Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Mathijs SmitGa naar voetnoot+
| |
[pagina 290]
| |
academie en de Polytechnische Hogeschool in Delft. In 1884 behaalde hij uiteindelijk zijn akte middelbaar onderwijs in de Nederlandse taal en letteren in Leiden. Na een korte periode als leraar koos hij echter voor een journalistieke carrière. Hij werd onder meer kunstverslaggever van de Oprechte Haarlemsche Courant en schreef tussen 1886 en 1890 voor het tijdschrift Het Toneel. Daarnaast werkte hij onder meer voor Het Vaderland, De Kunstbode, De Nederlandsche Spectator, De Gids en De Kroniek. Onder al zijn journalistieke werkzaamheden nam het hoofdredacteurschap van Hollandia de belangrijkste plaats in. Het weekblad van Grein en Simons ontleende haar bestaansrecht aan de opleving van Nederland. Na de verdwijning van de commerciële en militaire successen in de Republiek in de achttiende eeuw, de jaren onder de Fransen tijdens de Bataafse Republiek, de Belgische afscheiding in 1830, de bezorgdheid over het bestaansrecht van de (te kleine) natie en de algehele apathie in de negentiende eeuw, was het dieptepunt bereikt. In het laatste kwart van de negentiende eeuw kwam Nederland weer in beweging. Het koninkrijk industrialiseerde zich, legde spoorwegen aan, moderniseerde zijn scheepvaart, introduceerde moderne communicatiemiddelen als telefoon en telegraaf, en breidde zijn koloniale gezag uit. Deze opleving ging gepaard met een groeiend aantal Nederlanders dat zich buiten Nederland vestigde. In de koloniën in de Oost en de West, maar ook in de belangrijke handels- en industriesteden in Europa en Amerika. Deze ex-patriots hongerden naar nieuws over de gebeurtenissen in het moederland. Een gat in de markt waar Grein en Simons insprongen.
De ontwikkeling van Nederland creëerde niet alleen een potentiële lezersmarkt. De introductie van telegraafen telefoon en de snellere internationale verbindingen dankzij de opkomst van de stoomscheepvaart en de opening van het Suezkanaal - hadden een praktische basis gelegd voor het bestaan van Hollandia. Het verbeterde postverkeer verzekerde het weekblad van een betrouwbare internationale distributie. En de nieuwe technologie garandeerde een snelle nieuwsvoorziening, waardoor de hoofdredacteur geen oudbakken nieuws hoefde te publiceren. Inhoudelijk afficheerde Hollandia zich als een algemeen weekblad. Er werd ruim aandacht besteed aan handel, industrie en politiek, maar de brede culturele belangstelling van Simons garandeerde dat er geen week voorbij ging zonder artikelen over literatuur, beeldende kunst, muziek en (vooral) toneel. Daarnaast was Hollandia een gezelligheidstijdschrift. Een huisvriend die elke week bij Nederlanders van Londen tot Pretoria, van New York tot Bandoeng opCover van Hollandia, 1899.
de mat plofte. Nieuwtjes uit het vaderland, anekdotes over Nederlanders in den vreemde, bijeenkomstverslagen van ‘Hollandsche clubs’, een brievenrubriek, feuilletons en een mededelingenkolom met benoemingen, onderscheidingen en familieberichten moesten de band tussen de Nederlanders ‘over de gansche wereld’ sterker smeden. Hollandia was zeker niet het enige tijdschrift dat beoogde de nationale kracht en eenheid van Nederland te vergroten. Maar onder ‘eenheid’ werd vaak de eenheid in eigen kring verstaan. De ‘nationale‘ tijdschriften droegen over het algemeen een duidelijke politieke of levensbeschouwelijke signatuur: de erfenis van de pamflettisten uit de zeventiende en achttiende eeuw en de voorbode van de verzuilde pers in de twintigste eeuw.
Hollandia voelde zich daarentegen in geen enkel opzicht verbonden aan één specifiek Nederlands volksdeel. De onafhankelijkheidsverklaring en de steunbetuiging ‘aan de goede zaak van al wat Hollandsch is’, waarmee het weekblad in 1897 opende, moet dan ook gezien worden als een reactie op de partijdigheid | |
[pagina 291]
| |
De rubriek-onderwerpen van Berlage voor Hollandia.
van veel periodieken rond de eeuwwisseling. Het is in deze context begrijpelijk dat de redactie van het weekblad zich in Londen bevond, ver weg van het Nederlandse partijdenken. Toen oprichter Jack Grein veel later terugkeek op zijn samenwerking met Simons, beschreef hij Hollandia veelzeggend als ‘our tribune, whereon [we] could say anything we liked about everything in the wide world’. Deze onafhankelijke opstelling leidde tot een voor deze periode opmerkelijk objectieve verslaggeving in de kolommen van het weekblad. Het objectieve karakter van Hollandia werd over het algemeen positief ontvangen. De Gids benadrukte het belang van onpartijdigheid en nauwkeurigheid voor een blad met een uitlandig lezerspubliek, want ‘de Nederlander in den vreemde mist in den regel de gelegenheid om te controleren de volkomen juistheid van de wijze van voorstellen zoowel als de juistheid van de feiten’. Het tijdschrift sprak de hoop uit dat Hollandia ‘als lichtbaak nut moge stichten buiten en binnen het vaderland’. Toch werd er in Hollandia regelmatig gepolemiseerd over de signatuur van het blad. Want een neutraal tijdschrift bestaat niet, althans niet in de ogen van de lezer. De redactie werd geconfronteerd met de onvermijdelijke paradox van het midden. Terwijl zij zich liet voorstaan op haar onafhankelijkheid en onpartijdigheid, kreeg ze regelmatig kritiek te verduren uit zowel progressieve als conservatieve kring. Socialisten klaagden dat het blad te reactionair was, en de conservatieven protesteerden tegen de aanwezigheid van socialistische of links-liberale ideeën in de kolommen. Begin 1899 beklaagde Simons zich hierover in een vlammend redactioneel betoog. De hoofdredacteur had enkele weken daarvoor een brief ontvangen van een zekere A. Drucker, een Engelsman van Nederlandse afkomst en lid van het Engelse parlement. Hoewel Drucker nooit daadwerkelijk voor het weekblad had geschreven, stond hij wel op de medewerkerslijst. Drucker wilde nu van de lijst worden geschrapt, omdat Hollandia ‘ultra-radicaal’ zou zijn geworden. Met nauw verholen afschuw merkte hij op dat het weekblad de zaak van de sociaal-democratie verdedigde. Paradoxaal genoeg had iemand diezelfde week het medewerkerschap afgeslagen om een tegengestelde reden, reageerde de hoofdredacteur. Deze anonymus maakte juist bezwaar tegen de kritiek van Hollandia op de socialistische leider Domela Nieuwenhuis, ‘een der edelsten figuren van Holland’, en keurde het af ‘dat de socialistische agitatoren gelaakt worden bij elke poging die ze aanwenden om de aandacht op een of ander gerechtelijk schandaal te vestigen’. Zijn antwoord was dan ook duidelijk: ‘aan een blad dat meehelpt om zulke bourgeoise stemming te helpen bestaan, kan ik niet meewerken’. Simons had schoon genoeg van dergelijke verwijten. De rest van zijn redactioneel is een felle pleitbezorging voor objectieve journalistiek waarmee de hoofdredacteur zijn tijd ver vooruit was: Is 't dan waarlijk alleen de taak van de pers, den lezers alles naar éen maat gesneden voor te zetten? Mogen socialisten weer van niets hooren, dan wat in hun boekjes staat, en moeten de bourgeois bewaard worden voor het gif van het ‘onfatsoenlijk’ socialisme? Is het zoo onmogelijk éen orgaan ten minste te hebben, dat niet van vastgezette, vóoropgestelde meeningen uitgaat, maar de dingen tracht te beoordeelen naar hun wijs en manieren? Is het zoo ondenkbaar, een blad dat in zijn verscheidenheid de verscheidenheid van heel dit leven reflecteert?De onafhankelijkheid werd eveneens weerspiegeld in het culturele en literaire karakter van Hollandia. De afwezigheid van een programmatische dogmatiek had als voordeel dar Simons erin slaagde een breed scala aan stromingen en medewerkers in het weekblad te verenigen. En daarmee was het tijdschrift een uitzondering. Want in de laatste vijftien jaar van de negentiende eeuw bestond het culturele leven in Nederland uit een mierenhoop van elkaar bestrijdende fracties. Uit onvrede men De Gids hadden de jonge literatoren van de | |
[pagina 292]
| |
beweging van Tachtig in 1885 De Nieuwe Gids opgericht. De onderlinge onenigheid tussen de Tachtigers die in de loop van de jaren aan het licht trad, leidde in de jaren voor de eeuwwisseling tot de oprichting van een reeks nieuwe tijdschriften. De meeste schrijvers die rond de eeuwwisseling het literaire debat beheersten, beschikten over een eigen podium. Willem Kloos bestuurde nog steeds De Nieuwe Gids, Albert Verwey en Lodewijk van Deyssel stonden aan het roer van Het Tweemaandelijksch Tijdschrift, Pieter Tak gaf leiding aan De Kroniek, en de sociaal-democraten Henriëtte Roland Holst, Herman Gorter en Frank van der Goes zwaaiden de redactionele scepter bij De Nieuwe Tijd. De toonaangevende literaire figuren uit de periode 1897-1901 hadden, kortom, geen dwingende behoefte aan Hollandia. Bovendien was het ‘weekblad voor Nederlanders in den vreemde’ voor hen ook weinig interessant, gezien het feit dat de literaire strijd zich afspeelde binnen Nederland. Tenslotte stond de gematigde, onafhankelijke opstelling van Hollandia niet toe dat het weekblad zich ontwikkelde tot een podium voor een bepaalde literaire richting. Het is in deze context aardig Hollandia te vergelijken met De Kroniek. Hoofdredacteur Pieter Tak benadrukte in het eerste nummer van zijn weekblad eveneens de wens boven de partijen te willen staan. Toch kende De Kroniek een onmiskenbare socialistische toon. Dat vertaalde zich bij de artistieke en literaire stellingnameProf. Jan ten Brink, spotprent uit 1885.
van het blad veelal in een voorkeur voor de ‘dienende’ kunsten. Dit voorbeeld geeft aan dat het voor redacties binnen de Nederlandse grenzen niet eenvoudig was zich aan de partijenstrijd te onttrekken. Simons hoefde zich er in het verre Londen weinig van aan te trekken. Dat blijkt ook uit het uiteenlopende karakter van de Nederlandse tijdschriften waarvoor hij zelf in deze periode werkte. Vanuit Engeland leverde hij incidenteel bijdragen aan zowel De Kroniek als De Gids. Die diversiteit gold ook zijn medewerkers. Simons recruteerde een hele reeks figuren uit de Nederlandse kunst-, literatuur-, muziek- en toneelwereld. En dat kan, gezien het omvangrijke aanbod van tijdschriften in Nederland, niet eens zo'n hele gemakkelijke opgave zijn geweest. De opvolger van Simons bij De Wereldbibiotheek, Nico van Suchtelen, herinnerde zich het karakter van het tijdschrift later als volgt. ‘Een frissche, krachtige geest spreekt uit deze kolommen, waarin naast “ouderen” van gezag - misschien al tanend gezag - als Prof. Jan ten Brink, Taco H. de Beer, Smit Kleine, tal van “jongeren” aan het woord kwamen wier gezag nog min of meer in opkomst was: Frans Coenen, Johan de Meester, Frans Netscher, Mr. H. Louis Israëls, Stijn Streuvels, e.a..’ De oudere literatoren waaraan Van Suchtelen refereert, hadden in het laatste kwart van de negentiende eeuw sleutelposities in de Nederlandse literaire wereld ingenomen. Ten Brink (1834-1901) en De Beer (1838-1923) vooral als schrijvers van overzichtswerken over de Nederlandse literatuur. De eerste bekleedde bovendien sinds 1884 een professoraat in de letteren aan de universiteit van Leiden. Smit Kleine (1845-1931) was invloedrijk als oprichter en redacteur van tijdschriften. Zoals Van Suchtelen al opmerkte, was hun gezag inmiddels tanende. Hoewel Ten Brink een belangrijke rol had gespeeld bij de introductie van het werk van de Franse literaire vernieuwer Emile Zola in Nederland, behoorde hij met De Beer en Smit Kleine toch vooral tot de generatie waartegen de literaire avantgarde vanaf de jaren tachtig ten strijde trok. Hun reputatie viel ten prooi aan de onvergevingsgezinde kritiek van de Tachtigers. Getuige hun bijdragen aan Hollandia liet Simons zich weinig gelegen liggen aan de stemmingmakerij tegen de oude garde. Het weekblad was echter zeker geen bolwerk ten dienste van het achterhoedegevecht van de generatie dominee-dichters. Hollandia bood tegelijk een podium aan een aantal opkomende, jonge talenten. Op een medewerkerslijst uit 1899 bevinden zich onder meer de Rotterdamse journalist M.J. Brusse, de kunst-historica Etha Fles, de musicograaf J.C. Hol, criticus Jan Kalf en de schrijvers Johan de Meester, Frans | |
[pagina 293]
| |
Cover Hollandia, met nieuwe titelbalk ontworpen door Berlage.
Coenen en Maurits Wagenvoort, beter bekend onder het pseudoniem Vosmeer de Spie. Deze medewerkers groeiden uit tot figuren die in de eerste decennia van de twintigste eeuw richting gaven aan de Nederlandse literatuur en kritiek. Ook komt het moderne element van de identiteit van Hollandia tot uitdrukking in de grafische vormgeving. In 1899 ontwierp de jonge architect H.P. Berlage, die in deze periode eveneens aan de Amsterdamse beurs bouwde, een nieuwe huisstijl voor het tijdschrift. Hollandia mag geen toonaangevend literair periodiek zijn geweest, maar door zijn gematigde opstelling en de combinatie van oudere en jongere literatoren bood het zijn lezers in de vier jaar van zijn bestaan een evenwichtiger beeld van de literaire status quo in Nederland dan zijn gezaghebbende pendanten binnen de Nederlandse grenzen, die meet naar uitersten neigden. | |
LiteratuuropgaveVoor dit artikel is gebruik gemaakt van artikelen uit Hollandia. Simons' pleitbezorging voor een objectieve journalistiek is te vinden in het redactioneel van 7 januari 1899. Ook is geput uit Simons' artikelen in De Kroniek en De Gids. De gunstige bespreking van Hollandia door De Gids is afkomstig uit jaargang 1897, deel IV 564. Het vroegere journalistieke werk van Simons is nogal verwaarloosd. Zelfs in de uitstekende studie van De Glas worden er weinig woorden aan vuilgemaakt. Hollandia wordt niet met name genoemd. Frank de Glas, Nieuwe lezers voor het goede boek: de Wereldbibliotheek en Ontwikkeling/ De Arbeidersperz voor 1940 (Amsterdam, 1989). Zie verder N. van Suchtelen en dr. P. Endt, Ter Herinnering aan Dr. Leo Simons (Amsterdam, 1933), met name de artikelen van N. van Suchtelen en J.T. Grein. G.W.B. Borie, Pieter Lodewijk Tak, journalist en politicus (Assen, 1973). J. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siecle (Amsterdam, 1993). |
|