Literatuur. Jaargang 18
(2001)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Mijn meesters
| |
[pagina 233]
| |
geschiedenis bestond. Het besef dat er achter dat hele literaire verleden niet alleen een wereld lag van gebeurtenissen en zaken, maar ook van politieke, morele en religieuze opvattingen, gaf mij althans voor het eerst het gevoel dat je greep kon krijgen op de verschijnselen en daarmee - op een vage, onexpliciteerbare manier - toch ook, misschien, ooit, op mijn eigen bestaan. Eenmaal slechts heeft Veenstra zich bij mijn weten uitgesproken over een actuele situatie. Dat was waar het hoorde, aan het eind van zijn openbare les bij de aanvaarding van het lectoraat in de Nederlandse letterkunde van de renaissance, over Een litterair kunstrechtelijk triumviraat en heroïsche poëzie. Dat was in 1970. Het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam verkeerde sinds kort in een toestand van volledige democratisering. In de verschillende besturende ‘raden’ werden de besluiten genomen met gelijke stem voor iedereen, stafleden, technisch en administratief personeel en studenten. En alle onderwijs werd gegeven in de vorm van zichzelf regulerende en evaluerende werkgroepen. Veenstra had zich bij de totstandkoming van dat alles relatief afzijdig gehouden. Maar in de slotpassages van zijn rede stelde hij zich expressis verbis achter de idealen waarop dat alles berustte: Dames en Heren, leden van het Instituut voor Neerlandistiek Het is mij mogelijk me in één formule tot u te richten en tegelijkertijd mijzelf daarbij in te sluiten. Het Instituut voor Neerlandistiek toch heeft een structuur aanvaard, waarin ieder dezelfde verantwoordelijkheid op zich genomen heeft om de doeleinden van een universiteit: onderwijs en wetenschapsbeoefening te doen slagen. Wij hebben daarmee een zware taak op ons genomen die veel inzicht en doorzettingsvermogen van ieder gelijkelijk vergt. Ons experiment wordt door velen gevolgd: door sommigen met welwillende belangstelling, door anderen met wantrouwen. Het uiteindelijk oordeel erover zal positief uitvallen, als het ons gelukt onze opzet waar te maken, d.w.z. zelfstandige, vrije mensen die tevens hun vak kennen, te vormen, en die leiding zullen weten te geven aan de middelbare schooljeugd op weg naar de toekomst. Een slogan in de renaissance was waardigheid, waardigheid van stijl, van levensstijl voor alles. In een tijd van beroering - en zulk een tijd was de renaissance -, in een tijd van grote verschuivingen op alle levensterreinen - en zulk een tijd was de renaissance - kwam de menselijke waardigheid blijkbaar in het gedrang, vandaar dat zij zo nadrukkelijk geponeerd werd. In velerlei opzicht is er een parallel te trekken tussen onze tijd en de renaissance en de roep om menselijke waardigheid wordt opnieuw gehoord. Laat zij voor ons een ster zijn om op aan te sturen. [...] In de volgende jaren zou hij in dat ideaal teleurgesteld raken. Het zal een belangrijke reden voor hem zijn geweest om vier jaar later voortijdig - hoogleraren en lectoren werkten toen nog door tot hun zeventigste jaar - met pensioen te gaan. Maar de kern van de zaak: de vrijere onderlinge omgang en vooral de eigen verantwoordelijkheid van studenten voor hun studie, was hem op het lijf geschreven. Het waren de leidende principes van de twee excursies naar Italië die hij begeleidde, en die nog lange tijd met afgunst gememoreerd zouden worden door iedereen die er niet bij was geweest. Hun optimale realisering bereikten ze echter in de ‘werkgroep politiek’ waarin hij met een klein aantal optimaal geïnteresseerde studenten het politieke gehalte van de 17e-eeuwse Nederlandse toneelliteratuur onder de loep nam. Aan die werkgroep kon geen teleurstelling èn geen pensionering raken. Afwisselend bij hem en bij een van de deelnemers thuis werd het werk voortgezet. Het zou de inspiratiebron zijn voor verschillende artikelen, bijvoorbeeld dat over de Karel Stuart, of rampzalige majesteit van Joan Dullaert door Klaas de Jong. Het legde ook de basis voor het proefschrift van zijn belangrijkste leerling, Henk Duits. Diens dissertatie Van Bartholomaeusnnacht tot Bataafse opstand. Studies over de relatie tussen politiek en toneel in de midden van de zeventiende eeuw (1990) betekende een waardig hoogtepunt van wat we met terugwerkende kracht kunnen betitelen als ‘de school van Veenstra’. |
|