geen parlement en er waren ook geen andere inspraakorganen), en daarnaast door politieke organisaties (mede) op te richten waaronder in 1912 de Indische Partij. Toch bleef Douwes Dekker niet zijn hele leven in Nederlands-Indië wonen. Hij reisde naar Nederland, onder andere om zijn denkbeelden te propageren, hij studeerde bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog economie in Zwitserland en kwam een paar jaar later door contacten met Indiase nationalisten in Berlijn, in Singapore terecht waar hij maar ternauwernood ontsnapte aan de doodstraf.
Dit is nog maar een kleine greep uit de vele gebeurtenissen uit Douwes Dekkers bewogen leven. Het is dan ook handig dat Glissenaar elk hoofdstuk in zijn boek, dat telkens een aantal jaren uit het leven van Douwes Dekker omvat, begint met een korte samenvatting. Al deze samenvattingen vormen samen een soort minibiografie, al doet die in het geheel geen recht aan wat het uiteindelijk meest waardevolle aspect van het boek is: de politiekhistorische context die door Glissenaar met verve wordt geschetst. Dankzij de voortrekkersrol die Douwes Dekker speelde in de nationalistische beweging, is zijn levensverhaal bij uitstek geschikt om de politieke ontwikkelingen in de aanloop van een onafhankelijk Nederlands-Indië als het ware van binnenuit te volgen. Deze fraaie biografie laat zich daarom niet alleen lezen als een verhaal over een boeiend leven, maar ook als geschiedenis van het ontstaan van de republiek Indonesië.
maaike floor
| |
261 jaar Nederlandse aanwezigheid in West-Afrika
In zijn boek De hele wereld in een vitrinekast schrijft Boudewijn Büch onder meer over de langdurige Nederlandse aanwezigheid op de Westkust van Afrika. Daarbij stelt hij enigszins verbaasd vast dat de Nederlandse literatuur over die 261 jaar mager is. Opvallend is dat veellezer Büch in zijn behandeling van boeken die wel betrekking hebben op de Nederlandse inbreng aldaar de studie van Klaas Ratelband, getiteld Nederlanders in West-Afrika 1600-1650. Angola, Kongo en Sāo Tomé (Bezorgd door René Baesjou. Zutphen: Walburg
| |
| |
Pers, 2000. 320 blz.; ills.; ƒ 49, 50; isbn 90 5730 096 6), niet noemt.
De koopman Ratelband verbleef in de jaren dertig van de twintigste eeuw langdurig in Angola. Voor het Zuid-Afrikaanse Handelshuis werkte hij veelal bij de Angolese vestigingen en leerde hij de praktijk van het zaken doen ter plekke kennen. Toen hij tijdens de tweede wereldoorlog gedwongen werd in Nederland te blijven, begon hij aan een studie over de Nederlandse aanwezigheid in Angola in de jaren 1600 tot 1650. Daarvoor raadpleegde hij Nederlandse en Portugese archiefstukken, handschriften en contemporaine gedrukte bronnen en ging hij of op zijn persoonlijke ervaringen en de kennis die hij had uit onderzoek in West-Afrika. Voeg daarbij dat Ratelband beeldend kan schrijven, en duidelijk moge worden dat ook Büch gelukkig zal zijn met het feit dat René Baesjou in het jaar 2000 de moeite heeft genomen Ratelbands nooit verschenen studie uit te geven.
Ratelband start zijn gedetailleerde studie met de Portugese komst naar Angola. Al eisten de Portugezen als ontdekkers van de Afrikaanse kusten het handelsmonopolie voor zich op, Hollandse en Zeeuwse schepen voeren al vanaf het eind van de zestiende eeuw op de kusten van Senegal, Guinea, Ivoorkust, Ghana (toen Goudkust) en Nigeria (destijds Benin) en Gabon. Daar werd handel gedreven met de bekende spiegeltjes en kralen, maar ook met textiel, ijzeren staven en koperen bekkens en diverse kramerijen in ruil voor huiden, olifantstanden, peper, goud, bijenwas, verfhout en tropische producten. Vooral aartsvijand Portugal moest door de Zeeuwse en Hollandse schepen beconcurreerd en liefst verdreven worden. Vanaf 1621 lukte dat met de oprichting van de West-Indische Compagnie vrij aardig en korte tijd was de Republiek zelfs heer en meester in de Atlantische wateren. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw moest veel veroverd terrein worden prijsgegeven. In 1862 tenslotte werd de Nederlandse vlag op de op de Portugezen veroverde hoofdvestiging, het fort Elmina, gestreken en werden de laatste bezittingen aan de Engelsen overgedragen.
In een van zijn hoofdstukken dat gaat over de slavenhandel, schrijft Ratelband dat de waarde van Angola voor de West-Indische Compagnie in het begin van haar bestaan vooral werd afgemeten naar de grootte van de schade die aan de Portugese en Spaanse vijand kon worden toegebracht. In zekere mate gold dat ook voor São Tomé en Da Mina. De slavenhandel, waarmee enorme winsten konden worden gemaakt, werd voor de WIC pas echt van belang toen Noord Brazilië in de jaren 1635-1636 werd veroverd. Daartoe moest men echter de beschikking hebben over een slavendepot. Gedacht werd aan de bestaande vestigingen to Da Mina, São Tomé of Luanda. Het sterkste Kasteel van West-Afrika, St. George d ‘Elmina, was in Portugese handen en lag strategisch gezien dicht bij São Tomé. Ratelband beschrijft gedetailleerd hoe het Portugese steunpunt in augustus 1637 door de Hollanders werd veroverd. Daarmee kon een begin gemaakt worden met de slavenhandel en konden arbeidskrachten worden geleverd voor de kwijnende suikerindustrie van Pernambuco.
En zo kon het gebeuren dat in 1725 een jongen van ongeveer zeven jaar oud ‘ergens in Afrika’ als slaaf werd gekocht en vervolgens geschonken aan de oppercommies van de WIC, Jacob van Goch. Capitein was de naam die de jonge slaaf kreeg, vernoemd naar de functie van de slavenhandelaar Arnold Steenhart die hem had gekocht. Capitein had meer geluk, schrijft zijn biograaf Henri van der Zee, dan de half miljoen slaven die gedurende twee eeuwen op Hollandse en Zeeuwse slavenschepen naar onbekende bestemming werden afgevoerd. Weliswaar moet hij een grote cultuurschok hebben opgelopen toen hij kennismaakte met de zakenwereld in slaven, kreeg hij een nieuwe identiteit en vergat hij zijn Afrikaanse naam, hij begon zijn slavenleven niet zo belabberd als de meeste andere slaven. Capitein zou zelfs de eerste Afrikaanse student zijn die in Leiden studeerde en werd zo de eerste zwarte protestantse predikant. Door in zijn proefschrift de slavernij goed te praten, maakte hij zich in Nederland populair. De journalist Henri van der Zee heeft in 's Heeren slaaf. Het dramatische leven van Jacobus Capitein (Amsterdam; Uitgeverij Balans, 2000. 176 blz.; ills.; ƒ34, 90, isbn 90 5018 514 2) het leven van Capitein op boeiende wijze voor de ‘gewone lezer’ beschreven. Dat dat een uitzonderlijk leven was, dat niet al te mooi afliep toen de predikant in 1742 naar Afrika terugkeerde en in Elmina probeerde de Afrikaanse bevolking to bekeren, is niet verwonderlijk. Aanvankelijk lukte het hem de schoolkinderen niet alleen te leren spellen, maar ook te leren lezen zodat ze het Onze Vader en
| |
| |
Kaart van Kongo/Angola: (ongeveer 1645).
de Tien Geboden al snel uit het hoofd kenden. De Kasteelbewoners plaatsen hem echter al snel in een beklemmend isolement. Toen ook nog uit brieven bleek dat de Amsterdamse bewindhebbers hem en zijn problemen niet serieus namen, voelde hij zich onbegrepen en in de steek gelaten. In 1745 bleef de kerk praktisch leeg en niemand meldde zich voor zijn catechisatielessen. Toen de Compagnie en de Classis zich verzetten tegen een huwelijk met een heidense Afrikaanse, trouwde Capitein een blank christenmeisje. Maar ook een gemengd huwelijk kende destijds zo zijn problemen. In 1747 stierf Capitein, na kort daarvoor veroordeeld te zijn wegens nalatigheid bij het betalen van een aantal schuldbekentenissen.
marijke barend-van haeften
| |
Hier spreekt men Nederlands
In de zomer van het jaar 2000 vond in Leuven het Veertiende Colloquium Neerlandicum plaats. De blik werd daar, naar aanleiding van de millenniumwissel, vooral gericht op de toekomst: wat zijn de perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw?
De zogenaamde ‘handelingen’ van dat colloquium werden nu gebundeld en uitgegeven door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek: Gerard Elshout, e.a. (red.), Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum. (Wou-bruggen: IVN, 2001. ƒ39, 67; isbn 38 9323 814x). Het Colloquium Neerlandicum richt zich in de eerste plaats tot de extramurale neerlandici, waarvan er nu, blijkens de inleiding, 584 actief zijn aan 215 universitaire instellingen.
De bundel bestrijkt met zijn 33 (!) bijdragen de meest uiteenlopende onderwerpen die betrekking hebben op de neerlandistiek. De bijdragen werden onderverdeeld in zes grote delen. In het eerste deel, ‘De toekomst van...’, trachten de auteurs, overeenkomstig het thema van het colloquium, mogelijke evoluties in de neerlandistiek te schetsen.
De openingslezing, gehouden door professor Van der Horst van het departement linguïstiek van de KU Leuven, bijt het spits af. Van der Horst schetst in zijn bijdrage de evolutie van het lezen met als stelling dat we de Renaissance als cultureel kader aan het vervangen zijn door een nieuwe opvatting over lezen en boeken, die in sommige opzichten nauwer aansluit bij de Middeleeuwen, uiteraard zonder daarnaar terug te keren. Stilaan raakt de alfabetische volgorde bijvoorbeeld achterhaald en wordt de rol en verscheidenheid van de diverse standaardtalen aangetast. Van der Horst doet gelukkig niet mee aan het doemdenken over ‘ontlezing’, maar biedt een heldere historische kijk op ons veranderend leesgedrag.
Hugo Brandt Corstius publiceert in dit eerste hoofdstuk een ludieke tekst waarin hij duidelijk maakt hoe levend het Nederlands wel is en hoe hoopvol dus de toekomst.
Daarop volgt een tweede hoofdstuk over ‘Nieuwe technologieën’ met uiteraard veel aandacht voor het internet en digitale tekstsoorten. Het derde en meest uitgebreide hoofdstuk heeft dan weer betrekking op de ‘Letterkunde’. Daarin onder meer een bijdrage van de professoren Gelderblom en Musschoot over de nieuwe literatuurge- | |
| |
schiedenis. In dit hoofdstuk valt op dat de extramurale neerlandici opvallend veel aandacht hebben voor de niet-gecanoniseerde literatuur, een boeiende en misschien niet geheel verwonderlijke vaststelling. Zo zijn er bijdragen over migrantenliteratuur, jeugdliteratuur en misdaadliteratuur. Het is duidelijk dat neerlandici die Vlaanderen en Nederland niet als uitvalsbasis hebben, een andere blik werpen op het literatuuronderzoek en vanuit die invalshoek een geheel eigen bijdrage leveren aan de intramurale neerlandistiek.
Het vierde hoofdstuk, ‘Nederlands als bronnentaal’, bevat bijdragen over het omgaan met Nederlandse bronnen in onder meer Suriname en Zweden. Hoofdstuk vijf, ‘Onderwijsmethodologie’, spitst zich in vier verschillende bijdragen toe op het omstreden aspect van de ‘contrastiviteit’ in het vreemdetalenonderwijs. Het laatste deel, ten slotte, gaat over ‘Tolken en vertalen’. Theo Hermans zet daarin de toon met zijn essay over het ‘noodzakelijk en gezegend anderszijn, het hybride, het opene, voorlopige en dispersieve van vertaling’.
Al bij al geeft het boek een uitgebreid overzicht van de belangstellings- en pijnpunten van de neerlandistiek van over de grenzen. Dat het niet gaat om enkele geïsoleerde neerlandici is duidelijk: wereldwijd is er een groot en groeiend netwerk van neerlandici aan het werk die zich niet alleen buigen over de Nederlandse taal en letteren, maar die ook kritisch reflecteren over hun eigen positie ten opzichte van het Nederlands en ten opzichte van de neerlandistiek. Door de verscheidenheid van de bijdragen is dit uiteraard niet bepaald een leesboek, maar wel een soort van selectieve catalogus van de internationale neerlandistiek geworden.
elke brems
| |
Voor de liefhebber van mystificaties
In vijf uit 1765 daterende brieven, in 1997 in Italië teruggevonden, beschrijft Willem (Goirle bij Tilburg 1701-Soraga in Italië 1766) zijn leven. Men vindt in deze tekst (Willem van Minderen, Autobiografie. Verzorgd, geannoteerd en ingeleid door Jacques J.M. Baartmans. 's-Hertogenbosch: Het Noordbrabants Genootschap, 2001. 72 blz.; ƒ15,-; isbn 90 7081 490 0) alle elementen van een avonturenroman. Zo diende zijn moeder als vrouwelijke huzaar! Wie dit bekend voorkomt, kijkt er niet van op dat hij in Den Bosch Weyerman ontmoet (p. 33). Weyerman werkte volgens hem ook enige tijd als schilder voor zijn (aangenomen) vader, de Tilburgse kasteelheer prins Willem van Hessen-Kassel, te beginnen vanaf 1717.
De jonge Willem werd student aan de Latijnse school te Boxmeer, later schoolmeester te Tilburg, musicus en nog veel meer. Hij maakt melding van door hem geschreven vertogen in de Braabantschen Spectaator (er zouden volgens Willem zelf een tiental afleveringen verschenen zijn). Hij had omgang met Van Effen, de jonge soldaat Kersteman, en, jazeker, Maria van Antwerpen. Ontmoetingen met Weyerman worden in de vierde en vijfde brief beschreven.
Dit alles lijkt wel erg toevallig. De zinsbouw lijkt in het algemeen ‘vertaald’ modern Nederlands. Bovendien lijkt de kennis van allerlei lokaal-brabantse eigenaardigheden nogal te sporen met de biografie van de editeur, die zelf bijvoorbeeld nogal veel Boxmeer in zijn bio heeft. Wij hebben dus vermoedelijk te maken met een mystificatie, in de trant van het ooit uitgegeven ‘dagboek’ uit 1672-1673 van Simon van der Tocht, door A.J. van de Tocht (zie: Een Don Juan in de zeventiende eeuw, 1928).
Mogelijk is Baartmans tot een en ander geïnspireerd door het onderzoek voor zijn dissertatie uit 2001 over de patriottische vluchtelingen in de zuidelijke Nederlanden, onder wie zich zo'n andere beroemde mystificator bevond: Gerrit Paape. Hoewel, Paape zou waarschijnlijk te schrander geweest zijn om ervan uit te gaan dat zijn lezers de mogelijkheid van het bestaan van een Braabantschen Spectaator geaccepteerd zouden hebben; wie zou dat immers gekocht hebben? Voor de liefhebber van mystificaties waarschijnlijk een aanrader.
a. hanou
|
|