| |
| |
| |
literatuur-signalementen
Huygens' Dingen: dingen naar spitsvondigheid
Wie epigrammen zegt, zegt Huygens. Hij schreef ze in zijn ‘ledige uren’, vaak tijdens een reis, ook onderweg per rijtuig of boot. Toen in 1658 de eerste uitgave van de Koren-Bloemen verscheen, werd hier de verzameling Dinghen in opgenomen: 228 sneldichten, alfabetisch over zaken als azijn, begrafenis, bier, koets, schilderij en zandloper. De verzameling is nu apart, in de Uitgaven van de Stichting Neerlandistiek VU, gepubliceerd door J.P.G. Heersche en H.M. Hermkens, met medewerking van anderen (Münster: Nodus Publikationen, 2001; 307 blz.; isbn 90-72365-56-6). Elk sneldicht is voorzien van manuscriptologische aantekeningen, varianten (in de drukken), een hertaling en annotatie. Inleidend worden met name taalkundige bijzonderheden van het zeventiende-eeuws Nederlands aan de orde gesteld, steeds gerelateerd aan de betrokken epigrammen. Ook wordt ingegaan op de tekstgeschiedenis, de titels van de gedichten en de verstechniek. De uitgave wordt afgesloten door een bibliografie en uitvoerig woordregister. Al met al een interessante en verhelderende editie die niet alleen historisch taalkundigen en Huygens-liefhebbers plezier zal bieden.
Toch mis ik wel iets. En dan doel ik niet op een index op titel (altijd handig), biografische gegevens over Huygens (want die mogen bekend worden verondersteld), of een beschouwing over mogelijke bronnen voor sommige van deze sneldichten (want het lijkt me aannemelijk dat Huygens niet altijd louter met eigen fantasie en creativiteit in de weer was). Wat ik het meest mis, is een beschouwing over de geest van deze sneldichten, dat wil zeggen de soorten scherpzinnigheid, pointe en humor die worden toegepast, en de (poëticale) achtergrond hiervan. Vaste elementen zijn het woordspel (met name door homonymie), de vergelijking (metaforiek), waarbij de overeenkomst frappeert of juist het verschil tussen alle overeenkomsten humoristisch werkt, en de grap van foute etymologie (Rome, salet, servet). Soms fungeert de titel (zoals in sommige emblemata het geval is) als onmisbaar gegeven (bijvoorbeeld nr. 161).
Hoewel de editeurs in veel gevallen na de annotatie verhelderende opmerkingen maken over de achtergrond van het betreffende sneldicht (Huygens' inzichten terzake, omstandigheden, de clou), wordt dit commentaar en in enkele gevallen enigszins gemist (bijvoorbeeld 4, 13, 29, 116, 134, 179, 241). Zo nu en dan verschil ik van mening met de editeurs over een annotatie of interpretatie (bijvoorbeeld 9, 15, 31, 151, 206). De hertalingen zijn voortreffelijk en uitermate verhelderend, al ontbreekt wel eens de oorspronkelijke dubbelzinnigheid (150). De annotatie is overvloedig, veelal met taalkundige toelichting en verwijzingen, af en toe wellicht overdadig (zoals over ‘blaasbalg’ en ‘boer’). Uit de manuscriptologische aantekeningen weten we nu dat Huygens toch niet te duister wilde zijn (155). Heersche en Hermkens hebben de sneldichten kundig en serieus geëditeerd: we zullen hen niet horen over de kwaliteit van de epigrammen. Sommige zijn briljant, andere in mijn visie weer
Constantijn Huygens.
tamelijk flauw (164, 194, 213, 214, 225), de meeste hier tussenin. Maar alle zijn geschreven door Huygens en dat garandeert ongeëvenaarde spitsheid en pregnantie.
jeroen jansen
| |
Klassieke teksten uit de Verlichting
Als eerste deel in een nieuwe reeks filosofische bloemlezingen is onlangs verschenen Het Licht der rede. De Verlichting in brieven, essays en verhalen (Amsterdam/Antwerpen: Contact, 2000. 544 blz.; ƒ 99,50; isbn 90-2549-897-3), samengesteld door de neerlandicus en essayist Cyrille Offermans. Doel van deze serie is om de belangrijkste primaire teksten uit de Europese filosofie in
| |
| |
Omslag van Het licht der rede.
de Nederlandse taal beschikbaar te stellen. Dit openingsdeel bevat teksten van tien beroemde achttiende-eeuwse schrijvers: Montesquieu, Diderot, Voltaire, Rousseau, Vico, Hume, Smith, Kant, Lichtenberg en Condorcet.
Offermans heeft fragmenten geselecteerd uit klassiekers als De l'Esprit des Lois (1748), Candide (1759) en Du Contrat Social (1762). Van deze teksten waren al Nederlandse vertalingen beschikbaar, maar er zijn ook teksten opgenomen die nog niet eerder in het Nederlands verschenen en die uiteenlopende personen speciaal voor deze gelegenheid hebben vertaald. Dat maakt deze bloemlezing, die bovendien mooi is uitgegeven, tot een aanwinst. Zo zijn verschillende lemma's vertaald uit de Encyclopédie van Diderot, waarin tal van antiklerikale, sceptische en gezagsondermijnende stukken een plaats kregen. Verrassend modern doen de teksten aan van de economische denker Adam Smith, beroemd geworden door The Wealth of Nations (1776) waarin hij het principe van de arbeidsdeling verdedigde. Zeer lezenswaardig zijn ook de teksten van de fysicus Georg Christoph Lichtenberg, die zich keerde tegen allerlei vormen van bijgeloof, waaronder de angst voor bliksem en de gelaatskunde van Lavater.
Hoe waardevol deze verzameling van klassieke Verlichtingsteksten ook is, na het verschijnen van Jonathan Israels' Radical Enlightenment (2001) komt de bloemlezing van Offermans in een ander licht te staan. Offermans richt zich op de tweede helft van de achttiende eeuw en kiest vooral het Franse perspectief. Israels betoogt echter dat de materialistische en atheïstische geschriften van Diderot en Voltaire slechts de culminaties waren van een radicaal verlichte onderstroom die zich al vanaf circa 1680 manifesteerde. Israels besteedt veel aandacht aan het liberale intellectuele klimaat in de Nederlanden en hij kent een sleutelrol toe aan Spinoza, wiens ideeën een veel wijdere verspreiding kenden dan doorgaans wordt aangenomen. Halverwege de achttiende eeuw hadden de meest cruciale ontwikkelingen zich in intellectueel opzicht al lang voltrokken: ‘in the 1740s, the real business was already over’, aldus Israels.
Tegen deze achtergrond is het verrassend om Offermans' oordeel over Spinoza te lezen, Hij brengt de filosoof slechts één keer ter sprake, en wel als tegenhanger van Adam Smith, wiens werk zo leesbaar is, omdat ‘je geen moment het gevoel hebt met een studeerkamerconstructie à la Spinoza te maken te hebben’. Helemaal ongelijk heeft Offermans natuurlijk niet - althans wat betreft de Ethica -, maar de implicaties van Spinoza's ideeën waren buitengewoon radicaal én verreikend, zo laat Israels overtuigend zien. Het zou dan ook mooi zijn als Offermans zich liet verleiden tot het maken van een tweede bloemlezing. Maar dan met representanten van de vroege radicale Verlichting, waaraan ook Nederlandse filosofen een belangrijke bijdrage leverden.
lotte jensen
| |
Elizabeth Wolff als satiriste
Als het elfde deel van de Duivelshoekreeks van de Leidse uitgeverij Astraea, verscheen een uitgave van De onveranderlyke Santhorstsche Geloofsbelydenis. In rym gebragt door eene zuster der Santhorstsche gemeente (1772), bezorgd, ingeleid en geannoteerd door André Hanou (Leiden: Uitgeverij Astraea, 2000. 172 blz.; ills.; ƒ 34,95; isbn 90-7517-917-0). In de interessante inleiding zet Hanou uiteen waarom Elizabeth Wolff-Bekker - zij was die zuster van de Santhorstse gemeente - deze satire het licht deed zien. Hoewel echtgenote van een brave orthodox-calvinistische predikant, waagde Elizabeth Wolff het een fel antiorthodoxe ‘geloofsbelijdenis’ op te stellen waarvan zij zeker bij voorbaat de gevolgen moet hebben overzien.
De keuze alleen al voor het genre ‘geloofsbelijdenis’ was veelzeggend. ‘Blasfemisch’ oordeelden haar tegenstanders. Hanou laat overtuigend zien hoe Wolff met allerlei elementen uit de geloofswereld van orthodoxe calvinisten speelt, niet alleen
| |
| |
Elizabeth Wolff.
door haar satire een belijdenis te noemen, maar ook door daarin overduidelijk te zinspelen op de vijf artikelen waarin de nationale Dordse synode in 1619 de remonstranten veroordeelde. Meer nog weet zij plagerig in te spelen op het antikatholicisme van orthodoxe calvinisten door herhaaldelijk een katholiserend jargon te hanteren en te refereren aan katholieke gebruiken en rituelen. Dat remonstranten en katholieken tegen calvinisten worden ingezet, verbaast niet: dat paste volledig in het debat dat in de jaren rond 1770 werd gevoerd tussen orthodoxe calvinisten enerzijds en alle anderen anderzijds over de inrichting van de publieke kerk en die van de staat als geheel. In de publieke kerk werden door liberale gereformeerden straffe pogingen gedaan remonstranten en calvinisten te verenigen - wat op grote weerstand stuitte bij de orthodoxe calvinisten -, en binnen de staat klonken steeds meer stemmen op de achterstelling van katholieken (en andere achtergestelde groeperingen) ongedaan te maken.
Zoals Hanou duidelijk maakt, gebruiken beide polemische partijen argumenten en beelden die ontleend zijn aan de nationale geschiedenis van de zestiende en vroege zeventiende eeuw, preciezer: de Opstand en de controverse tussen remonstranten en contraremonstranten die uitmondde in de genoemde synode van Dordrecht. Herdenkingen van nationale gebeurtenissen van die beginperiode van de Republiek waren een ware hype in de tweede helft van de achttiende eeuw.
Zonder zulke kennis van het nationale debat dat rond 1770 in al z'n hevigheid werd gevoerd is de Onveranderlyke Geloofsbelydenis niet goed te begrijpen. Daarom is het plezierig dat in deze editie de tekst op zo'n heldere wijze in de contemporaine context wordt geplaatst, zowel in de inleiding als de annotatie. Een aantal bijlagen completeert de editie.
ernestine van der wall
| |
Van Gorcum
Tegenwoordig is het misschien niet de meest opwindende uitgeverij van Nederland, maar als je weet dat de familie Van Gorcum van oudsher de kost verdiende met beulswerk, is je interesse toch al gauw gewekt. Hoe geraakten de beulen in het boekenvak? Dat blijkt niet meer te achterhalen, schrijft Jaap Hagedoorn in het royaal geïllustreerde Overdracht van meer dan letters. Van Gorcum 1800-2000 (Assen: Van Gorcum, 2000. 190 blz; ills.; ƒ 35,-; isbn 90-2323-654-8), maar zeker is dat Claas Van Gorcum zich in 1800 in Sneek vestigde als zelfstandig drukker. Zijn eerste uitgave uit dat jaar was - niet verwonderlijk voor die tijd - een stichtelijk werkje getiteld Een woord op zijn tijd. Tegenwoordig is Van Gorcum vooral bekend om haar tijdschriften (het fonds telt er 24, waaronder Nederlandse Letterkunde), de Drentse uitgaven en de wetenschappelijke monografieën waaronder veel studies over taal en letterkunde.
Die provinciaal getinte uitgaven waren van meet af aan een visitekaartje voor het al spoedig in Assen gevestigde bedrijf. De Drentsche Almanak bijvoorbeeld, en ook de Dorp- en stedewijzer gaven zij uit, waarin de reiziger de afstanden in uren gaans tussen de verschillende dorpen in Drenthe kon nazien.
Zoals de meeste boekhandelaren van toen, had Claas van Gorcum naast de drukkerij en uitgeverij ook een boekwinkel, waar zijn nazaten nog een leesbibliotheek en een leesgezelschap aan toevoegden. Daar ging de negentiende-eeuwse lezer naar toe voor romans, maar vreemd genoeg gaf Van Gorcum die zelf niet uit (J. ten Brinks roman Eigen Schuld uitgezonderd). De Van Gorcums waren verklaarde tegenstanders van aansluiting bij de Berner Conventie (1886), een internationaal verdrag dat bepaalde dat men de rechten van elkaars auteurs diende te respecteren.
| |
| |
Letterproef van Van Gorcum.
Zolang Nederland de conventie niet ondertekende, bleven de buitenlandse vertaalde romans goedkoop en dus in ruime mate beschikbaar voor Van Gorcums leesbibliotheek en leesgezelschap. Waarschijnlijk kostte het de Van Gorcums, in 1895 hofleveranciers geworden van Koningin Emma, moeite zich te verplaatsen in een buitenlandse auteur. Het was al met al een nogal provinciaals bedrijf. Mondainer zou Van Gorcum worden toen in 1925 H.J. Prakke (1900-1992) aantrad als adjunct-directeur. Hij was een geziene figuur in kunstenaarskringen, en in zijn villa in Eelderwolde ontving hij onder anderen Hendrik de Vries, Johan van der Woude en H.N. Werkman. Het fonds, dat nog altijd uitblonk in protestants christelijke scheurkalenders en tijdschriften als De Wachttoren en Kerk en Wereld, breidde zich langzaam uit. De eerste dissertatie rolde in 1927 nog altijd van - en dat begon al opmerkelijk te worden - Van Gorcums eigen persen, en ook gaf Van Gorcum enkele brochures uit ten behoeve van het Comité van Waakzaamheid. Waar de drukkerij het vooral van moest hebben waren opdrachten van overheidswege. Dat bracht de uitgeverij tijdens de Tweede Wereldoorlog in een netelige positie toen de overheid een nationaal-socialistische werd. De positie van Van Gorcum in 1940-1945 is schimmig, en Hagedoorn laat dat zo. Naspeuringen bij het instituut voor oorlogsdocumentatie heeft hij niet verricht. Veel archiefmateriaal kreeg Hagedoorn via tips van oud-werknemers toegespeeld, zoals hij in het winternummer van het Van Gorcum-bedrijfsorgaan Contact uiteenzette. Sommigen hadden dozen vol in huis. In Overdracht van meer dan letters... is achterin een inventaris van het archief van Van Gorcum opgenomen, waar ongetwijfeld veel werk in heeft gezeten, alleen staat er niet bij waar dit archiefmateriaal zich bevindt. Helaas heeft Prakke, een intrigerende figuur die op veel terreinen actief was en zelfs tijdens zijn directeurschap hoogleraar
wist te worden aan de universiteit van Münster, zijn persoonlijk archief vernietigd. Hij werd opgevolgd door zijn zoon. Een hoogtepunt in de naoorlogse jaren was de onverbiddelijke bestseller Jan Pierewiet, met oudhollandse liedjes. Voor de rest lijkt de geschiedenis van Van Gorcum van na ‘45 op die van veel andere bedrijven: schaalvergroting, fusies, internationalisering en automatisering, om deze saaie periode uit het bestaan van Van Gorcum even kort samen te vatten. Saai voor een willekeurige lezer, maar niet voor de werknemers van het bedrijf zelf, voor wie dit jubileumboek in de eerste plaats geschreven zal zijn.
lisa kuitert
H.J. Prakke, januari 1935.
| |
| |
Jacob Israël de Haan.
| |
Jacob Israël de Haan, dwarsligger
Het zijn niet zelden de wat minder bekende auteurs die de boeiendste levens geleid hebben. De biografische schets Mijn lied mijn leed mijn hartstocht; Het leven van Jacob Israël de Haan (samengesteld door Anti-Discriminatie Bureau Zaanstreek/ E. Schaap; Westzaan: uitgeverij Amor Vincit Omnia, 2000. 55 blz.; ills,; ƒ 15,-, isbn 90-7203-350-7) bewijst deze stelling overtuigend.
De belangstelling van het Zaanse Anti-Discriminatie Bureau voor Jacob Israël de Haan (1881-1924) is niet verwonderlijk: de in Zaandam opgegroeide De Haan was in verschillende opzichten slachtoffer van de normen en waarden van zijn tijd. Hij botste met zijn (joodse) geloofsachtergrond, het door hem omarmde socialisme, en zijn homoseksuele geaardheid. Als orthodoxe jood werd hij in Jeruzalem het slachtoffer van een moord door de zionistische beweging.
Mijn lied mijn leed mijn hartstocht bestaat uit twee delen. Het eerste bevat een grove levensschets van De Haan met het accent op, hoe kan het anders in een uitgave als deze, zijn positie als buitenstaander. Het is het schrijnende beeld van een homoseksueel die door zijn openhartige publicaties (zijn roman Pijpelijntjes uit 1904) geconfronteerd wordt met Berufsverbote- in het onderwijs - en beledigingen - in datzelfde onderwijs en ook in de politiek en de literatuur. Tegelijkertijd komt De Haan naar voren als een strijdbaar man, die de oppositie niet schuwde.
Het tweede deel legt het accent op De Haans jeugd in Zaandam, dat in die jaren niet vrij was van antisemitisme. Nogal gedetailleerd wordt zijn (wisselende) woonomgeving beschreven, en zijn haat-liefdeverhouding met zijn achtergrond. In deze passages ontbreekt de nodige distantie, waardoor ze voor lezers buiten de Zaanstreek een al te hoog Westzaan in oude ansichten-gehalte hebben.
Het boekje roept heel wat vragen op over De Haans ambivalente levenshouding. Hoe was precies de gecompliceerde relatie met zijn ouders? Hoe kwam hij, als bewust homoseksueel, tot een huwelijk? Hoe was zijn relatie met zijn zus Lientje, de latere Carry van Bruggen? Het zou onredelijk zijn van een bescheiden uitgave bevredigende antwoorden op deze vragen te verwachten. Prikkelen doen ze wel, en uitzien naar een nieuwe, grote biografie van De Haan.
Zaandam kan Mijn lied mijn leed mijn hartstocht beschouwen als een klein monument voor zijn beroemdste plaatsgenoot: een ‘officiële’ herinnering aan de ruim twaalf jaar dat hij er woonde, is er niet. Toch nog een gevolg van De Haans controversiële levenswandel? In dat geval is deze uitgave dan helemaal op zijn plaats.
ge vaartjes
| |
Prachtboeken samengevat
Het blijkt voor middelbare scholieren altijd een handig hulpmiddel te zijn bij het maken van diverse boekbesprekingen: de zogenaamde uittrekselboekjes die behalve een goede samenvatting van Nederlandstalige romans ook vaak extra informatie geven over auteur, stijl, verrelstandpunten, personages en motieven. Daarnaast kan iedereen op onder meer verschillende literaire internetsites talloze overzichtelijke samenvattingen vinden van een zelfde roman. Met het nodige knip- en plakwerk kan de handige scholier een kwalitatief goede boekbespreking maken zonder een letter van het te bespreken boek gelezen te hebben. Ondanks het ruime aanbod aan samenvattingen van oud en recent literair werk achtte Cor Gerritsma het noodzakelijk om in Prachtboeken! Vijftig Nederlandstalige romans uit de twintigste eeuw samengevat (Utrecht: Het Spectrum, 2000. 616 Hz.; ƒ47,50; isbn 90-2743-152-3) dit werk over te doen voor de vijftig beste romans van de afgelopen
| |
| |
eeuw. In het voorwoord, dat zich overigens laat lezen als een samenvatting, maakt Maarten 't Hart duidelijk dat zo'n selectie van beste romans per definitie onvolkomen is en persoonlijk. Dat neemt niet weg dat het ronduit een schande is dat Louis Paul Boon niet voorkomt in Gerritsma's lijstje dat, ik beperk me even tot Vlaamse auteurs, wel Willem Elsschot, Hugo Claus of Marnix Gijsen (!) bevat. Jonge, zogenaamde postmoderne auteurs - degenen die de vorige eeuw toch maar fijntjes hebben ‘afgesloten’ - zijn evenmin present. Nochtans kan een aantal onder hen ondertussen gerust tot de canon van de Nederlandstalige literatuur worden gerekend. Los van deze arbitraire selectie, blijft vooral de vraag over wat het nut is van de saaie, schoolse besprekingen die leraar Gerritsma en zijn collega's hebben vervaardigd. Het werk is hen immers door anderen al prima voorgedaan. En zoals de praktijk leert, nodigen de voorhanden zijnde uitgebreide samenvattingen van Nederlandstalige romans de lezer niet meteen uit tot verdere lectuur, integendeel. Een bloemlezing bijvoorbeeld lijkt in dat geval logischerwijze meer aangewezen. Maar wie plotseling vergeten is wie het bekroonde boek Publieke Werken schreef, kan snel terecht in het vuistdikke Prachtboeken!
jan stuyck
| |
Geschutter
Vernietigende kritieken op de vorige delen hebben Freddy de Schutter niet weerhouden van het schrijven van het derde deel van Het verhaal van de Nederlandse literatuur. De Tachtigers, Van Nu en Straks en het Interbellum zijn thans aan de beurt (Kapellen/Amsterdam: Pelckmans/Wereldbibliotheek, 2000. 411 blz.; ƒ 68, 50; isbn 90-2841863-6). De zogeheten subjectieve, interpreterende arbeid van De Schutter blijft amusant. Zijn subjectiviteit uit zich vreemd genoeg in een eindeloze aaneenschakeling van clichés, die bovendien zijn bijeengesprokkeld uit andere (beter geschreven, en meer genuanceerde) literatuurgeschiedenissen, en voorts in het feit dat hij geen van zijn keuzes voor schrijvers, boeken, thema's echt beargumenteert. Het resultaat is een ratjetoe van hoofdstukken en hoofdstukjes die soms slechts vijf regels lang zijn. Het is gebabbel, maar dan in de negatieve zin van het woord: er worden geen grote (verhaal)lijnen getrokken, maar ook tussen de regels wordt niets nieuws of boeiends aangereikt. Hoe graag de schrijver het ons in zijn ‘epiloog’ anders wil doen geloven, het is een volstrekt overbodig boek. Dit subjectieve verhaal mag dan, zoals de omslag vermeldt, een ‘uniek’ werk zijn, op geen enkel ogenblik is het ‘groots en meeslepend’.
bart nuyens
| |
Nederlands-Indië in familiearchieven
In veel familiearchieven bevinden zich nog bescheiden van voorouders die in de negentiende eeuw naar Nederlands-Indië zijn vertrokken. In dat van mijn familie zitten bijvoorbeeld brieven en een goed geschreven journaal van Aernout Willem van Haeften die in 1839 als 2e luitenant der Artillerie de overtocht naar Batavia maakte aan boord van de Generaal van den Bosch. Hij was mijn overgrootvader en werd de stamvader van een vrij grote tak van de familie Van Haeften die in Indië zou gedijen. Eens wil ik het reisdagboek van Aernout Willem van Haeften uitgeven, misschien wel geholpen door een subsidie uit de Indische tegoeden.
De Linschoten-Vereeniging was van mening dat de negentiende eeuw in haar reeks nog wat is onderbelicht. Ze bood daarom Marietje E. Kuipers de kans interessante documenten en manuscripten uit die tijd te bezorgen, afkomstig uit haar familiearchief en van de hand van haar overgrootvader Anske Hielke Kuipers. Dat resulteerde in een lijvig deel getiteld In de Indische wateren. Anske Hielke Kuipers. Gezaghebber bij de Gouvernementsmarine 1833-1902. (Zutphen: Walburg Pers 1999. 446 blz.; ills.; ƒ79, 50; isbn 90-5730-082-6). Deze Anske Hielke Kuipers werd geboren in een Workumse familie van goudsmeden. Omdat niet voor alle zonen in die branche werk was, stuurde zijn vader hem en zijn oudere broer Albert naar de kosteloze afdeling van de opleiding van de Kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam.
In 1848 vertrok de vijftienjarige Anske Hielke als stuurmansleerling naar Batavia om daar een loopbaan bij de Gouvernementsmarine te beginnen. Broer Albert was bestemd voor de in hoger aanzien staande en lucratiever geachte koopvaardij.
| |
| |
Kuipers zelf deed het goed in de Indische wateren en klom op tot de hoogste rangen. Hij nam onder andere deel aan de zogenaamde Bandjermasinsche krijg en maakte expedities naar de Zuid- en Oosterafdeling van Borneo. Voor zijn daden aldaar werd hij benoemd tot Ridder Militaire Willemsorde 4e klasse.
Kuipers' lotgevallen zijn te lezen in een Levensoverzichten het dagboek dat hij van 28 oktober 1857 tot 28 maart 1859 bijhield. Daarachter volgen enkele brieven aan familieleden en aan Commissarissen van de Kweekschool voor de Zeevaart. Hij gaf niet alleen een ooggetuigenverslag van de expedities waaraan hij deelnam, maar biedt de lezer ook een blik in het leven aan boord en geeft af en toe boeiende beschrijvingen van de Indische samenleving destijds. Wellicht leveren familiearchieven in de toekomst nog meer interessant materiaal.
marijke barend-van haeften
|
|