Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Ries AgterbergGa naar voetnoot+
| |
[pagina 99]
| |
in haar moederland een gevierd dichteres. Zij ontving in Zuid-Afrika de prestigieuze CNA-prijs (1978), in Nederland ontving ze de Herman Gorterprijs (1974), een prijs van de Jan Campertstichting (1978) en de P.C. Hooftprijs (1991). De voorbeelden maken duidelijk dat er een bijzondere historische band bestaat tussen de Afrikaanse letterkunde en de Nederlandse literatuur. Die band is in de jaren zeventig en tachtig een tijd verbroken geweest door de culturele boycot. Als gevolg daarvan is onder meer de hoogleraarspost Afrikaans in Amsterdam verdwenen. Na 1994 neemt de wederzijdse belangstelling weer toe. Universitaire uitwisseling van docenten wordt plots zeer populair. De Nederlandse Taalunie financiert en stimuleert aandacht voor de Nederlandse letterkunde in Zuid-Afrika. Er is eveneens meer aandacht voor de Afrikaanse literatuur. Nieuw werk wordt vertaald in het Nederlands. In november presenteerden Adriaan van Dis en Robert Dorsman de door hen samengestelde verzamelbundel O wye en droewe land met Afrikaanse poëzie. Gerrit Komrij werkt aan de totstandkoming van een bloemlezing die duidelijk past in een reeks over de Nederlandse literatuur. De tijdschriften Tirade en Filter hadden afgelopen najaar een themanummer over Zuid-Afrikaanse literatuur. Poetry International nodigde naar aanleiding van het Tirade-thema over nieuwe ruimtes in de Zuid-Afrikaanse literatuur enkele dichters uit voor een driedaags festival. | |
Afrikaanse literatuur in de Nederlandse geschiedenis‘Aandacht voor’ is niet hetzelfde als ‘deel uitmaken van’. Hoe nauw is de band tussen de Nederlandse en Afrikaanse literatuur precies? Of zijn beide literatuurtradities de laatste decennia te ver uit elkaar gegroeid om daar nog van te kunnen spreken? Die vragen zijn actueel nu de Nederlandse Taalunie het initiatief heeft genomen voor een nieuw zevendelig standaardwerk van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Moet in deze geschiedenis ook plaats ingeruimd worden voor Afrikaanse literatuur? Afgelopen zomer tijdens een neerlandistiekcongres in Kaapstad, bleek deze vraag te leiden tot heftige discussies. De Taalunie heeft een duidelijk standpunt. Het Afrikaans is een andere taal, zoals ook het Fries een andere taal is, en behoort dus niet opgenomen te worden in het toekomstige standaardwerk dat alleen over de Nederlandstalige literatuur gaat. ‘Overige literaturen komen alleen ter sprake voor zover er interactie is geweest. Wat betreft Zuid-Afrika betekent dit, dat op verschillende momenten kan of zal worden gewezen op verbanden. Een apart hoofdstuk of boekdeel over de Zuid-Afrikaanse literatuur is zeker niet aan de orde,’ licht de verantwoordelijke samenstelster Anne Marie Musschoot van de universiteit van Gent het huidige standpunt toe. Daarmee is voor haar de kous af: ‘Het is een duidelijke beslissing geweest van de voltallige redactiecommissie en het heropenen van de discussie over de plaats van de Zuid-Afrikaanse literatuur vind ik niet zinvol.’ Deze discussie is in mei van dit jaar in de begeleidingscommissie aangezwengeld door de Leidse neerlandicus Eep Francken. ‘Er moest minstens over deze kwestie nagedacht worden. In het overzicht NL - Nederlandse Literatuur met honderd portretten kwam het woord Afrikaans niet voor. Men had er domweg niet aan gedacht. Zoiets wilde ik deze keer voorkomen.’ Francken beaamt Musschoots visie dat is besloten om alleen de wisselwerking tussen het Afrikaans en het Nederlands mee te nemen. ‘Dat is niet het einde, maar het begin van de discussie. Die begint op het moment dat er een concepttekst ligt. Het ontbreken van Elisabeth Eybers zou ik bijvoorbeeld onaanvaardbaar vinden. Maar ook andere auteurs verdienen serieus overwogen te worden.’ Het gestelde criterium is betrekkelijk vaag. Daarbij lijkt de commissie niet op één lijn te zitten. Ad Zuiderent, ook lid van de begeleidingscommissie, is veel uitgesprokener in zijn oordeel: ‘Het Afrikaans hoort absoluut niet thuis in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. De meeste romans moeten vertaald worden. Dat wij het Afrikaans makkelijk zouden kunnen lezen is geen argument. In dat geval kunnen we de Engelse literatuur ook opnemen. En een sterke beïnvloeding vanuit de Nederlandse cultuur? Dat is onzin. Ik ken Nederlandse dichters die zich sterk laten beïnvloeden door Octavio Paz. Daarmee horen ze evenmin tot de Spaanse letterkunde.’ Zuiderent maakt slechts een uitzondering voor Elisabeth Eybers. ‘Wij moeten haar maar beschouwen als een soort witte raaf van de Nederlandse literatuur.’ Zoals deze zomer al bleek bij het congres, hoort men in Zuid-Afrika dit soort geluiden met gemengde gevoelens aan. ‘Ik oordeel anders met het hoofd dan met het hart’, zegt Chris van der Merwe van de universiteit van Kaapstad. ‘Pragmatisch begrijp ik wel dat een extra Afrikaans deel van de Nederlandse literatuurgeschiedenis meer geld kost. Mijn hart heeft er moeite mee dat we er een beetje buitenstaan. Afrikaans is een eigen taal, met een eigen karakter, maar er zijn onmiskenbaar veel banden met het Nederlands. Zo'n literatuurgeschiedenis moet zich concentreren op de raakpunten. Veel van onze literatuur heeft sterke Nederlandse wortels. Ik denk aan J. van Melle. N.P. van Wyk Louw, Karel Schoeman, Lina Spies en | |
[pagina 100]
| |
Elisabeth Eybers. Naar mijn mening horen zij in zo'n geschiedenis thuis.’ Ook Dorothea van Zyl van de universiteit Stellenbosch is niet van plan zich bij de huidige situatie neer te leggen. ‘Ik pleit voor een apart, achtste deel over de Afrikaanse literatuurgeschiedenis. Iemand als John Kannemeyer zou dat kunnen schrijven. Het accent moet in dat deel vooral liggen op de wederzijdse beïnvloeding van de literatuur. Die is heel belangrijk geweest. Het Nederlands is en blijft een verwante zustertaal van het Afrikaans, afkomstig van dezelfde stamvader: het zeventiende-eeuwse Nederlands. De culturele boycot heeft gezorgd voor een breuk. De gedwongen afstand tussen de beide culturen was slecht. De Engelsen hebben zoiets niet gedaan. Nu de boycot voorbij is zullen de talen sterker naar elkaar toegroeien.’ In de Engelse literatuurgeschiedenis komen overigens alleen auteurs voor die zich permanent in Engeland gevestigd hebben. Zo is Rushdie wel te vinden in de Engelse literatuurgeschiedenis, maar komen V.S. Naipaul en in het Engels taalgebied bekende Zuid-Afrikaanse schrijvers als Nadine Gordimer en J.M. Coetzee daarin niet voor. Zij figureren wel in aparte literatuuroverzichten van gemenebestlanden. De auteur Etienne van Heerden, die daarnaast ook wetenschappelijk medewerker is aan de universiteit van Kaapstad, wil in de Nederlandse literatuurgeschiedenis wel aandacht voor de koloniale literatuur. Hij stelt een historische benadering voor. ‘HetEtienne van Heerden.
Afrikaans mag geen tropische loot van de Nederlandse literatuurgeschiedenis worden. Veel zinniger is een onderzoek naar het wederzijdse effect die de Nederlandse koloniale geschiedenis en cultuur heeft gehad op de literatuur. Die invloed is zowel zichtbaar in de Nederlandstalige literatuur als in de literatuur uit de voormalige koloniën. Ik denk dan aan het zichtbaar maken van verbanden die bestaan tussen Indische, Caraïbische, Surinaamse en Afrikaanse literatuur in relatie tot de Nederlandse geschiedenis en cultuur.’ Volgens de huidige afspraken over de zevendelige literatuurgeschiedenis komt deze koloniale literatuur alleen terug als er een ‘functionele’ relatie met de Nederlandse literaire circuit van een bepaalde periode is aan te wijzen. Hierdoor lijkt Van Heerdens pleidooi om deze categorie in historisch perspectief te beschouwen minder kans van slagen te hebben. Wim van Zyl van de universiteit van Wes-Kaapland verwijst in deze context naar de rol die Nederlanders in het Afrikaanse boekenbedrijf hebben gespeeld. Dat is volgens hem een merkwaardige en nog lang niet volledig beschreven geschiedenis. Dat kan gaan over de invloed van een literaire stroming. Zo sluit de eerste klassieke roman in het Afrikaans Sewe duivels en wat hulle gedaan het van de Nederlander Jan Lion Cachet (1907) nauw aan bij de Nederlandse ‘kopijeerlust des dagelijkschen levens.’ Anderzijds hebben bekende Nederlandse literatoren als Jan Greshoff, die in 1939 naar Zuid-Afrika verhuisde, en Albert Verwey een belangrijke rol gespeeld in het erkennen en stimuleren van Afrikaanse poëzie. De hoop van de Zuid-Afrikaanse wetenschappers is begrijpelijk. In Zuid-Afrika is de connectie tussen Afrikaans en Nederlands veel groter dan omgekeerd. Op de universiteiten zijn de opleidingen Nederlands en Afrikaans onlosmakelijk met elkaar verbonden. In Nederland is aandacht voor Afrikaanstalige literatuur afhankelijk van een welwillende docent, in de regel bij de opleiding Nederlands of Algemene Literatuurwetenschap. Ook een kijkje in de bestaande standaardwerken van de Nederlandse literatuurgeschiedenis maakt duidelijk dat Afrikaans al jaren een zeer marginale plaats inneemt. Te Winkel en Kalff droegen voor de oorlog de Afrikaanse literatuur weliswaar een warm hart toe, maar namen deze niet of nauwelijks op in hun officiële literatuurgeschiedenis. Knuvelder rept al helemaal met geen woord over Afrikaanse literatuur. De Vooys en Stuiveling doen dat in hun Historische schets van de Nederlandse literatuur wel, maar die tekst verdwijnt in de jaren zestig geruisloos uit de herdruk. De enige Zuid-Afrikaanse auteur die voorkomt in de in 1990 verschenen uitgave Nederlandse literatuur; een geschiedenis is Breyten Breytenbach. Hij wordt opge- | |
[pagina 101]
| |
Breyten Breytenbach ontving bij zijn vrijlating de Jan Campertprijs.
voerd als een lid van de dichterswerkplaats van het tijdschrift Raster. De Nederlandse literatuurgeschiedenis besteedt dus weinig aandacht aan de Afrikaanse letterkunde. Omgekeerd daarentegen wemelt het in het register van J.C. Kannemeyers standaardwerk Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur wel van de Nederlandse auteurs. Hij wijst vaak op de invloed van een Nederlandse auteur op een Afrikaanse schrijver. | |
Toenadering of verwijdering?De vraag is of - zoals Dorothea van Zyl vermoedt - beide literaturen dichter naar elkaar toe zullen groeien, nu de wederzijdse belangstelling groeit. Er zijn ontwikkelingen die juist op een tegengesteld effect wijzen. De Afrikaanse literatuur lijkt steeds meer op te gaan in de algehele Zuid-Afrikaanse letterkunde, zowel de Engelstalige literatuur als in de inheemse talen. De fusie van het departement Nederlands/Afrikaans aan de universiteit van Kaapstad met het departement van de Afrikaanse talen Xhosa, Zulu en Sutu wijst in die richting. Ook Andries W. Oliphant, hoogleraar aan de universiteit van Suid Afrika benadert in zijn essay in Tirade de Afrikaanse literatuur meer vanuit het perspectief van de gehele Zuid-Afrikaanse literatuur. Hij constateert bij verschillende dichters meer gebruik van orale en inheemse elementen, afkomstig uit de traditie van de zwarte bevolking. Voorbeelden daarvan zijn Afrikaanse auteurs als Riana Scheepers en Gert Vlok Nel. Die typische kenmerken zien we al eerder terug in de Zuid-Afrikaanse ‘Plaasroman’, een genre van een verheven soort streekroman dat na de jaren zeventig een sterke eigen ontwikkeling heeft doorgemaakt. ‘De thematiek van de schrijvers verlegt zich steeds meer van Europa naar het Afrikaanse. De schrijvers maken daarbij meer gebruik van Afrikaanse elementen’, constateert prof. dr. Henning Snyman van de universiteit van Kaapstad. ‘Heel expliciet is dat te zien bij de schrijver Karel Schoeman. Zoals veel schrijvers van zijn generatie leefde hij een tijd in Nederland en zijn romans speelden zich veelal af in Europa. In 1984 verschijnt 'n Ander land. Deze roman gaat over een Nederlander die op doktersadvies naar Bloemfontein vertrekt om van een ziekte te herstellen. Ondanks de ontmoetingen met de mensen in zijn nieuwe leefomgeving, blijft hij een buitenstaander. Het sterven van de Nederlander aan het eind van het boek kan symbolisch gezien worden. Schoeman neemt nadrukkelijk afstand van zijn Europese periode en schrijft meer over zijn eigen land. Zo'n zelfde tendens is eerder te zien bij André Brink. Ook hij oriënteerde zich aanvankelijk sterk op het Europese continent, om zich later als schrijver bewust in te zetten voor de situatie in zijn eigen land.’ Een daarmee samenhangende tendens in de Afrikaanse literatuur is het sterke accent op politiek. ‘Schrijven in Zuid-Afrika is voor mij een vorm van overleven’, zei de dichteres Antjie Krog onlangs bij haar bezoek aan Nederland. ‘In Zuid-Afrika is het onmogelijk om niet over politiek te schrijven. Auteurs die de politiek proberen te negeren, etaleren daarmee eveneens een visie op de werkelijkheid.’ Ook op de universiteiten benadert men de literatuur veelal vanuit de politieke context. Ena Jansen van de universiteit van Witwaterstand beschrijft in het tijdschrift Taalschrift (1997 3/4) de contemporaine Afrikaanse proza als een soort Waarheidscommissie van de literatuur: ‘Er wordt in de moderne letterkunde in Zuid-Afrika driftig gezocht naar een identiteit binnen de nieuwe machtsrelaties. Soms met een scherpe zelfanalyse, maar vaak ook met een naïef apolitiek relativisme, een geforceerd multiculturalisme. Oude, blank-gedomineerde machtsrelaties worden dan gewoon voortgezet, nu alleen gestoken in een jasje met de kleuren van de nieuwe Zuid-Afrikaanse vlag.’ Ten slotte is et de laatste jaren een sterke groei van gekleurde en zwarte schrijvers in het Afrikaans. Het is niet meer de schrijftaal van alleen de blanke Afrikaners. Dat ontstond in de jaren tachtig toen een groep jonge zwarte dichters hun taal ‘terugeisten’. De kwaliteit van deze recht voor z'n raap poëzie is over het algemeen niet heel groot. De boodschap was belangrijker dan de wijze van overbrengen. De groep heeft echter als katalysator gewerkt. Tegenwoordig zijn er meer zwarte dichters opgestaan van wie de kwaliteit wel wordt gewaardeerd. De roman Vatmaar van de kleurling | |
[pagina 102]
| |
A.H.M. Scholtz uit 1995 kon zowel in Zuid-Afrika als Nederland rekenen op een goede ontvangst. | |
Nieuwe raakvlakkenDe Nederlandse Taalunie heeft intern lang over de plaats van het Afrikaans in de literatuurgeschiedenis gediscussieerd. De conclusie dat Afrikaanse auteurs alleen in beeld komen in uitzonderlijke gevallen, is uit historisch perspectief verdedigbaar. In het verleden kwam de Afrikaanse letterkunde niet of nauwelijks in de Nederlandse literatuurgeschiedenis voor. Ter Braak stelde in jaren dertig: ‘Wat is een gemeenschappelijke taal zonder gemeenschappelijke culturele ervaringen?’ En ook na de oorlog bleef er afstand. De Nederlandse literatuur moest niets hebben van een verheerlijking van de eigen taal, zoals het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime dat deed. De apartheid is nu voorbij. Door de nauwere banden met Zuid-Afrika is de discussie in een nieuw daglicht komen te staan. Verloren gewaande raakvlakken van Afrikaanse en Nederlandse literatuur komen opnieuw boven water. Daardoor moeten ook de criteria voor opname in de literatuurgeschiedenis beter onder de loep worden genomen. Nu zijn die betrekkelijk vaag. Wanneer de taal het criterium is, zou al het in het Nederlands geschreven werk van schrijvers als S.J. du Toit, of J. van Melle meegenomen moeten worden. Als Elisabeth Eybers een plaats verdient in de Nederlandse literatuur dan is er geen reden om ook niet N.P. van Wyk Louw mee te nemen. Hij leefde en werkte lange tijd in Amsterdam en veel van zijn gedichten zijn daar geschreven. Maar ook het werk van dichters als J.D. Opperman en Lina Spies zijn sterk door de Nederlandse cultuur beïnvloed. Het krijgen van Nederlandse literaire prijs is ook een mogelijk criterium. InOmslag van Versamelde Gedigte door N.P. van Wyk Louw Vele gedichten werden in Amsterdam geschreven
dat geval zal Breyten Breytenbach, die bij zijn vrijlating de Jan Campertprijs ontving, zeker voorkomen in de nieuwe literatuurgeschiedenis. Thematisch kan Afrikaanse literatuur over de Nederlandse verhouding tot de voormalige koloniën interessant zijn. Siegfried Huigen wijst in het Nieuw Letterkundig Magazijn (mei 1998) op het belang voor de koloniale neerlandistiek van de oudste beschrijvingen op Zuid-Afrikaanse bodem gesteld zijn in het Nederlands. Het gaat om reisverslagen en landschapsbeschrijvingen. Ook na 1800 is de Zuid-Afrikaanse literatuur van belang om een beeld te krijgen van de koloniale relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika. De recente roman Integendeel (1993) van André Brink kan gezien worden als een ontmythologisering van de geschiedenis van de Nederlandse VOC.
Veel van de nieuwe Afrikaanse literaire werken staan ver van de Nederlandse cultuur af. Ze verdienen geen plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Over het uitgangspunt om te concentreren op raakvlakken is iedereen het eens. Maar dan blijven er veel literaire werken over die voldoen aan dat criterium. In hoeverre we werkelijk bereid zijn Afrikaanse literatuur in de nieuwe literatuurgeschiedenis op te nemen, zal afhangen hoe nauw we die geschiedenis omschrijven. Hans Ester, voorzitter van het Suid Afrikaanse Instituut en wetenschappelijk medewerker Algemene Literatuurwetenschap in Nijmegen pleit alvast voor ruimhartige benadering. ‘Wanneer in een literair werk de gemeenschappelijkheid domineert boven de verscheidenheid, dan zou die literatuur een plaats moeten krijgen in de geschiedenis. De Nederlandse literatuur kan wel wat nieuwe zuurstof gebruiken.’
Voor dit artikel dank ik Eep Francken en Ena Jansen. | |
LiteratuuropgaveVoor dit artikel heb ik onder meer gebruik gemaakt van: Luc Renders (red.), ‘Een wankele wereld; De (Zuid-)afrikaanse literatuur op de drempel van een nieuwe tijd’, in: Themanummer Kruispunt, literair kwartaaltijdschrift (1994, jaargang 35). Andries W. Oliphant. ‘Steensplinters: nieuwe ruimten in de jongste Zuid-Afrikaanse poëzie’, in: Tirade, themanummer ‘Ruimten in Zuid-Afrikaanse poëzie’ (najaar 1998). Filter, Tijdschrift voor vertaling & vertaalwetenschappen (jaargang 5, nt. 3). J.C. Kannemeyet, Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur band 1 en 2, (Academica Pretoria, 1983). Marion Hattingh en Hein Willemse (red.), Vernuwing in die Afrikaanse letterkunde, (1994). Susan van der Ree, Caleidoscoop. Een bibliografisch overzicht van literatuur uit Zuid-Afrika in Nederlandse vertaling, (Suid-Afrikaanse Instituut, Amsterdam, 1996). Ena Jansen, Afstand en verbintenis; Elisabeth Eybers in Amsterdam, (Amsterdam, 1998). |