Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |
‘Als ik soms terugkom bij de neerlandistiek, denk ik “Ach, wat lekker rustig!”’Wardy PoelstraGa naar voetnoot+ in gesprek met Maaike Meijer over voordelen en valkuilen van interdisciplinariteitProf. dr. Maaike Meijer (1949) studeerde Nederlands te Amsterdam en werkte als lerares, vertaler van poëzie, publicist en onderzoeker. Van 1989 tot 1998 was zij universitair hoofddocent bij de Vakgroep Vrouwenstudies Letteren in Utrecht. Sinds 1 maart 1998 bezet zij de Opzij-leerstoel aan de Universiteit van Maastricht, als bijzonder hoogleraar vrouwen- en genderstudies. De leeropdracht is ‘Gender, representatie en macht’. Sinds 1 september 1998 is zij gewoon hoogleraar aan het Centrum voor Vrouwen- en Genderstudies te Maastricht. Gedurende het academisch jaar 1998/99 doet zij als research-fellow onderzoek aan het nias te Wassenaar. | |
Kun je kort aangeven wat je lerropdracht in Maastricht precies inhoudt?De leerstoel in Maastrich die ik dit jaar een dag in de week bezet is door Opzij ingesteld. De bedoeling is, grof gesproken, dat beeldvorming en gender in samenhang met elkaar worden bestudeerd. Opzij wilde iemand hebben die de maatschappelijke vertaalslag maakt, die zich vanuit een wetenschappelijke invalshoek met maatschappelijke problemen bezighoudt. Dat sprak mij wel aan, want ik vind dat het contact tussen de wetenschap en de samenleving niet altijd optimaal is. Natuurlijk is de wetenschap zelf ook een soort van samenleving; je moet er dus geen absolute tegenstelling van maken, Maar het is schokkend om te zien hoe weinig van het academische werk doorklinkt in het publieke debat. Ik hecht eraan dat dat wel gebeurt. | |
Kun je een concreet voorbeeld geven van die vertaalslag van de wetenschap naar de maatschappij?Ik zou de wereld graag wat tekst- en beeldanalyse willen bijbrengen. Veel mensen die zich politiek progressief opstellen voelen zich betrokken bij problemen rond ongelijkheid, etniciteit, gender, hiërarchieën van allerlei soort, de integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving, enzovoort. Dat soort issues wordt vaak in heel algemene termen besproken, alsof beeldvorming iets is wat zich los van materiële beelden en teksten afspeelt. Ik zou die mensen willen leren hoe je tekst en
Maaike Meijer (foto: Gon Buurman).
beeld kunt analyseren en uit willen leggen dat de ene tekst de andere niet is, dat je niet moet generaliseren in de trant van ‘Soapseries zijn altijd...’ of ‘vvd'ers zeggen altijd...’. Heel vaak zijn meningen en bloc pro of contra hele reeksen teksten of beelden, die dan als genre worden behandeld. Daar bestaat trouwens ook een feministische variant op: ‘Witte mannen doen altijd zus of zo.’ Daar heb je dus helemaal niks aan. Het gaat erom wat iemand precies zegt, hoe dat gestructureerd is, wie bijvoorbeeld in enn tekst de focalisatie heeft. Ik zou graag wat meer know-how willen verspreiden over hoe tekst en beeld in elkaar | |
[pagina 356]
| |
steken, hoe je ze kunt beoordelen en dus hoe je erop kunt reageren. Hoe bepaalde denkbeelden in een heel materiële vorm overgebracht worden, daar gaat het mij om. Ik zou verder graag over cultuur willen praten, en dan met name over de vraag hoe culturele veranderingen tot stand komen, hoe cultuur circuleert, hoe mensen er deel van uit maken, hoe het mensen beïnvloedt en hoe het debat daarover gedifferentieerd kan worden. Het
Andres Serrano: ‘A History of Sex: Leo's Fantasy’ (1996), coll. Groninger Museum.
valt me elke keer weer op dat, als er iets aan de hand is waar iedereen zich over opwindt, de instrumenten niet voorhanden zijn om daar wat dieper op in te gaan. | |
Je wilt mensen dus werktuigen verschaffen om allerlei vage ideeën en beelden wat nauwgezetter te kunnen ontleden.Ja. Neem nou bijvoorbeeld de discussie indertijd over de plasseks-poster van het Groninger Museum. Die discussie ging voornamelijk over de vraag of we plasseks vies of lekker vinden. Dat vind ik maar een heel klein deel van de vraag; de discussie wekte de indruk alsof de manier waarop het verschijnsel gepresenteerd was, niet ter zake deed. Maar de foto van Serrano is op een heel bepaalde manier geconstrueerd. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat de vrouw in de mond van de man piest en boven hem uittorent. Het valt me op dat niemand zoiets meeneemt, dat niemand ook ingaat op de vraag met wie de toeschouwer meekijkt, dat de verhouding tussen degene die neemt en degene die geeft helemaal niet aan de orde komt in de discussie over die foto. De foto heet bovendien ‘Leo's Fantasy’: het gaat over een mannelijke fantasie en dat wordt door die titel benadrukt. Ook dat aspect is nergens in de discussie betrokken. De structuur van de representatie vind ik veel interessanter dan de vraag of ik zelf nu wel of niet deze vorm van seks zou willen bedrijven. Niemand kijkt naar de posities en de hiërarchieën die Serrano in zijn foto's aankaart, het gaat alleen maar over hoe vies plasseks is. Het is boeiend om te zien hoe bijzonder het seksuele kennelijk nog steeds is als het gaat om de representatie ervan. Waarom kan seks niet afgebeeld worden? Met naaktheid heeft niemand problemen meer, maar wel met het seksuele, daar rust nog steeds een taboe op. Allerlei taboes over afbeeldingen in de openbare ruimte zijn inmiddels geslecht, maar dit is er nog steeds; ik vind het interessant om te zien hoe dat proces loopt, en hoe je daar op een zinvolle manier over kunt praten, hoe je telkens nieuwe teksten en beelden kunt ondervragen. | |
Maakt het niet ook uit dat de foto van Serrano een kunstwerk is? Heeft kunst hier een voortrekkersrol en vind je bijvoorbeeld niet dat een kunstenaar zich in het doorbreken van taboes meer kan veroorloven dan gewone burgers?De kunstenaar heeft zich te houden aan dezelfde regels die overal gelden. Kunst is in dit opzicht niet verschillend van andere vormen van communicatie. Ik houd erg van poëzie en van literatuur, maar ik vind niet dat schrijvers zich meer vrijheden zouden moeten kunnen permitteren dan andere mensen. | |
En wat vind je dan van het verweer van schrijvers dat wat hun personages zeggen niet per se op hun eigen conto moet worden geschreven? In die zin hebben ze toch wel degelijk meer vrijheid dan iemand die op persoonlijke titel stukjes in de krant schrijf?Dat is een interessante kwestie, omdat je wel kunt proberen na te gaan wat een kunstwerk als geheel uiteindelijk presenteert. Als een fictioneel personage vreselijke dingen zegt, kun je die inderdaad niet zomaar in de mond van de auteur leggen; het ligt het er maar helemaal aan wat de visie op dat personage is die het kunstwerk als geheel uitdraagt, en daar valt met een zorgvuldige analyse vaak wel achter te komen. Wat er vandaag de dag aan de hand is, is dat veel kunstenaars die visie opzettelijk ambigu maken, dat ze | |
[pagina 357]
| |
bewust de grens opzoeken tussen wat nog net wel en wat net niet meer door de beugel kan. Bij iemand als Reve is dat bijvoorbeeld schimmig; als je ziet hoe hij in een performance aan de gang ging met het tropenuniform en de tsjoeke-tsjoeke-boot, dat vind ik niet interessant, dat is een goedkoop potje épater le bourgeois. Dat vind ik te ver gaan, een puberaal spel is het. Joost Zwagerman is een ander voorbeeld. De visie die zijn roman De buitenvrouw uiteindelijk uitdraagt, is onbeslisbaar; je komt er niet goed achter waar de roman nu eigenlijk voor staat. De buitenvrouw is een voorbeeld van dolgedraaid citationisme, een collage van allerlei visies en problemen die in de verhouding tussen wit en zwart in het spel kunnen zijn, en die niemand meer corrigeert. Dat heeft een moreel effect, dat ook optreedt als Zwagerman in zaaltjes of op scholen uit zijn boek voorleest: het gaat hem er alleen maar om de lachers zo snel mogelijk op zijn hand te krijgen, en die middelbare scholieren eens lekker te shockeren door alles te debiteren wat ze eigenlijk zelf ook zouden willen zeggen. Mede daarom vind ik Zwagerman trouwens ook geen goede schrijver. | |
Kort gezegd wil je mensen dus instrumenten aanreiken om het onbehagen dat je hier beschrijft, vorm te kunnen geven, ze te helpen concreet aan te geven wat er aan een tekst of beeld wel of niet deugt?Ja, zo kun je het wel samenvatten. | |
Je brengt dit jaar verder grotendeels door op het nias in Wassenaar, waar je op uitnodiging van nwo in alle rust onderzoek doet. Kun je aangeven waar je daar zoal mee bezig bent?Op het nias schrijf ik dit jaar een boek over poëzie. Het bevat essays over dichters als Ida Gerhardt, Gerrit Achterberg, Paul Celan, Gerard Reve, Elisabeth Eybers en anderen, maar ook beschouwingen over popliederen, kinderliedjes en levensliederen, die mijns inziens evenzeer tot de lyriek kunnen worden gerekend. Hoe sekse in lyrische en muzikale tradities wordt ingeschreven staat centraal. Daarnaast zal ik in dat boek een bijdrage leveren aan de genretheorie over het lyrische en aan de reflectie over de psychologische en maatschappelijke functie van lyrische teksten in ruime zin: lyriek is dus veel méér dan alleen de officiële poëzie. Voor dat project moet ik mij even bevrijden van mijn andere interesses. | |
Zoals?Wat mij in hoge mate interesseert, is de omgang tussen de cultuur- en de natuurwetenschappen. De natuurwetenschappen doen veel aan wetenschapsgeschiedenis, wat ik een heel boeiend vakgebied vind. Ik zou ook de cultuuranalyse in veel wetenschappelijke projecten in willen brengen. Een lichtend voorbeeld voor mij is Donna Haraway, een microbiologe annex wetenschapshistorica uit Californië die daar heel goed in is. Zij is volslagen interdisciplinair en buit de mogelijkheden van cultural studies geheel uit. In een van haar boeken stelt zij bijvoorbeeld de ontwikkeling van transgene organismen op één lijn met de uitvinding van plutonium als nieuw element, dat niet in het Periodiek Systeem past. Plutonium valt in zekere zin buiten wat we tot dusver van de natuur weten, maar de ontdekking ervan heeft op verschillende gebieden wel heel veel opgeleverd. We hebben bijvoorbeeld met zijn allen samen moeten werken om plutonium te beheersen, om de kernbom niet te laten ontploffen; dat is veel belangrijker gebleken dan de puur wetenschappelijke winst die de ontdekking van plutonium heeft opgeleverd. Haraway spreekt in zo'n geval van een ‘kwalitatieve sprong’; de natuurlijke orde bestaat in zekere zin niet meer - wat ze trouwens ook als feministe wel interessant vindt - en dat vereist een nieuwe omgang met de wereld om ons heen. Net als plutonium vallen ook transgene organismen buiten die natuurlijke orde. De milieubeweging heeft allerlei argumenten tegen de verdere ontwikkeling van nieuwe soorten, onder andere het feit dat daarmee de integriteit van de verschillende dieren- en plantensoorten in gevaar komt. Jammer genoeg, zegt Haraway, is dat een heel racistisch argument: de zuiverheid van een ras is in het verleden een onhoudbaar streven gebleken. We zullen heel anders moeten gaan redeneren om deze ‘qualitative leaps’ te kunnen bevatten. Dit soort onderzoek vind ik machtig interessant. Haraway analyseert bijvoorbeeld ook advertenties voor allerlei transgene producten. Zo is er de reclame voor ‘Oncomouse’, een muis die in een laboratorium wordt gemaakt en die een menselijke kankergen bevat. Die muis krijgt kanker en wordt verkocht voor $75,- aan instituten die bezig zijn met kankeronderzoek. Het is een product, dat verkocht wordt om medicijnen te helpen ontwikkelen. Haraway noteert daar dan bij: ‘Oncomouse is my sister’. Voor haar bestaat er een eenheid van alles wat leeft. Zij maakt van Oncomouse een soort Christus-figuur die sterft opdat zij en haar zusters kunnen leven. De muis wordt geofferd om bijvoorbeeld borstkanker te helpen genezen; het is van belang om daar bij stil te staan. Haraway betrekt dus allerlei andere levende wezens en levensvormen in de ethische dilemma's die ze signaleert. Die dilemma's gaan er niet over dat het werken met transgeen materiaal de natuurlijke ‘puurheid’ verstoort; de verschillende soorten, tijd en ruimte zijn allang weg, wij zijn allang één met de machine. De invalide beschouwt zijn rolstoel ook als een integraal onderdeel van zijn lichaam. Het denken in gender-termen is | |
[pagina 358]
| |
voor haar dus eigenlijk ook een gepasseerd station. Laten we nu eens beginnen met de interacties tussen mens en machine, tussen mens en dier, tussen mens en materie. Wie wordt gemaakt uit wie en ten koste van wie? Wat ik fascinerend vind aan haar onderzoek is dat ze voortdurend allerlei culturele teksten bij dat onderzoek betrekt: advertenties, strips, noem maar op. Wetenschappelijke vondsten worden steeds geconceptualiseerd omdat ze steeds ge(re)presenteerd moeten worden, voor de wetenschappers zelf en voor het grote publiek. Dat zij die culturele representatie als apart object van onderzoek neemt is geweldig leuk. Uit dat onderzoek blijkt ook wat een machtig middel die representatie is. Ze laat zien hoe oude verhalen, oude manieren van representatie voortdurend worden herhaald en van nieuwe vormen worden voorzien. Het eindeloze hergebruik van de christelijke heilsgeschiedenis waar wetenschappers impliciet van uit gaan, of de narratieve structuren waar ze telkens weer op terugvallen, daar komt ze in haar boeken steeds op terug. Wat ze ook laat zien is hoe je al die dingen met elkaar kunt verbinden: veranderingen in de wetenschap, wetenschapsgeschiedenis, cultural studies, narratologie, het is fascinerend hoe alles met elkaar in verband te brengen is. | |
Stel je je voor zelf ook dergelijk onderzoek te doen?Jazeker, maar het poëzieboek heeft nu voorrang. Mijn eerste zorg is verder een vorm te vinden om het Centrum voor Gender Studies dat we nu in Maastricht hebben, interessant te maken voor alle faculteiten aan de universiteit daar. Ik kan me niet isoleren ten opzichte van mijn academische collega's, ik moet ook de medici en de juristen wat te bieden hebben. | |
Waarom zeg je nu ‘interessant voor je academische collega's’? Wordt je onderzoek dan niet toch weer een elitaire aangelegenheid, een academische exercitie waar de grote massa niets van weet en ook geen boodschap aan heeft?Ik zou er meer aan willen doen om de verworvenheden van gender studies op een journalistieke manier naar buiten te brengen. Maar ja, er zijn zoveel dingen die ik zou willen doen en die ook belangrijk zijn. Er zijn zoveel gebieden waar je gender studies met veel vrucht op kunt toepassen. Je moet in dit vak een soort duizendpoot zijn. Interdisciplinariteit is volstrekt niet eenvoudig; het stelt enorme eisen. Je moet wel weten waar je aan begint als je een bepaalde discipline bij je onderzoek betrekt. Genderonderzoek moet zich, vind ik, nu vooral toespitsen op de wetenschapsgeschiedenis. Hoe is de bepaling van het object van onderzoek verlopen in alle wetenschappen, vanaf de zeventiende eeuw tot nu? Maar nogmaals, er zijn nog zoveel meer dingen te doen. Ik vind het zelf altijd heel moeilijk om een keuze te maken, zo van ‘Dit is mijn terrein, hier ben ik heel goed in en hier beperk ik mij voortaan toe.’ Er komen in Maastricht heel veel vragen op me af. Van alles wat enigszins met sekse te maken heeft, word ik geacht in ieder geval een beetje op de hoogte te zijn. Als ik soms terugkom bij de neerlandistiek, dan denk ik ‘Ach, wat lekker rustig!’ Advertentie OncoMouse, in: Science (april 1990).
| |
Beschouw je het daarom als een blessing in disguise dat je nooit hoogleraar Nederlandse letterkunde geworden bent?De neerlandistiek heeft zijn eigen vraagstellingen en maakt af en toe een rondje langs andere disciplines en pikt wat op van de theoretische discussies die daar worden gevoerd. Die worden omgevormd tot hapklare brokken en dan gaat men weer over tot de orde van de dag. Er wordt wel meer nagedacht over theoretische kwesties dan tien jaar geleden, maar het is nog altijd niet veel. Maar los daarvan: ik ben neerlandica en het vak is me dierbaar, zal me ook altijd dierbaar blijven. Na mijn studie neerlandistiek heb ik literatuurwetenschappen gestudeerd, daar ben ik ook in gepromoveerd, en dat vond ik wel een enorme verrijking ten opzichte | |
[pagina 359]
| |
van de neerlandistiek. Nu vind ik de literatuurwetenschap ook al weer te beperkt. Die neiging je actieradius telkens te verbreden legt wel een enorme claim op je, op wat je denkt dat je allemaal moet weten. Veel post-structuralistische wetenschapsbeoefenaars die in dialoog met de theorie willen werken, worstelen daar constant mee. Je kunt niet alles lezen, je kunt niet alles weten. Maar dat hoort erbij. | |
In het nrc Handelsblad heb je je heel lovend uitgelaten over Met en zonder lauwerkrans, de lijvige geschiedenis van schrijvende vrouwen vanaf de Middeleeuwen tot het midden van de vorige eeuw. Is dat een vorm van literatuurgeschiedschrijving die aansluit bij je eigen interesses en voorkeuren?Ik vond het heel belangrijk dat het boek gemaakt is. De helft van de schijfsters die erin staan, waren überhaupt nog nooit beschreven. Wat de redacteuren allemaal naar boven hebben gehaald in een paar jaar tijd vind ik echt bewonderenswaardig. Ik vind het heerlijk om al die dames nu gewoon op te kunnen zoeken. Methodologisch is het interessant dat de redactie het heel radicaal literair-sociologisch heeft aangepakt. Het zou heel leuk zijn als die aanpak ook eens werd losgelaten op mannelijke schrijvers. Wat zijn de bestaansvoorwaarden voor een mannelijke schrijver? Waarom is het schrijverschap zo lang een mannelijk domein geweest? Hoe zat het met de rivaliteit tussen oudere en jongere schrijvers en hoe verliep telkens de ‘troonopvolgingဩ? Hoe is dat hele systeem ontstaan en hoe is dat veranderd? Dat soort vragen zou in een geschiedenis van de schrijvende man centraal moeten staan. Vrouwelijke schrijvers worden nu trouwens wel behoorlijk serieus genomen, maar je kunt erop wachten dat het weer omslaat, dat is in het verleden ook vaak gebeurd. | |
Je bent ook gevraagd mee te werken aan de nieuwe literatuurgeschiedenis die nu in de maak is. Wat is jouw rol daarin en wat zijn je ambities?Ik maak deel uit van de redactie voor de twintigste eeuw. Ik zou gender graag centraal willen stellen, nagaan hoe de literatuur - de productie en de receptie ervan - gestructureerd is volgens allerlei gender-patronen, en hoe de literatuur die op haar beurt ook weer voortbrengt. Dat zou je object moeten maken van historisch onderzoek. De mythe-vorming rond Ter Braak en Du Perron bijvoorbeeld, hoe is die precies tot stand gekomen en wat heeft die voor gevolgen gehad? Wat me ook interesseert is de afbakening van het literaire ten opzichte van de rest van de cultuur. Dat moet je in een nieuwe context plaatsen, een context waarvan de geschiedschrijver moet erkennen dat hij of zij die zelf aanbrengt. Er bestaat een aantal conventies van contextualisering en die zijn wat mij betreft al vaak genoeg gebruikt. Het verhaal van de Nederlandse literatuur is al heel vaak verteld op een bepaalde manier, en dat moeten we niet nog een keer doen. Je moet andere culturele domeinen er meer expliciet bij betrekken, de ‘high culture’ en de ‘low culture’ die de literatuur omringen. Een andere vraag voor mij is waarom je de literatuur zo centraal zou moeten stellen. Er zijn een heleboel andere cultuurvormen die nooit zo serieus genomen zijn. Er bestaat volgens mij bijvoorbeeld geen geschiedenis van het Nederlandse lied, terwijl miljoenen mensen daar iedere dag mee te maken hebben. Waarom zou onze ‘Nederlandsheid’ meer bepaald zijn door de literatuur dan door het populaire lied? Er zijn zoveel objecten van onderzoek bij voorbaat uitgesloten; daar zou ik de genealogie ook wel van willen onderzoeken. Je moet wel oppassen dat het stellen van dat soort vragen geen steriele exercitie wordt; je moet wel zicht blijven houden op de zin van zo'n onderneming. Er bestaat een soort blindheid voor bepaalde aspecten van de literatuur en de literatuurgeschiedenis en daar zou in de nieuwe opzet aandacht voor moeten zijn. | |
Hoe denk je dat het literatuuronderwijs op de middelbare school eruit zou moeten zien? Vind je dat literatuurgeschiedenis als (verplicht) vak op school thuishoort?Leerlingen moeten genieten van wat cultuur te bieden heeft. Ze moeten er ook analytisch mee om leren gaan. Het doet er niet toe welk van de cultuurvakken er uit wordt gelicht; scholieren moeten historisch en analytisch met cultuuruitingen om leren gaan, of dat nu film is of muziek of literatuur. Film is nu het medium waar kinderen sowieso al mee in aanraking komen, meer dan literatuur, en ik vind het dan voor de hand liggen om film als uitgangspunt te nemen voor cultuuronderricht, zoals literatuur dat was in de jaren vijftig. | |
Je kunt ook stellen dat literatuur extra aandacht verdient op scholen, juist omdat kinderen er niet meer automatisch en vanzelfsprekend mee in contact komen.Kinderen moeten de voorwaarden aangereikt krijgen waarmee ze gestimuleerd worden meer van een bepaald onderwerp af te willen weten. Je geniet zoveel meer als je ergens iets van af weet. Maar waarom zou je die basiskennis wel voor de literatuur aanbieden en niet voor bijvoorbeeld de muziek? Massa's kinderen komen van school zonder ook maar ooit een film met een diepergaand oog te hebben bekeken; dat vind ik net zo'n schandaal als dat kinderen niet geleerd krijgen om een boek te analyseren. | |
Wat vind je van de huidige ontwikkelingen in het voorgezet onderwijs, bijvoorbeeld van het Studiehuis, | |
[pagina 360]
| |
waar bovenbouwleerlingen geacht worden zelfstandig met bijvoorbeeld literatuur om te gaan?Ik weet het niet zo goed. Ik heb zelf zes jaar lang in het voortgezet onderwijs gewerkt en ik ken dus het probleem dat leerlingen niet meer te vinden zijn voor dingen die twintig, dertig jaar geleden nog heel vanzelfsprekend waren. Maar ik weet niet of het Studiehuis daar nu de beste oplossing voor is. Het kan heel nuttig zijn om een boek in je eentje te lezen en er een privé-verslag over te maken. Maar dat kan natuurlijk altijd alleen maar een begin zijn. Voor zover ik op de hoogte ben, vind ik het kwalijk dat literatuur alleen nog maar wordt gebruikt ter herkenning van een verwante ziel. Dat aspect is zeker belangrijk, maar er is natuurlijk nog veel meer. Ik zie het al voor me, bij de geschiedenisles; ‘De Vrede van Münster, hoe ervaar je die zelf nu eigenlijk?’ Het analytische lezen, het letten op stijlfiguren, op het taalgebruik dat gehanteerd wordt, en het literair-historisch begrijpen, dat is een heel ander niveau dan ‘Wat vind je er zelf van?’ Wat je ergens van vindt komt vanzelf wel aan bod als je op een intelligente, analytische wijze dingen krijgt aangeboden. | |
Je vindt het dus belangrijker om op school op een ‘ouderwetse’ manier nieuwe onderwerpen aan te pakken dan om oude vakken met nieuwe methoden te lijf te gaan?Ja. Waarom is de literatuur als studie-object toch zo verschrikkelijk belangrijk? Het gaat erom dat de wereld van de cultuur voor je open gaat, dat je smaak ontwikkelt, dat je er iets van afweet. Als je dat van één kunstvak weet, als je van één discipline de rijkdom hebt ervaren, dan weet je het voor de andere ook. Met de inperking van de leeslijsten heb ik ook geen moeite. Waarom zou je het die kinderen door de strot duwen? Waarom ga je geen films met ze bekijken? Dat doen ze uit zichzelf toch al, en daar moet je bij aansluiten. Ik ben er niet zo bang voor dat de literatuur op den duur zal verdwijnen als we er niet nu, al dan niet geforceerd, aandacht aan schenken op school. De rijkdom van de literatuur kan altijd weer worden herontdekt, het is een schatkamer die altijd weer kan worden geopend. Die angst is projectie van de nu middelbaren op de jeugd: ‘Als jullie niet krijgen waar wij indertijd zo veel aan hadden, dan gaat het onherroepelijk mis.’ Het was leuk voor ons, voor mensen van mijn generatie; nu zijn er weer andere dingen. Het is vooor iedereen, dus ook voor leraren, na een bepaalde leeftijd moeilijk om mee over te gaan naar een andere cultuur; ik kan het ook heel goed begrijpen als die mensen op een gegeven moment afhaken. | |
LiteratuuropgaveMaaike Meijer promoveerde in 1988 op De lust tot lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem (Van Gennep/Sara). Zij schreef veel artikelen op het gebied van Nederlandse poëzie, gender-literatuurwetenschap en ‘cultural studies’ en was onder andere (met Ernst van Alphen) redacteur van De canon onder vuur. Nederlandse literatuur tegendraads gelezen (1991). In 1996 verscheen bij Amsterdam University Press In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie, een toegankelijk boek over de methodiek van de kritische cultuuranalyse. Ook de postkoloniale kritiek krijgt daarin aandacht. In 1998 verscheen bij The Feminist Press in New York een door haar geredigeerde en ingeleide anthologie The Defiant Muse. Dutch and Flemish Feminist Poems from the Middle Ages to the Present. Op dit moment werkt zij aan een boek over poëzie, liederen en lyriektheorie. De samenvatting van Haraway's werk is gebaseerd op Donna Haraway, Modest Witness @ Second Millennium. Female Man Meets OncoMouse (New York/ London: Routledge 1997). Zie voor ander werk van Haraway de bibliografie in dat boek: met name Haraway 1985, 1988, 1989 en 1991 zijn ‘classics’ van feministische theorievorming. |