Literatuur-signalementen
Verborgen schatten
De Nederlandse archieven liggen vol met belangrijke informatie over de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Helaas hebben de meeste neerlandici te kampen met een hardnekkige drempelvrees voor deze instellingen en wordt er zelden gebruik gemaakt van deze verzameling informatie. F. van Boheemen en Th. van der Heijden zijn twee onderzoekers die deze schroom gelukkig niet kennen en hebben jarenlang systematisch in deze schatkamers gezocht naar archivalia met betrekking tot de geschiedenis van de Nederlandse rederijkers van de Middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw. De resultaten van hun nijvere zoektocht is nu geboekstaafd in twee delen: een bronnenuitgave (Retoricaal Memoriaal. Bronnen voor de geschiedenis van de Hollandse rederijkerskamers van de middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw. Delft: Uitgeverij Eburon, 1999, 842 blz., ƒ 149,50, cd-rom-versie: ƒ 65, -) en een deel met studies gebaseerd op dit materiaal. (Met Minnen Versaemt. De Hollandse rederijkers vanaf de middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw. Delft: Uitgeverij Eburon, 1999, 415 blz. / 99, -.)
Het bronnenboek is alfabetisch geordend op vestigingsplaatsen van rederijkerskamers en daarbinnen chronologisch. Per plaats wordt een overzicht gegeven van alle bekende data, niet alleen de nieuw gevonden archivalia, maar ook de bekende literatuur.
Dit deel moet volgens de auteurs anderen inspireren tot verder onderzoek naar de geschiedenis van de rederijkers. Het ontbreken van registers lijkt echter het tegenovergestelde te bewerkstelligen. Als archiefonderzoekers weten Van Boheemen en Van der Heijden zeker, op p. 7 wijzen ze er nota bene zelf op, hoe belangrijk juist het ontsluiten van bronnen is. Iemand die nu iets wil weten over een niet plaatsgebonden onderwerp is gedwongen het hele bronnenboek door te nemen.
Het bronnenboek is eveneens uitgegeven op cd-rom en te raadplegen via een internetversie (op de site van de UB van de KU Nijmegen). Het is te hopen dat in ieder geval bij deze versies een register zal worden gemaakt.
Ook de beschrijving van sommige archivalia laat te wensen over. Zo worden bij archivalia uit het Huydecoperarchief verkeerde nummers gegeven (de oude en nieuwe nummering worden afwisselend gebruikt en bovendien soms verward).
In Met Minnen Versaemt laten de auteurs zien tot welke nieuwe inzichten dit nieuwe materiaal kan leiden. Van der Heijden geeft een overzicht van de verhouding tussen rederijkers en overheid en Van Boheemen, behandelt de rederijkerswedstrijden in het gewest Holland en het belang van rederijkerstoneel als inkomstenbron voor charitatieve instellingen. Het is wel heel slordig dat in de laatste bijdrage van Van Boheemen de termen weeskamer en weeshuis, twee volstrekt verschillende instellingen, door elkaar worden gehaald. Het was niet de Amsterdamse weeskamer die profiteerde van de toneelvoorstellingen, zoals abusievelijk wordt beweerd in de tabellen op p. 384, maar uiteraard het Burgerweeshuis. Bovendien is dit deel eveneens zeer matig ontsloten. Een index op plaatsnamen is het enige wat de lezer gegund wordt. Het is niet te hopen dat dit tot gevolg zal hebben dat alleen de auteurs de vele schatten die er nog in verborgen zitten weten op te graven.
Dat niet alleen uit archieven nieuwe inzichten in de rederijkersgeschiedenis te vinden zijn, bewijst de negenenveertigste aflevering van het Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, dat dit keer gewijd is aan ‘Hof-, Staats- en Stadsceremonies’ (red. R. Falkenburg e.a. Zwolle: Waanders, 1999, 307 blz., ƒ 225, - (ƒ 195, - bij abonnement), waarbij rederijkers een belangrijke rol spelen. W. Hummelen reconstrueert op basis van afbeeldingen van zestiende-eeuwse inkomsten de stellages waarop rederijkers bij ‘Blijde Inkomsten’ hun bijdragen aan de feestelijkheden opvoerden en Bart Ramakers analyseert de beeldtaal die de kamers, die deelnamen aan de Haarlemse rederijkerswedstrijd van 1606, gebruikten. Als altijd is dit jaarboek overvloedig en mooi geïllustreerd.
ellen grabowsky