Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Een voeststap in het natte zand
| |
[pagina 85]
| |
passend etiket is of niet, blijft de auteur gedoemd aan het label te beantwoorden. Elk nieuw boek wordt op het Procrustesbed van het publieke imago gelegd. Jij bent nu de grande dame van de Nederlandse literatuur. Daarbij hoort een zekere verhevenheid, alsof je hors concours bent. Alles wat je schrijft en hebt geschreven wordt gevoegd in de mal van eerbiedwaardigheid, ja bijna van braafheid. Elke duistere onderstroom, die in je werk verborgen zit, wordt toegedekt met bewondering voor je eruditie. Je subtiele spel met licht en schaduw gaat verloren in het egaliserende neon van je moederlijke glimlach. Hoe is je dat overkomen? Zou je niet eens je kont tegen de krib willen gooien en - ik noem maar wat - een lastig oud wijf zijn? De vraag die ik mezelf stel is in hoeverre een schrijver ongewild beïnvloed wordt door het beeld dat er van hem is gemaakt. (En dan mag je nog blij zijn dát er een beeld van je bestaat, want groot is het leger van de gezichtloze auteurs, die roemloos verdwijnen in de ramsj of de papierversnipperaar.) Enerzijds bestaat er de kans dat je beantwoordt aan de vraag, anderzijds dat je met opzet ertegenin gaat. In beide gevallen is dat een verloochening van je eigen ideeen, hoewel je je daarvan niet bewust hoeft te zijn. Een derde mogelijkheid is dat je unverfroren doorgaat op de weg die je voor jezelf hebt uitgestippeld en dat je het niet-klop-pende imago op de koop toe neemt. Hoe behoudt een auteur zijn onafhankelijkheid en hoe brengt hij tegelijk publiek en kritiek ertoe hem onbevangen te vergezellen op zijn reis? Kun je een moment aanwijzen in je loopbaan als succesauteur, waarop je dacht: hier gaat iets verschrikkelijk mis en ik kan er niets tegen doen? En wat deed je vervolgens? Je persoonlijkheid wordt mede gevormd door wat er met je gebeurt. Hoe oud je ook wordt, een mens is nooit af. Ik weet voor mijzelf dat het schrijven me heeft veranderd. Bewuster gemaakt. Ambitie gegeven. Die verandering beschouw ik als winst. Het schrijfster zijn, dat wil zeggen de buitenkant, de rol die ik speel, heeft me ook veranderd. Geldingsdrang. Angst. Dat beschouw ik als verlies. Er is een groeiende discrepantie tussen de publieke persoonlijkheid die schrijfster is, en de privé-persoonlijkheid die schrijft. De spanning tussen beide is bedreigend maar ook onvermijdelijk en zou niet verlammend moeten werken maar stimulerend. Het is een hele worsteling om die twee persona's met elkaar te verzoenen en erbij te winnen. Dat gevecht lever je niet met de buitenwereld maar met jezelf. Hoe heb jij dat klaargespeeld? Jij hebt altijd die innerlijke drijfveer gehad verhalen te vertellen, te fabuleren. Daar zullen wel redenen voor zijn geweest. Is die kracht nooit onderhevig geweest aan de erosie door het imago, het misverstand, het onbegrip?
Hartelijke groet, Lieve Hella,
Een paar jaar geleden was ik zo stom on op een heel warme dag in juli naar Versailles te gaan. Ik kreeg mijn verdiende loon: eerst een uur wachten in de brandende zon op het voorplein, dan langs een koord schuifelen om hemelbedden, antichambres en spiegels aan te gapen onder het gratuite commentaar van toeristen die alles leuk of juist niet leuk vinden, en tenslotte tergend langzaam, want steeds in de kudde, weer naar buiten gedreven worden. Vele jaren eerder had ik dezelfde fout gemaakt: ik zat toen ingeklemd in een massa die het zoveeljarig bestaan van de Bijenkorf vierde. Zelfs op de begane grond, met een vermoeden van het Rokin op dertig meter afstand, was het beangstigend. Maar Versailles was meer dan vervelend en beangstigend, het was teleurstellend en treurigmakend; overal anekdotes en serieuze info over Lodewijk XIV en zijn in het kasteel inwonende relaties, overal pogingen het verleden op te roepen met portretten, pruiken en pantoffels. Maar van de zeventiende of achttiende eeuw bespeurde ik niets. Spullen op zichzelf, feiten, bronnen, hoe wil je het noemen, het is allemaal niet genoeg om het verleden aanwezig te doen zijn. Blijkbaar moet er iets aan toegevoegd, moet er iets mee gebeuren. Daar ging een oude wond open. Hoe vaak heb ik bij het denken over de achttiende eeuw niet getwijfeld aan de relatie tussen de bronnen, in mijn geval meestal teksten, en dat wat wij ermee doen. Meestal | |
[pagina 86]
| |
permitteren we het ons niet er al te veel bij stil te staan, de grond zou onder je voeten kunnen wegzinken. Dus we annoteren teksten, interpreteren ze, schatten of tellen het aantal lezers, maken ons een beeld van hun ontwikkeling, van hun beleving zelfs. Maar wat heeft dat alles nog met het verleden te maken? Valt het verleden niet helemaal weg als wij even niet in vorm zijn? Bestaat het nog wel? Een lange rij toeristen in de hitte en we zijn verstoken van ons inlevingsvermogen, bevangen door scepticisme. Kwetsbare mechanismen. Buiten maakte ik mij uit de voeten; omdat de meute in de richting ging van ijsman, fontein en parasols, liep ik de andere kant op; natuurlijk moet je dan even door de gebruikelijke symmetrische rozenperkjes met keurig geschoren heggetjes maar als je goed doorsteekt ben je snel in het bosachtige gedeelte waar paarden lopen in plaats van mensen. Hun trage tred in de schaduw van de bomen kalmeerde mij. Ik sloeg een zijpad in, en nog één en nog één. En daar stond ik in een doodstil stuk bosachtige tuin of tumachtig bos, ter grootte van nee, niet een krant, maar van een woonkamer. Ik was er meteen thuis: roze en blauwe bloemen vol bijen aan mijn voeten, en tegen de wanden tot schouderhoogte grote wuivende pluimen van grassen; daarachter hoge naaldbomen, gedekt door de diepblauwe hemel. Het zou misplaatst zijn te zeggen: hoge bomen tegen de buitenwereld. De buitenwereld bestond niet meer. Dit vierkant was de wereld. Later ging ik begrijpen dat ik misschien na de deceptie in het kasteel begerig was geworden naar, of ontvankelijk voor directe signalen van leven. Ik moest denken aan de held uit Heren van de thee, de jongen van 24 die naar Indië gaat en na veel rondreizen op een doodstille, onontgonnen plek komt: ‘Hier!’ zei hij hardop. De natuur spreekt met heldere stem, niet mis te verstaan. Je weet het zeker, ook al sta je voor een ravijn, in ontoegankelijke uitlopers van het oerwoud. Hella, je begrijpt ongetwijfeld mijn probleem: met geschiedenis weet je het nooit zeker. Mijn Versailles in vakantietijd is natuurlijk een extreem voorbeeld. Vaak zijn de getuigenissen uit het verleden minder afgesleten en beter toegankelijk. Ik herinner me heus wel begeestering bij het openen van een handschrift van twee eeuwen het, en ik hoor je nog vertellen over een snipper uit het dagboek van mevrouw Bentinck; hoe je toen plotseling dat leven begreep. Maar mijn onzekerheid blijft. Want ook met ogenschijnlijk directe signalen als brieven, dagboeken, films, straks bandjes, en wie weet wat voor registratiemiddelen uit de nieuwe eeuw, kan het verleden nooit méér worden dan een hypothetische reconstructie, een aspect van het heden zoals Romein of Huizinga zo mooi zei. Nooit zal het een grootheid eo ipso kunnen zijn, daarvoor is het te laat: een ervaring boven twijfel verheven heeft zij niet te bieden. Ik ga je natuurlijk niet vragen ons even uit de doeken te doen hoe je om historische romans te kunnen maken, het verleden - en wat voor verschillende verledens - tot leven wekt. Het is geheimzinnig genoeg, daar niet van, maar mijn vraag is persoonlijker, simpeler en misschien indiscreet. Als ik je boeken lees en je hoor praten over je werk, over het verleden, merk ik dat je echt gelooft in wat je schrijft. Op welke wijze geloof je in de reconstructie, in de visie die je ontwikkelt? Ik maak kenbaar wat bestond is voor mij geen duidelijk antwoord; het suggereert op zijn best dat je dingen die je ergens aanwezig acht - verborgen in de overblijfselen - uit hun schuilplaats haalt en in nieuw verband in het licht stelt. Maar dan begint het pas: zie je de essentie meestal als een psychologische figuratie van mensen, krachtenvelden die ook in het heden zouden hebben kunnen bestaan maar die jou toevallig via historische bronnen bekend worden? Is in die zin de historische roman au fond gelijk te stellen aan de moderne psychologische roman? Of meen je werkelijk met bijvoorbeeld Heren van de Thee een deel van de historische werkelijkheid te pakken te hebben, en zo ja, hoe levend is die dan voor jou? Kan bijvoorbeeld de ervaring daarvan qua realiteit en intensiteit tippen aan wat je vandaag ervoer toen boven het Vondelpark de zon door de regen brak? Hella, ik bedoel niet dat een discussie over de kwestie of de onmiddellijke ervaring per definitie van hoger orde is dan een reflexieve reconstructie van het verleden. Ik zou gewoon graag willen weten op welke wijze je in het verleden gelooft en in hoeverre dat geloof voortkomt uit ‘nodig hebben’. Want raadselachtig vind ik bijvoorbeeld de verhouding tussen je zo tegemoetkomende, altijd vriendelijke aard en de vele figuren uit je romans, ook de historische, die het tegengestelde lijken te zijn. Wat biedt de occupatie met de geschiedenis je? Ik weet het wel, het zijn van die grote vragen die | |
[pagina 87]
| |
men ook inzake God en godsdienst kan stellen; maar ze liggen toch aan de basis van ons werk en ze zullen zeker niet nieuw voor je zijn.
Met lieve groet uit het heden, Dag Hanna, dag Nelleke.
Het beantwoorden van jullie brieven is geen eenvoudige zaak! Jullie kennen me, zijn me goedgezind, en hebben waardering voor wat ik schrijf, maar toch bespeur ik zelfs bij jullie nog de nagalm van mijns inziens op misverstand berustende voorstellingen die een eigen leven zijn gaan leiden. Hanna, dat jij je afvraagt of ik werkelijk denk dat het verleden ‘gekend’ kan worden, en zo ja, wat dat dan voor mij betekent, moet berusten op een citaat uit een gesprek dat ik ooit had met een belangstellende en goedgeïnformeerde journalist. Dat citaat werd door het Letterkundig Museum tot titel gekozen voor het in 1993 aan mij gewijde Schrijversprentenboek. Inderdaad heb ik in de loop van dat gesprek op een bepaald moment letterlijk gezegd ‘ik maar kenbaar wat bestond’, maar niet als een parmantig poneren van eigen alwetendheid en onfeilbaar inzicht waar het historische gebeurtenissen en personages betreft. In de context van het interview sloot die uitspraak aan bij wat ik vertelde over het werken in archieven, met name over het feit dat ik sinds de jaren '70 (toen ik begon aan mijn roman over Charlotte-Sophie Bentinck) voor ‘historische’ onderwerpen bij voorkeur gebruik maak van documenten, brieven en dagboeken, waarin mensen van lang geleden hun waarnemingen en gevoelens en hun denken over de eigen tijd onder woorden hebben gebracht. ‘Kenbaar’ wil in dat geval zeggen: bij de lezer ‘a sense of the past’ oproepend, de gewaarwording van geconfronteerd te zijn met iets dat anders, en ongrijpbaar is, maar toch elementen bevat die een zekere mate van identificatie mogelijk maken. Er is dus geen sprake van een: ‘Kijk, zo was het nou echt!’, maar veeleer van: ‘Hier heb je de verifieerbare authentieke gegevens waar ik over beschik, dichter kan ik niet bij die voorbije werkelijkheid komen’. Alleen via die onvolledige, en voor ons niet meer helemaal invoelbare uitingen wordt het verleden kenbaar, waarneembaar. Ze bevestigen - voor mij tenminste - het vermoeden dat in ieder verleden mensen binnen de denkpatronen van hun tijd, in wezen met dezelfde vragen worstelen. Ik heb mij bij de verschijning van het Prentenboek niet gerealiseerd dat die titel verkeerd begrepen kon worden, omdat de bedoeling van mijn woorden voor mij vanzelf sprak. Ik denk namelijk volstrekt niet dat wij het verleden kunnen ‘kennen’, integendeel, ik word mij steeds sterker bewust van de vervormende werking van de ‘passing time’ waarin de mens leeft, en van de met iedere generatie veranderende interpretaties en hun invloed op het hier en nu, zelfs waar het ons eigen, nota bene geleefde, verleden betreft. Ik denk, dat die opvatting ook wel blijkt uit mijn werk, onder andere uit De tuinen van Bomarzo en Zwanen schieten. Juist omdat de manier waarop je als romanschrijver geneigd bent perioden en persoonlijkheden uit vroeger eeuwen te benaderen, me niet bevredigde, heb ik die ‘documentaire’ vorm gekozen. Maar ik realiseerde mij tijdens het schrijven terdege, dat ook het selecteren, en op een bepaalde manier rangschikken van het materiaal een vorm van interpreteren en dus fabuleren is. Het verleden is voor mij van een speelveld van de verbeelding geleidelijk veranderd in wat Iris Murdoch ooit een ‘cipher’ heeft genoemd, in dit geval een geheime sleutel tot het raadsel Tijd. Wat is affiniteit? wat is herinnering? misschien een in onze genen opgeslagen vorm van geheugen? Wat veroorzaakt die ene, onmisbare ‘klik’,als een korte elektrische schok, bij het zien van een portret, een handschrift, een voorwerp of een omgeving waar het vroegere als het ware in geconcentreerde vorm, letterlijk ‘verdicht’, nog aanwezig lijkt? Op al die vragen moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik weet alleen, dat ik in wat wij ‘het verleden’ noemen, te maken heb met een essentieel gegeven van de menselijke staat. De noodzaak om vorm te geven aan dat wezenlijke element duikt altijd weer op in wat ik schrijf, nu eens dichter bij huis, dan weer verder weg. Ik kies daar niet bewust voor, ik zie het tevoorschijn komen terwijl ik bezig ben een verhaal te vertellen. | |
[pagina 88]
| |
Dat is voor mij misschien de meest ingrijpende ervaring van het schrijven, de proef op de som van de innerlijke noodzaak. Het wordt mij dan ook duidelijk, dat het ‘verhaal’ een voorwendsel, of een verpakking, is voor iets dat ik op een andere manier niet kan uiten. Paul de Wispelaere heeft ooit in een bespreking van mijn roman De Meermin die toen nog door geen recensent opgemerkte neiging tot het maken van een romantekst als een ‘volumen’ gesignaleerd, dat wil zeggen als een vorm die door de associaties en de eigen verbeeldingskracht van de lezer, naar alle kanten meer dimensies van tijd en ruimte krijgt dan ‘wat er staat’. Dat proces - dat altijd onvoorspelbaar is, en dat elke keer weer een totale inzet eist - is voor mij, waar het ‘schrijven’ betreft, het enige dat er toe doet. Je bent daarin alleen met jezelf, en met die voor het grootste deel nog niet volledig in je bewustzijn getreden samenstellende elementen van wat (hoop je) eens een metafoor zal blijken te zijn van een kern-ervaring op dat ogenblik van je leven. Vooral in mijn niet-historische romans probeer ik een klein model te maken van zo'n ‘volume’ van samenhangende verhoudingen en ontwikkelingen. Hier kan ik misschien een aanknopingspunt vinden met de vragen van jou, Nelleke. Die kosten me eerlijk gezegd de meeste moeite, omdat ze me confronteren met iets, dat eigenlijk geen rol speelt in mijn eigen denken over het schrijver-zijn. Ik houd me niet echt bezig met de indruk die ik als persoon op anderen maak. Diverse etiketten die me in de loop der jaren zijn opgeplakt (‘degelijk’, ‘knap’ en ‘erudiet’, of ‘saai’ en ‘braaf’, altijd ernstig, zachtzinnig, beschaafd, nooit dwars of rebels), en ook de eretitels die me tegenwoordig als een soort van lauwerkrans omgehangen worden: ‘Grande Dame van de Nederlandse litteratuur’, de ‘Nederlandse Marguerite Yourcenar’ (!), hebben zo weinig te maken met mijn leven en de manier waarop ik met mijn werk bezig ben, dat ik gewoon niet weet hoe ik daar commentaar op moet geven. Waarop berusten die voorstellingen? Lezers die mijn werk echt kennen, weten wel dat ik niet beantwoord aan het schrijverimago dat er van mij (uit gemakzucht?) door de ‘markt’ gecultiveerd wordt, op basis van een paar boeken die vanwege algemeen aansprekende onderwerpen (‘Indië’ en ‘historisch z.g. pre-feministisch vrouwenleven’) een opvallend succes hebben gehad bij een groot aantal lezers. Het publiek hecht aan herkenbaarheid, houdt graag vast aan een beeld van iemand dat niet aan verandering onderhevig is. Wanneer dan ook nog elementen die niets met litteraire kwaliteit te maken hebben, zoals de uiterlijke verschijning, het persoonlijke opteren, de ‘uitstraling’, een rol gaan spelen (en dat is in toenemende mate het geval sinds de media, en dan vooral de televisie, de publieke opinie bepalen) dreigt inderdaad het gevaar dat de schrijver zich voortaan gedwongen voelt te beantwoorden aan wat men van hem/haar verwacht. Ik hoef hier geen namen te noemen van auteurs, die in de loop van de jaren hun verschijnen-in-het-openbaar gemaakt hebben tot een beeldbevestigende ‘act’. Jij bent je ook heel sterk bewust van dat gevaar, Nelleke, en - voorzover ik je ken - al even afkerig als ik van het oneigenlijke effect van activiteiten waaraan je in beginsel uit liefde voor het vak en uit belangstelling voor een bepaald project meedoet, maar die je kopschuw maken zodra je je onbevangenheid verliest, en je merkt dat de ‘Persona’ het gaat winnen van de persoon die je bent. Je hebt het in je brief over ‘Hou je aan je woord.’ lk wilde destijds in dat panel zitten, gewoon, omdat ik het leuk vond. En het is inderdaad gedurende een aantal uitzendingen ook voor ons, deelnemers, leuk gebleven, een uitdaging aan onze vindingrijkheid en gevoel voor humor, altijd spannend hoewel we van tevoren over sommige onderwerpen wel een hint kregen. Toen de spontaniteit plaats begon te maken voor routine, en we een nationale vermakelijke show werden, veranderden in een rij typetjes, ieder met zijn eigen voorspelbare manier om lollig uit de hoek te komen, ben ik ermee opgehouden. Ik had nooit, en heb nog steeds niet, de ambitie om een Bekende Nederlander te zijn. En als er iets is waar ik een hartgrondige hekel aan heb, dan is dat om gemanipuleerd te worden als een publiciteit-genererend element voor allerlei zaken die niet of maar zeer zijdelings verband houden met datgene waar het voor mij werkelijk om gaat. Wat mij het meest verbaast, is dat critici zich blijkbaar nog wel eens laten beïnvloeden door populistische beeldvorming in verband met mijn werk. Ik beschouw mezelf niet als een ‘succesauteur’ in de zin van de toptien-lijsten. Ik ben me bewust van de buiten-litteraire factoren die ertoe hebben bijgedragen dat Heren van de thee talloze drukken hebben beleefd. Een nieuwer testament, of De tuinen van Bomarzo die veel | |
[pagina 89]
| |
hogere eisen aan de lezer stellen, zijn nooit bestsellers geweest, ook al worden die boeken regelmatig herdrukt. Waar het benadering en thematiek betreft, valt er nogal wat verscheidenheid te signaleren in wat ik in de loop van een halve eeuw geschreven heb. Iedereen die de moeite neemt nog ander werk van mij te lezen dan die paar evergreens, kan vaststellen dat een kritische benadering, ironie, satire, en (zoals jij zelf al aangeeft) een ‘donkere onderstroom’, met name een intense aandacht voor verschijningsvormen van het Kwaad, niet ontbreken in mijn kijk op de werkelijkheid (en die werkelijkheid is vaak maar schijnbaar de werkelijkheid van een voorbije tijd.) Wat me enorm veel plezier doet, is te merken dat de spiegeleffecten en dubbele bodems, het spel met illusie en interpretatie, in mijn niet-historische romans, zoals De meester van de neerdaling, De wegen der verbeelding, Berichten van het blauwe huis, Huurders en onderhuurders in Frankrijk,mede dank zij de uitstekende vertalingen, herkend en als een beroep op intelligente ‘complicité’ van de lezer gewaardeerd worden. Ben ik niet al in voldoende mate een ‘lastig oud wijf‘, door gewoon maar mijn eigen gang te gaan, en zodoende degenen die mij willen kennen te dwingen zich te verdiepen in wat ik geschreven heb? Waarom zou ik ‘mijn kont tegen de krib’ moeten gooien? Ik ga niet in discussie over mezelf en mijn werk, omdat iedereen recht heeft op zijn mening en reactie, zoals ik die dan weer op mijn beurt eenzijdig, dom of faliekant ernaast mag vinden. Alleen feitelijke onjuistheden of laster kunnen mij in beweging brengen. En dan nog! Meestal is het sop de kool niet waard. Ik beschouw mezelf ook niet als iemand die per se in het openbaar meningen over actuele zaken moet verkondigen. Als ik dat wilde, zou ik journalist geworden zijn. Er is volgens mij al genoeg onheil gesticht omdat schrijvers voor het voetlicht treden, of gesleurd worden, als opinievormers of geestelijke leiders. Als zij dat van nature zijn, dan is de essentie van hun inzichten te vinden in hun werk. Er is een selectieve zelfwerkzaamheid van de lezer voor nodig om uit het geheimschrift van een verbeelding het wezenlijke van de ‘boodschap’ te distilleren. Wat mezelf betreft, ik hoop op een bepaalde vorm van communicatie, een zwijgende verstandhouding op afstand, met lezers, die vatbaar zijn voor de suggesties die ik verpak in het verhaal dat ik vertel, en voor de vorm die ik gekozen heb om juist dat speciale verhaal te vertellen. Ik zou me (zonder me te generen voor mijn in dat geval ongetwijfeld als elitair, mevrouwig, klassebewust, ouwezeurderig uitgekreten gedrag) druk kunnen maken over de zo langzamerhand lachwekkende vulgarisering van het taalgebruik, de pijnlijke daling van het peil van de algemene ontwikkeling, het tot norm gebombardeerde gebrek aan stijl, en consideratie met anderen, de smakeloze en vaak malafide tendens tot ‘debunking’, zonder werkelijke kennis van zaken, esprit, of creatieve scherpte, en het alles-overwoekerende marketingdenken, maar ik ben ervan overtuigd dat de wal het schip keert, en dat niets zo goed werkt, en zo aanstekelijk is, als individuele spontane verandering van inzicht. Van zo'n omslag zijn, geloof ik, de voortekenen al merkbaar. Ik doe me niet anders voor dan ik ben. Dat de zelfbeheersing en ‘wellevendheid’ die me in mijn jeugd als basis voor sociaal gedrag zijn bijgebracht, tegenwoordig door trendsetters - ten onrechte - als oninteressant of truttig worden beschouwd, kan me er toch niet toe bewegen dwars tegen mijn eigen smaak en overtuiging in de heersende toon over te nemen. Het feit dat mensen eigen voorstellingen (vaak wensdromen) van ‘roem’ en ‘eer’, en hun eigen behoefte om iemand die even in de schijnwerpers staat, te bewonderen, op me projecteren, vervult me met verbazing en ontroering (soms ook wel met een soort gêne) en sterkt me in mijn overtuiging dat je als schrijver niet behoedzaam genoeg kunt omgaan met middelen om de aandacht van lezers te trekken. Omdat het uitgeven en verkopen van boeken wereldwijd een industrie geworden is, krijgen auteurs te maken met verschijnselen als een ‘hype’, en de beslissend geachte invloed van verkoop-en kijkcijfers. Maar zo komen zij terecht in een circuit van marktgericht denken showbusiness, waar zij juist tot elke prijs buiten dienen te blijven. Mag je eisen dat degene die kiest voor het schrijverschap bereid is tot levenslange gepassioneerde discipline, en terughoudendheid, in het besef dat de hem aangeboren ‘double regard’ (zoals Belle van Zuylen het ooit noemde) hem zowel midden in als terzijde van de gemeenschap plaatst? Ik denk van wel.
Dag Hanna, dag Nelleke! In vriendschap, |
|