Literatuur. Jaargang 18
(2001)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| ||||||||
Dietlinde WillockxGa naar voetnoot+
| ||||||||
‘De kern van het verhaal’‘Vat alles kort samen.’ Die onmogelijke opdracht legt Pol Hoste zichzelf een aantal keer op in De lucht naar Mirabel. Waarop ‘alles’ slaat, is onduidelijk. Het blijkt bij nadere lectuur werkelijk alles te zijn waarmee de hedendaagse Vlaming die zich door de global village beweegt, wordt geconfronteerd: geografie, geschiedenis, esthetica, ethica, taal en literatuur. En dat alles in een carnet van 108 bladzijden. Een coherent wereldbeeld levert dat niet op. Hostes relaas is zo alomvattend dat het centrale punt niet te duiden valt: ‘Nog een geluk dat ik de kern van hetOmslag van De lucht naar Mirabel
verhaal niet moet opschrijven.’ (p. 8) Dat strookt perfect met de gedecentraliseerde opbouw van onze hedendaagse samenleving. De strikt hiërarchische maarschappij die al sinds mensenheugenis ons doen, laten en denken regeert, heeft geleidelijk aan plaats gemaakt voor een veeleer horizontaal gestructureerde samenleving die overigens een veel groter terrein beslaat, zowel in de reële ruimte als in de culturele. Die evolutie wordt aangeduid met termen als globalisering, kosmopolitisch, multicultureel en transnationaal en wordt onderzocht in zeer diverse wetenschapsdisciplines, van de sociologie tot de taalkunde. Ook in de literatuurwetenschap wordt vanuit verschillende | ||||||||
[pagina 225]
| ||||||||
hoeken onderzoek verricht naar globalisering. De Amerikaanse, marxistisch geïnspireerde, literatuurwetenschapper Frederic Jameson beschouwt de hedendaagse ruimte als een geheel van verschillende realiteiten die langs elkaar heen bewegen, die botsen en die kunnen overlappen: [...] a new and historically original dilemma, one that involves our insertion as individual subjects into a multidimensional set of radical discontinuous realities, whose frames range from the still surviving spaces of bourgeois private life all the way to the unimaginable decentring of global capital itself. Sterk vereenvoudigd zou je Jamesons model kunnen voorstellen als zouden we vroeger in één enkele keurig afgebakende wereld hebben geleefd, terwijl we ons nu in een veelheid van werelden bevinden die bovendien niet zomaar met elkaar te rijmen vallen. Terwijl de uiteenlopende realiteiten vroeger verticaal waren geordend, bevinden ze zich nu naast elkaar en kunnen we als het ware van de ene omgeving in de andere stappen, waardoor een vermenging van werelden optreedt. Die veelheid zorgt niet enkel voor een toenemende globalisering, maar ook voor een verregaande versnippering van het bewustzijn dat van de ene realiteit naar de andere snelt. Homi Bhabha, samen met Edward Said en Gayatri Chakravorti Spivak één van de belangrijkste postkoloniale literatuurwetenschappers, behandelt Jamesons werk in zijn boek The Location of Culture. Volgens hem legt Jameson te veel nadruk op de uiteenlopende realiteiten en moet de nieuwe, internationale ruimte juist worden gezocht In de breuklijnen, in de culturele verschillen en in de pogingen om die een betekenis te verschaffen. Die breuklijnen, als het ware de kloven tussen Jamesons verschillende werelden, vormen een ruimte voor het transnationale, een soort tussenruimte waarin vertalingen en transformaties kunnen plaatsvinden. Termen als identiteit en gelijkenis zijn te statisch om de voortdurend veranderende nieuwe ruimte te kunnen vatten. Daarom heeft Bhabha het over continua van tranformatie en continua van identificatie. Die continua verduidelijken constante factoren in de geschiedenis en in individuele levens zonder dat ze uitgaan van een alomvattend, en onbestaand, universalisme. Continua calculeren veranderingen in, ze vormen een evenwicht tussen gelijkenis en wijziging en kunnen daardoor zowel het globale als het locale overbruggen, zowel het poëtische als het politieke. Ook het individu schikt zich naar de wetten van de decentralisatie. Het nieuwe, historische subject bevindt zich als het ware ‘at the limits of representation itself’. Het kan pas naar voren treden door de tussenruimten op te zoeken - met andere woorden, door zich te verplaatsen en door zich op te splitsen. Een voorstelling van het individu moet zich beperken tot een opeenvolging van specifieke situaties. Dat is de enige manier om zijn plaats weer te geven in een totaliteit die als dusdanig niet is voor te stellen, | ||||||||
‘Noem mij Passant’Pol Haste houdt zich in De lucht naar Mirabel geenszins bezig met de theorievorming rond globalisering maar des te meer met de praxis. Hij roept een ‘nieuw, historisch subject’ in het leven en doopt hem Passant. Zoals het de bewoner van de global village betaamt, is Passant een reizeger. Het hele boek speelt zich af in een vliegtuig op weg naar Mirabel, de luchthaven van de Canadese stad Montréal. Dat is niet meteen duidelijk maar hoofdstuktitels als ‘De lucht, de haven’ en de dikwijls vermelde informatie over de vlieghoogte, buitentemperatuur en de ‘time to destination’ scheppen klaarheid. Bovendien is de omslagillustratie een vliegtuigraampje met uitzicht op wolken. Geen locatie symboliseert Bhaba's tussenruimte beter dan een vliegtuig in het luchtruim. Passant bevindt zich letterlijk tussen twee plaatsen en hun tijdzones. Onderweg ontstaat op verschillende manieren een uitwisseling van culturen: Passant praat met zijn medereizigers en probeert hen de Vlaamse geschiedenis en gewoonten uit te leggen. Tegelijk reflecteert hij over zijn eigen verleden en dat van zijn land, over vorige reizen en uiteindelijk over de hele wereld. Voor De lucht naar Mirabel is een vliegtuig als uitgangspunt des te interessanter omdat het een vogelperspectief impliceert dat, figuurlijk, ook overzicht biedt over de globale wereld. Hoste speelt gretig met filmische perspectieven. Hij focust afwisselend op de minieme details en het aandoenlijke kleine leven om vervolgens uit te zoomen tot haast de hele wereld in beeld is. De vertelwijze is sterk beeldend en het lijkt dikwijls of totaal verschillende shots ruw na elkaar zijn gemonteerd. Die warboel is aanvaardbaar omdat hij wordt gepresenteerd als het reiscarnet van Passant, die het narratief ankerpunt vormt van Hostes chaotische roman. Passant is weliswaar een reiziger, maar wel één die nog maar pas in de nieuwe wereld is gedropt door zijn meer ervaren vriendin Traveller. Hij beschikt nog over de verwondering van de beginner en brengt alles wat hij ziet zorgvuldig in kaart. Elke gebeurtenis roept bovendien herinneringen, associaties en bedenkingen | ||||||||
[pagina 226]
| ||||||||
Omslag van High Key
op waarin Passant zich wel eens wil verliezen. Passants carnet tart de grenzen van de representatie via een doorgedreven fragmentatie en een van-de-hak-op-de-tak vertelwijze. Tegelijk tracht die aanpak een betekenis te geven aan de kloven tussen verschillende, reële en historische realiteiten, zowel uit het verleden als het heden. Passant onderzoekt de grenzen van de literaire presentatie niet enkel met filmische technieken maar ook door bepaalde passages in zijn relaas te markeren. Een vierkantje bijvoorbeeld, wijst volgens de legenda op beeldopnames. Een liggend streepje betekent dat een vreemde stem het carnet doorbreekt. Het is alsof er een andere commentator of een afwijkende klankband bij de beelden wordt gezet. Sterretjes wijzen er dan weer op dat het aangeduide fragment niet voor lectuur bestemd is. Wat dan wel de bedoeling is, wordt niet gespecificeerd. Dergelijke passages vermelden meestal plaats, datum en bijhorende gebeurtenissen en lijken herinneringen van Passant te bevatten die de lezer eigenlijk niet onder ogen hoort te krijgen. Die ongewone techniek integreert andere realiteiten in het boek en onderzoekt de discontinuïteit. De overgangen tussen de gemarkeerde passages en de rest van het boek zijn echter niet altijd duidelijk. De realiteiten vloeien als het ware in elkaar over en soms fungeren de gemarkeerde passages als transitieruimtes, waarin verschillen en gelijkenissen worden vertaald en getransformeerd. | ||||||||
‘Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kuifje’Ondanks de kosmopolitische invalshoek, gaat de meeste aandacht toch naar de maatschappij waarin Passant is opgegroeid: de Vlaamse. Zoals elk gebied heeft ook Vlaanderen zijn eigen historische, politieke, sociale, economische, ecologische, culturele en niet te vergeten sociolinguïstische realiteiten die bovendien constant interfereren en die worden geconfronteerd met het andere. Hoste is vooral geïnteresseerd in de manier waarop het individu zich in de bestaande realiteit(en) of ruimtes voortbeweegt en hoe hij daardoor verandert, wordt gevormd en beïnvloed. De ‘menselijke geografie’ noemt hij dat. In die zin vormt De lucht naar Mirabel een voortzetting van Hostes vorige roman High key. Daar werd onderzocht hoe tijd en ruimte het lichaam een identiteit bezorgen. Niet voor niets stikte de tekst van de verwijzingen naar theater en dans, die samen zelfs een verknipte theater- en dansgeschiedenis vormden. De wereld van High key was een schouwtoneel. Die van De lucht naar Mirabel is de kosmopolitische tussenruimte waarin het gehele subject aan bod komt en niet enkel de fysieke positie. Het persoonlijke leven vormt dikwijls het uitgangspunt voor observaties van Vlaanderen, die zich trouwens nooit beperken tot één enkel aspect van het openbare leven: Een scène uit zijn jeugd? Door weer en wind met de fiets naar school. Twee keer per week privéles accordeon. Bekroond in tientallen wedstrijden, een vitrinekast vol bekers. Zijn moeder: ‘Het is maar dat ge dat allemaal moet afstoffen!’ Zijn vader: ‘Kunt ge mij een instrument noemen dat vollediger is dan de accordeon? Het orgel, misschien. Het zal het enige zijn.’ Een virtuoze uitvoering van de Mondschein Sonate op dit veelzijdige instrument zou u de Vlaamse Beweging doen begrijpen. Wij zijn een cultuurvolk. Elvis wekenlang op nummer één. ‘Are you lonesome tonight?’ En deze zoon uit ons volk maar arpeggio's oefenen in de achterkeuken van Platenhandel Aphrodite. (p. 33) Via het aanhalen en combineren van verschillende gegevens zonder die uit te diepen, slaagt Hoste erin om een banaal feit, accordeonlessen, te kaderen in een groot verband, de Vlaamse Beweging. Stilistische elementen vullen dat beeld verder aan. Het afwisselen van verhalende passages in het algemeen Nederlands met citaten van personages in het Waaslands sociolect | ||||||||
[pagina 227]
| ||||||||
weerspiegelt de schizofrene taalsituatie in Vlaanderen waar de spreektaal sterk afwijkt van het geschreven Nederlands. Het situeren van het kleine en persoonlijke in een brede, meestal historische context, zorgt soms voor gekke associaties die een verfrissend perspectief bieden op politieke feiten als de Vlaamse Beweging: Ik ben opgevoed om schrijver te worden. My father disliked boy scouts. He was against comics as they contained lots of anti-communist propaganda. From the early Middle Ages onwards brave missionaries had set off for a world tour telling Scripture stories. No wonder if so many years later Kuifje became a world wide success. Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kuifje! (p. 82) Van de invloed van Passants communistische vader op diens jonge leven, springt deze passage vlot naar de Vlaamse export en godsdienst. Al tijdens Passants jeugd zond Vlaanderen niet langer zijn missionarissen uit maar de getekende journalist Kuifje. AVV/VVK staat bijgevolg niet langer voor ‘Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kristus’. Oude massacommunicatiemiddelen zoals het christendom hebben plaatsgemaakt voor nieuwe en het Latijn is vervangen door het Engels. Deze passage is niet toevallig grotendeels in het Engels geschreven, de hedendaagse lingua franca. Kuifje.
Vlaanderen ging altijd gebukt onder ideologische tegenstellingen met als basis de verdeeldheid tussen katholieken en seculieren, al verschillen de invullingen nogal en herbergt het seculiere kamp op politiek vlak zowel liberalen als socialisten en communisten. Hoezeer ideologieën het menselijke handelen kunnen bepalen laat Hoste zien in het verhaal van de oude communist en zijn Turkse buren: Zo vond zijn verstand opnieuw de kracht om helder na te denken en tot de conclusie te komen dat het de ongeletterde herders ten enenmale ontbrak aan enig inzicht betreffende het warenkarakter van de waar en het eigendom der productiemiddelen. Aan deze theoretische analyse koppelde hij thans de juiste politieke praxis en stelde zijn allochtone broeders onverwijld in het bezit van schrijfgerei, leerboeken en gereedschap. Uit dankbaarheid plasten de Turkse kinderen in zijn brievenbus. (p. 79) Uiteindelijk zal het niet een door politieke of religieuze opvattingen geïnspireerde handeling zijn die beide gemeenschappen samenbrengt, maar voedsel. De Turkse buren kweken konijnen en af en toe koopt de oude communist er eentje. Wie dat wil, kan in die gebeurtenissen echter een fase in de geschiedenis ontwaren: Aldus kwam het dialectische materialisme te Gent Voorhaven Muide in een nieuwe historische fase terecht en sterkte de islam zijn aanhangers aldaar in de overtuiging dat de natuur tot wonderen in staat is als men in Allah blijft geloven en vertrouwt op zijn eigen krachten. (p. 81) Elk voorval kan worden geïnterpreteerd als een bevestiging van een ideologie, of dat nu het communisme is of de islam. Hoste zet de kloof tussen woord en daad via zijn pamflettaire stijl extra in de verf. Maar of theorie en praktijk al of niet met elkaar stroken is niet van primordiaal belang, wat in feite telt is de concrete invloed op mensenlevens. De personages hoeven trouwens niet per se mensen met uitgesproken politieke opvattingen te zijn, of onder de economische crisis lijdende armen. Hoste schrijft met evenveel mededogen over het winkelmeisje dat niet aan de rand van de maatschappij staat maar wel vroeg moet opstaan en haar zaterdagen moet spenderen tussen tomaten, spinazie en klanten als Passant. Een constant humoristische ondertoon relativeert de zware politieke en sociale onderwerpen en de ironie is nooit ver weg: ‘Mijn geschriften zijn uitsluitend bedoeld als een verheerlijking van de Gentse liberale burgerij’ (p. 77). | ||||||||
[pagina 228]
| ||||||||
Hoste brengt niet enkel Vlaanderens politieke, historische en sociaal-economische achtergrond in focus, maar ook de taalsituatie. Die draagt uiteraard bij tot het netwerk waarbinnen identiteiten tot stand komen. Passant schrijft in het Standaard Nederlands maar bedient zich, zoals is gebleken, regelmatig van dialect en tussentaalvormen om zijn personages te schetsen. Tegelijk thematiseert hij het taalgebruik: ‘Zelf heb ik altijd in het hout willen gaan,’ zei ik. Zo drukte ik me uit. De taal is gans het volk. Met de afdeling bouw-hout las ik Der Naturen Bloeme. [...] Van thuis heb ik Nederlands-Engels moeten doen, zei ik. Iedereen kent Nederlands, merkte de verstandige moeder van de jonge mecanicien op. Dus alleen Engels, zei ik. (p. 90) Taal is het meest in het oog lopende verschil tussen individuen uit andere gebieden en is bijgevolg het eerste wat wordt aangepast. Bhaba heeft het dan ook over een transitie- of vertaalruimte. Passants medereiziger spreekt hem meteen aan in ‘perfect luchtverkeer-Engels’ (p. 23) maar de communicatieproblemen zijn niet van de lucht: ‘What size?’ the barman asked. But having understood ‘What's ice?’ he answered: ‘Frozen water.’ (p. 46) | ||||||||
‘Ik ben al iemand anders’De tussenruimte brengt meer confrontaties en problemen voort dan enkel een wankele communicatie. Een statisch identiteitsbegrip wordt onhoudbaar. Alleen al de fysieke verplaatsing maakt van de reiziger een andere: Inchecken, boarden? Ik voer deze vreemde woorden uit, ik ben al iemand anders: een reiziger called Pass Engers, verschillend van mijzelf, me in anderen herkennend.(p. 23) Passants vervagende identiteit wordt ook weerspiegeld in de verkeerde namen die hij toebedeeld krijgt. Hij stelt zich voor als Pol Hoste: -‘My name is Hoste, from host, friend or fiend, I don't know’- (...) ‘It's really my name, Hoste,’ zei ik. ‘It is not a joke. I would rather call it a tragedy.’' (p. 25) Noch de stewardess noch de medereizigers hebben bovensraande mededeling goed begrepen en noemen Hosre afwisselend ‘Paul Oester’, ‘Mr. Oyster’ en ‘monsieur Huirre’ (allemaal op p. 45). Hoste speelt het identiteitsprobleem ook uit op het niveau van het schrijven. Hij gebruikt regelmatig zijn eigen naam en laat het personage Hoste nagenoeg samenvallen met Passant. Daardoor ontstaat de verwarring die zo typisch is voor postmoderne literaire teksten: wat is het verschil tussen het personage Hoste en de auteur van het boek? Samen met de identiteit van de schrijver wordt ook Passants identiteit als schrijver in twijfel getrokken. De verglijdende identiteit hoort bij het schrijven en zeker bij het reizen. Dat is immers een manier om te ontsnappen aan de eigen achtergrond. Passant spreekt uitdrukkelijk de wens uit om niet meer geassocieerd te worden met Vlaanderen, om iemand anders te worden. Vervolgens moet hij toch constateren dat je je afkomst, een van je identiteiten, die je daaraan overhoudt, niet weg kan denken: ‘Men gaat op reis om de wereld te zien en men komt uit bij zijn kinderjaren.‘ (p. 30) great numbers behind his eyes and in his ears. At night their meanings visited his dreams. During the day their vowels almost made him deaf. Fragment uit De lucht naar Mirabel. Echt vervelend zijn de spraakverwarring en identiteitscrisissen dus niet. Dat privilege is voorbehouden voor de reisindustrie zelf: | ||||||||
[pagina 229]
| ||||||||
*Ziet u hoe moeilijk het is om op reis te gaan? Alles wordt voor ons bedacht: de geschiedenis, een rondleiding, de taal die er al was voor wij hier aankwamen. Reizigers houden niet van vervelende details. Ze zijn vertrouwd met het leven en de dood, beleggen hun kapitaal in vaste waarden en genieten van cultuur. Ik onderzoek de zandkorrels. Een reiziger zal ik wel niet zijn. (p. 11-12) In tegenstelling tot de doorsnee toerist spitst Passant zich toe op details. Juist die kleine zandkorrels roepen treffende vergelijkingen en of en toe zelfs totaalindrukken op. De dwang van het (commerciële) reizen verruimt trouwens geenszins het besef van en het inzicht in de hedendaagse tussenruimte. In feite is het niet meer dan een georkestreerde bevestiging van verschillen en gelijkenissen zonder die fundamenteel te onderzoeken, laat staan een nieuwe houding of leefwijze in de kosmopolitische maatschappij na te streven. De lucht naar Mirabel bekijkt daarom het nut van het reizen. Ook in de eigen woonplaars kan je namelijk rijke ervaringen opdoen: Ik kocht eens eens geïllustreerde landkaart bij een landman die in mijn dorp een sigarenwinkeltje hield. ‘Mijn Europa.’ ‘Waarom reist men?’ vroeg hij. ‘Moet men niet zorgen voor de plaats waar men woont? De aardbol is toch van aarde. Waarom dan steeds alles achterlaten?’ Rijk aan ervaringen keerde ik naar huis terug. (p. 35) | ||||||||
‘Flandern ist nicht Vietnam’De confrontatie van realiteiten kan zich overal en op verschillende niveaus afspelen. Het meest voor de hand liggend is de confrontatie van het individu met een andere cultuur of samenleving, zowel in eigen land als op reis. Bij hun aankomst in Mirabel blijkt dat Traveller en Passant niet beiden met hun huurauto mogen rijden omdat ze niet zijn getrouwd. Na veel gepalaver, legt Passant zich daarbij neer: ‘Perhaps Canada is like that’, zei ik tegen Traveller. Vanaf de onherbergzame flanken van de Mirabel keken we uit over Vlaanderen. ‘Vous n'êtes pas au Canada, monsieur!’ fierce Hertz cried out. We took shelter for the avalanche. It fell right upon us. ‘Ici vous êtes au Quebec!’ (p. 107) Canada blijkt al even kleingeestig en administratief geobsedeerd als Vlaanderen en de talige en culturele gespletenheid die Vlaanderen en België al jaren parten speelt, heerst ook in Québec. Het valt op dat de meeste vergelijkingen of botsingen tussen verschillende realiteiten in een dialoogvorm zijn gegoten, soms tussen mensen met een verschillende achtergrond, soms zelfs tussen gelijkgezinden. Een dialoog benadrukt verschillen en overeenkomsten natuurlijk veel explicieter dan een lopende tekst. Die is er, zeker bij Hoste, veel meer op gericht om gebeurtenissen, opvattingen en gebruiken samen te brengen dan om ze rechtstreeks met elkaar te confronteren. Niet dat dat bij de dialogen altijd lukt. Men spreekt dikwijls langs elkaar heen of het gesprek krijgt onverwachte wendingen. In een discussie over het wangedrag van paracommandosoldaten in Somalië (waarin de toenmalige secretaris-generaal van de NAVO, de Vlaming Willy Claes, wordt gehekeld, al heet die in het gesprek Bill) verwijzen de gesprekspartners gretig naar een aantal mogelijke paradigma's om het menselijk gedrag te beregelen of te verlklaren. Het wordt pijnlijk duidelijk dat de enige botsing er een is tussen uiteenlopende, Westerse zienswijzen, die uiteindelijk niet corresponderen met de Afrikaanse werkelijkheid die overigens volledig onbekend is: Bill: ‘I repeat. At this moment we are still waiting to be officially informed by the military authorities about what exactly happened in the field.’ ‘Na de informatie zijn we weer bij u.’ -They should read Freud instead of the Bible. -For centuries we've been colonizing Africa. Why blame these poor soldiers? -Pray for their soul! -You think they really had the choice between identifying with the oppressed and be killed, or pee on their sons, rape their daughters and stay alive? -Greek mythology, Christian civilization, German Renaissance, U.S. Imperialism. -Pray for their soul. (p. 54) Uiteindelijk zijn het vooral de verschillende historische achtergronden die met elkaar worden vergeleken, met als voor de hand liggende conclusie dat er zowel overeenkomsten zijn als grote verschillen en dat een consensus moeilijk bereikbaar is. Hoe vlot het individu zich ook door verschillende realiteiten beweegt, hij bekijkt die steeds vanuit een eigen achtergrond die hij slechts mondjesmaat prijsgeeft: Ik vertel hem over de opstandige boeren die zich in de bossen van het Vlaamse platteland schuilhielden voor de Franse legers. ‘They were rebels.’ Zeg ik het goed? Wat kan hem de geschiedenis schelen! | ||||||||
[pagina 230]
| ||||||||
‘Flandern ist nicht Vietnam,’ zegt Allemand. ‘Don't tell me!’ zegt Heureux. ‘I've been in Saigon.’ 'Hoeveel bizons heeft men uitgeroeid, indianen afgemaakt, voor men van de Verenigde Staten kon spreken? vraagt Passant. ‘Oh, but the Indians were fighting amongst each other all the rime, you know.’ Ik zal iets vertellen over de sociale geschiedenis van West-Europa. (p. 58-59) | ||||||||
‘Kus me’Toch schept De lucht naar Mirabel een treffend beeld van de vermenging van realiteiten, van het grote en het kleine, het algemene en het bijzondere en van de complexiteit die voortvloeit uit een dergelijke melting pot. De keuze van de thema's laat zien hoe moeilijk het individu het heeft om zich in te passen in dat netwerk. De uitgesproken literaire aanpak van dit carnet schuift een heel andere indruk naar voren. Het is de stijl die het fascinerende en de charme toont van verschillende, botsende of elkaar overlappende realiteiten en die de versplintering aanvaardbaar en zelfs intellectueel uitdagend, emotioneel en humoristisch maakt. De lucht naar Mirabel is uitermate chaotisch gestructureerd. De tekst meandert als het ware door vele ruimten en momenten tegelijk met als enig houvast de dubbele hoofdstuktitels en allerlei tekstinterne en externe verwijzingen en leidmotieven. De titels van de hoofdstukken (waaronder ‘De reiziger, een gesprek’ en ‘Arcadia, olieverf op doek’) geven de indruk dat twee verwante onderwerpen zullen worden behandeld, maar in feite zijn al die thema's verdeeld over het gehele boek, komt alles overal aan bod. Hostes manier van formuleren sluit perfect aan bij die ondoorzichtige structuur: één zin combineert dikwijls totaal verschillende gebeurtenissen en bedenkingen, bevat zowel het particuliere als het algemene. Een beschrijving van een aantal details creëert een globale situatieschets, vraag en antwoord geven een hele dialoog weer. Een zin of alinea uit Passants carnet zegt dan ook vaak meer dan een hele pagina in de meeste romans: ‘Hoe vreedzaam nu. De wolken drijven, de lucht verkleurt, men moordt en ik verdiep mij in muziekuitvoeringen.’ (p. 30) Bovendien duiken overal onverwachte verbanden op. Meestal is het een talige of stilistische overeenkomst die ook een inhoudelijk verband suggereert: ‘Niets fascineert mij meer dan beschaving en beschadiging.’ (p. 45) Door die techniek enkele keren te herhalen op verschillende plaatsen in het boek ontstaat er een ingewikkeld kluwen van terug- en vooruitverwijzingen en berekenisvermenging. Op den duur lijkt alles met alles samen te hangen. Het beeld van de verteller als joods meisje of oud joods vrouwtje bijvoorbeeld, komt verschillende keren voor en verwijst naar een underdog-positie. Ook rivieren komen constant ter sprake; zij verbinden en scheiden de verschillende locaties en staan bijgevolg net zoals het luchtruim symbool voor de tussenruimte. Samen met een voortdurende aandacht voor plaatsbeschrijvingen en literaire achrergronden, resulteren verschillende combinaties van al die elementen in passages als onderstaande, waarin het rijm en de taalvermenging voor een extra verbinding zorgen: Een joods meisje was ik. Bonn! hier Bonn! On Sundays I went for a walk along the Rhine. Grossmütter passing by, Mädchen, Kriegsinvaliden. Ich las Brecht and Rilke, Heine, die Frankfurter Allgemeine. Genietend van de zwoele zomerlucht slenterde ik over de promenade tussen gepoederde dames en verminkte of half verlamde mannen die in glimmende karretjes werden voortgeduwd. Misschien liep ik in Germany wel langs de Thames. In Temse langs de Schelde. (p. 68) De lucht naar Mirabel geeft de verschillende realiteiten zelfs zo secuur weer dat het een meertalige tekst wordt. Hoste speelt in op de taalsituatie in Vlaanderen en promoveert de Vlaamse spreektaal tot literaire taal, zoals hij dat in zijn hele oeuvre al doet. In gesprekken met medereizigers geeft Passant het Vlaams echter snel op en hanteert hij een soort ‘reizigersspeak’ waarvan de gemiddelde Vlaamse purist zou huiveren. Aan het smalste einde van Hostes linguïstische spectrum prijken dus het Vlaams en het Waaslandse sociolect. Maar zijn taalgebruik waaiert uit naar het Frans, het Engels, het Duits en om het geheel ook een historisch en geleerd tintje te geven, zowaar zelfs naar het Middelnederlands en het Latijn. Een dergelijke meertalige tekst creëert ruimte voor meerduidigheid en benadrukt tegelijk hoe moeilijk een efficiënte communicatie is. De tekst wordt eveneens een tussenruimte waarin het taalprobleem letterlijk wordt vertaald. De vele taalspelletjes doorbreken verwachtingspatronen en ontwrichten het geijkte conversatieverloop. Dat alles geldt echter ook voor mensen die dezelfde taal spreken, getuige daarvan vergissingen als: ‘“Excuseer me”, zei ze. Maar ik hoorde slechts, kort samengevat, “kus” en “me”.’ (p. 15) De verwerking van de thema's en de bijzondere stijl maken van De lucht naar Mirabel een onmiskenbaar literair boek. Hoewel Passant zijn relaas een carnet noemt, is het veel meer dan een aantekenboek. De tekst is extreem hybride en vermengt elementen uit | ||||||||
[pagina 231]
| ||||||||
de autobiografische roman, de historische roman, het reisverslag en de politieke satire. Via die genres schrijft Hoste zich in in een traditie waarmee hij tegelijk breekt. De literaire traditie is ook aanwezig onder de vorm van de auteursnamen die her en der opduiken. Zo plaatst Hoste zichzelf tussen oer-Vlaamse auteurs als Hendrik Conscience, Felix Timmermans, Ernest Claes en Filip de Pillecijn: ‘Schrijf ons Vlaams, Hendrik, Felix, Ernest, Filip, Pol!’ (p. 22) Wat de literaire vorm betreft is Hoste natuurlijk een vreemde eend in de bijt. Naar twee invloedrijke Vlaamse auteurs wordt een aantal keren verwezen: Guido Gezelle (1830-1899) en Daniël Robberechts (1937-1992). Zij staan voor twee verschillende literaire werelden: de eerste, negentiende-eeuwse, behoort ontegensprekelijk tot het collectieve Vlaamse bewustzijn, terwijl de andere, twintigste-eeuwse, nooit tot het grote publiek is doorgedrongen. Beide auteurs komen ook in ander werk van Hoste voor. In De lucht naar Mirabel valt wel de naam Robberechts, van Guido Gezelle citeert Hoste noch de naam, noch de voorspelbare evergreens maar Loguela, het taalkundige tijdschriftje waarin Gezelle woorden en uitdrukkingen verzamelde: ‘Ik lees Loguela, maar schrijven moet ik met regels, woorden, letters die anderen voor mij hebben bedacht.’ (p. 8) Gezelle boeit Passant dus omdat hij zich afkeerde van het gangbare taalgebruik. Passant identificeert zich wel vaker met auteurs die uit de band springen, Antoine de St. Exupéry bijvoorbeeld: Zijn stijl, stond er, strookte niet met de literaire mode. Dus ontwikkelde hij een eigenzinnig soort humanisme. Net als ik dus. Waarschijnlijk wilde men zeggen dat hij steeds op reis was of met zijn vliegtuig werelddelen overvloog. (p. 56) Dat eigenzinnig soort humanisme is misschien wel de beste manier om De lucht naar Mirabel te omschrijven. Het is een nieuwsgierige verkenning van de kosmopolitische wereld en de praxis van de globalisering. De tekst verzamelt verschillende realiteiten, individuen en aspecten van één individu, diverse talen en uiteenlopende literaire vormen. Het gaat echter niet om de theorie maar om de gevolgen die de hele tekst doordrenkt met een eigenzinnig, humoristisch humanisme. | ||||||||
LiteratuuropgaveHet gehele oeuvre van Pol Hoste is absoluut de moeite waard. In deze tekst kwamen zijn twee meest recente, meteen ook zijn meest radicale, werken aan bod.
Pol Hoste (o1947) groeide op in het Vlaamse stadje Lokeren, als enig kind in een communistisch gezin. Die voor het overwegend katholieke Vlaanderen uitzonderlijke situatie heeft Hoste sterk beïnvloed en duikt regelmatig op in zijn literaire werk. In het grotendeels autobiografische Een schoon bestaan (1989) vormt de tegenstelling tussen zijn communistische achtergrond en de katholieke omgeving het voornaamste thema, in werken als zijn debuut De Veranderingen (1979) en het ontroerende Vrouwelijk Enkelvoud (1987) komt zijn achtergrond vooral tot uiting in een uitgesproken sociale bewogenheid. Hostes boeken hebben vanwege hun fragmentarische structuur en eigenzinnige stijl weinig gemeenschappelijk met de traditionele roman en verwijderen zich daar vanaf de twee novellen uit Ontroeringen van een forens (1993) steeds verder van. Aan High key. Monologen, dansen en verhalen (1995) lijkt aanvankelijk kop noch staart te zitten maar bij nader toezien is het Hostes meest geslaagde weerspiegeling van en reflectie op de hedendaagse chaotische samenleving. In 1999 verscheen De lucht naar Mirabel, het eerste deel van wat Hoste een carnet noemt. Momenteel is nummer twee, Montréal, in de maak. Pol Hoste woont en werkt in Gent. |
|