Literatuur. Jaargang 18
(2001)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| ||||||||||||
Wouter Vande WinkelGa naar voetnoot+
| ||||||||||||
Een schimmige mecenasToch zal Velthem zijn Vijfde Partie misschien met een iets minder gerust gemoed afgeleverd hebben dan zijn aandeel in de Vierde Partie. Voor dat laatste werk staatDe ruïnes van de burcht van de heren van Voorne.
vast dat Velthem in opdracht van Maria van Berlaer de pen opnam. Aan het slot van de Vierde Partie meldt Velthem immers zelf dat deze Zeeuwse edelvrouw hem ‘dit bouc dichten dede’. De Vijfde Partie is eveneens met een persoon uit de Zeeuwse adel verbonden. Tot twee keer toe laat Velthem zijn lezers weten dat hij zijn werk voor Gerard van Voorne, burggraaf van Zeeland, vervaardigde. De relatie van Velthem tot Gerard van Voorne is echter heel wat problematischer dan zijn verhouding tot Maria van Berlaer. In de Vijfde Partie kunnen we immers nergens lezen dat Gerard van Voorne Velthem werkelijk de opdracht gegeven heeft voor dit werk. Velthem deelt alleen mee dat hij op aanraden van een zekere Jan Visier - die blijkbaar in dienst stond van de heer van Voorne - aan zijn Voortzetting van de Spiegel Historiael begonnen was. Velthem moet bovendien vóór het voltooien van zijn werk niet zeker geweest zijn over de vraag of hij ooit voor zijn inspanningen beloond zou worden. Ter hoogte van boek zeven sprak hij al het verlangen uit hofkapelaan te mogen worden op Voorne. Helemaal | ||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||
aan het slot van zijn werk biedt hij opnieuw zijn diensten aan en hoopt Gerard van Voorne te kunnen ontmoeten aangezien hij ‘noch noyt en sach den here’ voor wie hij zijn werk dichtte. Velthems uitlatingen leveren dus een raadselachtig beeld op van zijn relatie tot Gerard van Voorne. Uit zijn woorden kunnen we immers opmaken dat hij de Vijfde Partie, een werk van ruim zevenentwintigduizend verzen, geredigeerd heeft zonder enige garantie op een vergoeding voor zijn werk en zonder zijn mecenas - als we dat laatste woord al mogen gebruiken - ook maar gezien te hebben. Het zal dan ook niemand verbazen dat het mecenaat van Gerard van Voorne in het onderzoek een onzekere reputatie had. Velthems connecties binnen het Brabantse hertogelijk hof en de uitstekende inlichtingen die hij uit deze kring kon verschaffen, gaven zelfs aanleiding tot de voorzichtige suggestie dat niet het Voornse, maar wel het Brabantse hof de primaire publiekskring was waarin de Voortzetting van de Spiegel Historiael gefunctioneerd heeft. Voor die scepsis bestond wel enige aanleiding. Het onderzoek van de Voortzetting leverde immers bitter weinig aanwijzingen op om te veronderstellen dat Velthem zijn werk daadwerkelijk op maat van een Voorns publiek sneed. In die zin hebben we - net als Velthem zelf - Gerard van Voorne in de Vijfde Partie nog nooit ‘gezien’. Jozef Noterdaeme, de West-Vlaamse amateur-filoloog en Maerlantkenner, wees er wel op dat Velthem in zijn opsomming van Vlaamse edelen die hun graaf in 1300 in gevangenschap in Frankrijk vergezelden tot twee keer toe Jan van Rode in de schijnwerper zet. Aangezien Gerard van Voorne via zijn moeder, Catharina van Durbuy, een verwant was van Jan van Rode, zou Velthem deze laatste een speciale plaats hebben toegekend om zijn Voornse lezers te plezieren. Meer dan een knipoogje naar het publiek kan je dat echter niet noemen. | ||||||||||||
Oude koeien uit VoorneToch zijn er in de Vijfde Partie meer aanwijzingen te vinden die ons toelaten het Voornse hof als geïntendeerde publiekskring te beschouwen. Velthems beschrijving van de gebeurtenissen in Zeeland aan het begin van de veertiende eeuw biedt daarvoor interessant materiaal. In de nasleep van de beroemde Guldensporenslag vielen de Vlamingen in 1303 en 1304 Zeeland binnen, dat al decennialang een twistappel tussen de Vlaamse en de Hollandse graven was. Het contrast tussen Velthems beschrijving van de Vlaamse krijgsverrichtingen in 1302 en de Vlaamse veldtochten in Zeeland in 1303 en 1304 is opvallend. Aan de strijd van de Vlamingen tegen de Franse koning in 1302 besteedt Velthem méér dan veertig kapittels, in totaal bijna drieduizend verzen. De invallen in Zeeland in 1303 en 1304, die het de Hollandse graaf Willem III knap lastig maakten, jaagt hij er in nauwelijks drie kapittels, amper tweehonderd verzen, door. Is Velthems verslag van 1302 een encyclopedie, dan kan je zijn relaas van de jaren 1303 en 1304 gerust een pocket noemen. Als we enkele kapittels teruggaan in zijn werk, dan kunnen we hetzelfde vaststellen met betrekking tot de regering van Jan I, de zoon van Floris V. Velthem bericht zijn publiek uitvoerig over de omstandigheden van de moord op Floris V in 1296, op basis van - zoals hij zijn publiek zelf verzekert - Hollandse informanten. Vlak na de moord lijken die informanten echter hun tong verloren te hebben. Velthem besteedt driehonderd verzen enkel en alleen aan de moord op Floris V, de regering van diens zoon Jan 1 beschrijft hij in welgeteld achtverzen. Velthem lijkt in zijn Voortzetting met andere woorden tot twee maal toe door de gebeurtenissen te slenteren,Genealogie van Voorne en Borselen.
| ||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||
Afbeelding van de Guldensporenslag op de omstreden. ‘Kist van Oxford’ (met dank aan dhr. E. Goedleven van de Dienst Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap),
om vervolgens met zevenmijlslaarzen over andere episodes heen te stappen. De verklaring voor zijn merkwaardige handelwijze is betrekkelijk eenvoudig. In de loop van de jaren negentig van de dertiende eeuw ontstond in Zeeland een pro-Vlaamse en dus anti-Hollandse partij onder de adel. Verschillende leden van deze fractie, onder hen zonen van de Zeeuwse edelman Wolfert van Borselen, vochten in 1303 en 1304 met de Vlamingen mee. Gerard van Voorne was echter getrouwd met Heijlwich van Borselen, dochter van Wolfert. Verschillende van zijn zwagers hebben Willem III van Holland in de eerste jaren van zijn regering het vuur dus na aan de schenen gelegd. Als we Melis Stoke bovendien mogen geloven, werd Gerard van Voorne bij het beleg van Zierikzee in 1304 door Willem III tot ridder geslagen. Dit zou betekenen dat Gerard van Voorne in dit conflict zijn zwagers als tegenstanders had. Geen wonder dus dat Velthem deze niet al te frisse episode uit de familiegeschiedenis van de Borselens links laat liggen. | ||||||||||||
GuldensporenslagVeldslag voor de muren van Kortrijk op 11 juli 1302. Een Vlaams leger van eenvoudige ambachtslui vernietigde er een Frans ridderleger, een overwinning die de onafhankelijkheid van het graafschap ten opzichte van het Franse kroondomein veilig stelde. De vergulde sporen van de Franse gesneuvelden hing men na de strijd als overwinningstrofee in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk op en gaven nadien de veldslag zijn naam. In de loop van de negentiende eeuw groeide de overwinning uit tot het nationaal epos van de Vlamingen. De strijd werd gezien als het voorbeeld bij uitstek van een Vlaams-nationaal gevoel in de Middeleeuwen en als een voorafspiegeling van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd in het unitaire België. Na de Tweede Wereldoorlog werd het treffen van Vlamingen en Fransen geleidelijk tot zijn reële proporties teruggebracht. De ‘Slag der Gulden Sporen’ blijft echter een begrip in Vlaanderen.Tientallen Guldensporenvieringen, liedjes, (jeugd-)boeken, films, strips en de nationalistische visie op het gebeuren in de geschiedenisboeken hebben van 11 juli 1302 een onderdeel van het collectief geheugen van Nederlandstalig België gemaakt. De feestdag van de Vlaamse Gemeenschap wordt nog steeds op 11 juli gevierd. De verklaring voor Velthems reductie van de regering van Jan I tot acht verzen moeten we in dezelfde richting zoeken. De eerder vermelde Wolfert van Borselen, schoonvader van Gerard van Voorne, was er na de moord op Floris V in geslaagd diens zoon volledig onder zijn invloed te stellen. De piepjonge Jan I had schriftelijk vastgelegd dat hij zonder Wolfert van Borselen geen belangrijke beslissingen zou treffen. Lang heeft Van Borselen echter niet kunnen genieten van zijn machtspositie, want in 1299 werd hij na een eerder banaal conflict in Delft gelyncht. Een poging om zich met de jonge graaf en zijn gezin in veiligheid te brengen mislukte. Tot dat gezin kunnen we trouwens Gerard van Voorne zelf ook rekenen, aangezien Wolfert van Borselen getrouwd was met de al eerder genoemde Catharina van Durbuy, eerste vrouw van Albrecht van Voorne en | ||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||
moeder van de jonge Gerard. Naar alle waarschijnlijkheid hebben Gerard van Voorne en Heijlwich van Borselen het dramatische einde van hun (schoon-)vader van nabij meegemaakt. Melis Stoke vermeldt in zijn Rijmkroniek van Holland in elk geval de aanwezigheid van Gerard van Voorne en Catharina van Durbuy bij de vlucht van Wolfert van Borselen. Velthems merkwaardige vaagheid over de regering van Jan I valt tegen een Voornse achtergrond perfect te verklaren: ook hier gaat het om een bladzijde uit de Hollandse geschiedenis waar noch Gerard van Voorne noch Heijlwich van Borselen graag aan herinnerd werden. De leemtes in Velthems verhaal doen in elk geval vermoeden dat hij zijn Voortzetting wel degelijk voor de heer van Voorne opgesteld heeft. Het scherpe contrast tussen het gedetailleerde verslag over de Vlaamse veldtocht van 1302 en de summiere beschrijving van de Vlaamse invallen in Zeeland in 1303 en 1304 kan verklaard worden door de compromitterende deelname van de zwagers van Gerard van Voorne aan deze acties. De snelle afhandeling van de regering van Jan I ligt voor de hand, wanneer men de rol van Gerard van Voornes schoonvader in deze periode bekijkt en de fatale afloop van Wolferts regentschap kent. Inhoudelijk lijkt Velthem dus rekening gehouden te hebben met de gevoeligheden van de man op wie hij zijn hoop had gevestigd. | ||||||||||||
Een oude bekende geëerdMiddeleeuwse auteurs verzwegen niet alleen bepaalde feiten ten behoeve van hun beschermheren, soms verzonnen ze ook dingen om hen te plezieren. Segher Diengotgaf bijvoorbeeld gaf Hector in zijn vertaling van de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure het wapen van de Brabantse hertogen, om op die manier de vermeende Trojaanse herkomst van de Brabantse hertogen te benadrukken. Een dergelijk spelletje met heraldische gegevens kunnen we ook in de Voortzetting aanwijzen. In de inleiding op zijn beschrijving van de Guldensporenslag laat Velthem de Franse bevelhebber, Robert d'Arcois, er een heraut op uitsturen om te kijken of er aan Vlaamse zijde enige ‘here van groten prise’ aanwezig zijn, of er die dag dus veel losgeld verdiend kon worden met het gevangennemen van Vlaamse edelen. De heraut moet d'Artois echter teleurstellen: de enige edelen die hij kon opmerken waren Gwijde van Namen en Willem van Gulik, respectievelijk zoon en kleinzoon van de Vlaamse graaf. Eén figuur in het Vlaamse leger kon hij niet identificeren, reden waarvoor hij zich in zijn verslag aan d'Artois beperkt tot een beschrijving van zijn vaandel: Ene baniere sagick er blaken
Den Lupart van goude, gebatelgeert,
Int velt van goude geordineert
[Een banier zag ik er wapperen, de klimmende (= klauwende) leeuw van goud, op een gouden achtergrond.] Gelukkig kan Godevaart van Brabant, deelnemer aan Franse kant, de ridder aan zijn vaandel herkennen. En blijkbaar gaat het niet om de minste: Die ridder, die draecht den Lupart,
Dats die gene, dat secgic die,
Daer ic mi meest af ontsie:
Hets mijn her Jan van Rinesse.
In die werelt en esser niet sesse
Omgaens wijt ende breet,
Die het van orloge weet
[De ridder, die de leeuw voert, dat is diegene voor wie ik het meest beducht ben. Het is heer Jan van Renesse, in de hele wereld zijn er geen zes die beter onderlegd zijn in het oorlogvoeren.] In deze passage valt een onderonsje tussen auteur en publiek te ontdekken. Jan van Renesse was immers geen Vlaming maar één van die Zeeuwse edelen die in 1302 in ballingschap leefden en later aan de Vlaamse raids op Zeeland zouden deelnemen. Hij moet aan het Voornse hof goed bekend geweest zijn. Niet alleen de korte afstand tussen Renesse en Voorne doet dit vermoeden - beide geslachten kan je gerust buren noemen -, ook de prominente rol die hij op het politieke toneel speelde, laat nauwelijks toe te twijfelen aan de bekendheid van deze Zeeuw onder de Voornse toehoorders. In de jaren '90 van de dertiende eeuw stond hij immers samen met Wolfert van Borselen aan het hoofd van de pro-Vlaamse Zeeuwen en was naast Wolfert één van de raadgevers van Jan I. Uit deze periode beschikken we trouwens over oorkondes die zowel door Jan van Renesse als Gerard van Voorne bezegeld werden, wat bewijst dat de twee elkaar persoonlijk gekend hebben. In 1303 en 1304 streed hij in het Vlaamse leger bovendien zij aan zij met de gebroeders Van Borselen tegen de Hollandse graaf. Voor een Voorns publiek, bekend met de figuur van Jan van Renesse, moet deze passage een bijzondere betekenis gehad hebben. Wanneer de Franse heraut het wapen van Jan van Renesse niet herkent, dan is dat geen toeval. De toehoorders zullen bij de beschrijving van het wapen al hebben beseft dat het hier om Jan van Renesse ging. Velthem laat vervolgens Godevaart van Brabant de loftrompet steken over de Zeeuwse | ||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||
De originele tekst in het handschrift (Universiteitsbibliotheek Leiden, BPL I4E. fol. 48r) naast de tekst uit de editie van De Keyser. In deze regel ging de kopiist twee keer in de fout en schreef ‘vat’ in plaats van ‘velt’.
Den Lupart van [sabel] gebatelgeert,
Int v[el]t van goude geordineert.’
Van Brabant sprat doe her Godevard:
‘De ridder, die draecht den Lupart,
Dats die gene, dat secgic die,
Daer is mi meest of ontsie:
Hets mijn her Jan van Rinesse.
In die werelt en esser niet sesse
Omgaens wilt ende breet,
Die bet van orloge weet.’
ridder (‘voor geen ridder ben ik meer beducht dan voor de drager van de leeuw’), om pas dan te ‘onthullen’ dat de man voor wie de Brabander zoveel respect betoont Jan van Renesse is. | ||||||||||||
Puin ruimen in een middeleeuws handschriftEen doorgedreven analyse van deze passage levert echter meer op dan enkel een allusie op een oude bekende aan het Voornse hof. Voor we onze analyse echter kunnen voortzetten dienen we de besproken passage opnieuw onder de loep te nemen. De aandachtige lezer zal bij het lezen van de beschrijving van het vaandel van Jan van Renesse de wenkbrauwen gefronst hebben. Een gouden leeuw op een gouden achtergrond is heraldisch gezien immers onaanvaardbaar, aangezien een dergelijk wapen niet makkelijk te herkennen is. De kopiist heeft zich in één van de twee verzen vergist en foutief ‘goude’ geschreven waar in het originele handschrift een andere kleur gestaan moet hebben. Vraag is naruurlijk wel welk vers corrupt is. Is het de gouden leeuw of de gouden achtergrond die we van kleur moeten veranderen? De Keyser, uitgever van dit deel van Velthems Voortzetting, ging ervan uit dat de kopiist zich in de kleur van de leeuw vergist had. Waarschijnlijk veronderstelde hij dat Velthem met de leeuwenvlag slechts de banier van de Vlaamse graven bedoeld kan hebben (een zwarte leeuw op een gouden achtergrond). In zijn editie verving De Keyser dan ook de leeuw ‘van goude’ door één ‘van sabel’ (benaming in de heraldiek voor zwart), een keuze die gezien de context niet zo gek is. De Keysers correctie roept echter enkele vragen op. Zo is het volstrekt onlogisch dat Velthem Jan van Renesse het wapen van de Vlaamse graven zou laten voeren. Zijn publiek zou raar hebben opgekeken wanneer het hoorde dat een Zeeuw de ‘Vlaamse leeuw’ droeg. Louter tekstintern bekeken doet zich bovendien nog een ander probleem voor: Godevaart van Brabant is in staat om op basis van het verslag van de Franse heraut Jan van Renesse te identificeren als drager van het leeuwenvaandel. Als de correcte lezing ‘een zwarte leeuw op een gouden achtergrond’ is, het wapen van de Vlaamse graven, hoe kan Godevaart van Brabant dan Jan van Renesse identificeren? De keuze van De Keyser lijkt dus niet te voldoen en leidt tot complicaties bij een correcte tekstinterpretatie. Die complicaties verdwijnen echter wanneer men niet de ‘gouden leeuw’ maar de ‘gouden achtergrond’ aanpast. Het huis van Renesse voerde immers een gouden leeuw op een rode achtergrond als wapen. Wanneer men het ‘velt van goude’ door een ‘velt van kele’ (heraldische benaming voot rood) vervangt, dan verschijnt het wapen van Jan van Renesse en levert de interpretatie van de passage geen problemen meer op. | ||||||||||||
Heraldische spitsvondighedenEen dergelijke lezing opent nieuwe interpretatiemogelijkheden. We toonden al aan dat Velthem in deze passage op subtiele wijze een beroep doet op de voorkennis van zijn publiek, aangezien hij gebruik maakt van de bekendheid van Jan van Renesse aan het Voornse hof. Velthems beschrijving van het wapen van Jan van Renesse effent immers de weg voor de lof die Godevaart van Brabant hem even later toezwaait. Door de correctie van de editie De Keyser kunnen we nog een stap verder gaan. De Franse heraut die | ||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||
Velthem laat opdraven vergeet een klein detail in zijn beschrijving van het wapen van de Zeeuwse edelman. Het wapen van Renesse bestond immers uit een klimmende gouden leeuw op een rode achtergrond bezaaid met gouden blokjes. Een verklaring voor die nalatigheid is natuurlijk snel gevonden: van een afstand kon de heraut het vaandel niet zo goed zien of hij beperkte zich in zijn verslag tot de hoofdkenmerken van het wapen... De vergeetachtigheid van de heraut is echter allerminst toevallig. Van de geslachten Van Renesse en Van Voorne vermoedt men dat ze een gemeenschappelijke afstamming hadden. Eén van de argumenten voor deze hypothese is de sterke gelijkenis tussen beide familiewapens. Een afscheuring binnen een adellijk geslacht werd doorgaans gemarkeerd met een ‘breuk‘ in het wapen, een lichte wijziging van het oorspronkelijke wapen. De breuk die men bij de vergelijking van de twee familiewapens kan vaststellen zijn juist die gouden blokjes die de Franse heraut ‘vergeet’. Het wapen dat de heraut in deze passage beschrijft - de gouden leeuw op de rode achtergrond - is dus niet het wapen van Jan van Renesse, maar dat van... Gerard van Voorne. Velthem appelleert met de beschrijving van het wapen van Jan van Renesse dus niet alleen aan de bekendheid van zijn publiek met deze Zeeuwse edelman, maar spreekt ook het gevoel van eigenwaarde van Gerard van Voorne aan. Door het ‘vergeten’ van de gouden blokjes, de breuk tussen de familiewapens Van Renesse en Van Voorne, roemt Godevaart van Brabant in principe de banier van de heren van Voorne. Velthem laat zijn verhoopte weldoener door deze handige manoeuvre ruimschoots delen in de eer en het respect van de Brabander voor de ridderlijke kwaliteiten van Jan van Renesse. | ||||||||||||
Gerard van Voorne en de Vijfde PartieVelthem mag Gerard van Voorne dan wel nooit gezien hebben vóór hij zijn Voortzetting van de Spiegel Historiael voltooide, het lijkt er in elk geval sterk op dat hij bij de redactie van zijn werk veel aandacht had voor de gevoeligheden van de burggraaf van Zeeland. De minder gelukkige episodes uit zijn familiegeschiedenis bedektLinks het door de Franse heraut beschreven wapen van Gerard van Voorne, rechts het wapen van het geslacht Van Renesse (uit:‘Rolland's Illustrations to Rietstap's Armorial Général’. Heraldry Today. Parliament Piece, Ramsbury,Westshire SN8 2QH. 1991).
hij in zijn werk immers met de mantel der liefde. Op zich is dit al reden genoeg om het Voornse hof als primaire publiekskring van de Vijfde Partie te blijven beschouwen. De analyse van de besproken passage uit Velthems beschrijving van de Guldensporenslag toont aan dat hij in functie van Gerard van Voorne niet alleen bepaalde onfrisse episodes uit de geschiedenis verzweeg, maar eveneens flatterende anekdotes aan zijn verhaal toevoegde. De lof van Godevaart van Brabant voor de ridder met de gouden leeuw op de rode achtergrond zal immers nergens zó betekenisvol voorgedragen zijn als aan het hof van Gerard van Voorne. | ||||||||||||
Literatuuropgave
|
|