Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
Ries AgterbergGa naar voetnoot+
| |
[pagina 306]
| |
schildersezel van Lucebert en er hangen kunstwerken aan de muur. Een ouderwetse papierkast met laden verbergt veel authentieke manuscripten, de foto's uit die tijd zijn schots en scheef opgeprikt en zachtjes klinkt de jazz-muziek van Charlie Parker. Op een video is een jonge bijna schoolmeesterachtige Remco Campert te zien in gesprek met Gerrit Kouwenaar en Bert Schierbeek. Calis: ‘Iemand die daar gevoelig voor is, zal het avontuur van de creativiteit ontdekken. Ik
Schildersatelier van ‘De Vijftigers’.
kan me zelfs voorstellen dat deze ontdekking bij een jong creatief begaafd persoon, een toekomstige Lucebert misschien wel, een vlam kan doen ontbranden.’ | |
De kritiekBij de samenstelling van de tentoonstelling speelde het probleem voor wie deze nu eigenlijk bedoeld is. Enerzijds is het de etalage van het Letterkundig Museum met achter de voorgevel een schat aan krantenknipsels, manuscripten, relikwieën en schrijverscorrespondentie. De tentoonstelling moet de volwassen literatuurliefhebber een beeld geven van het aanwezige authentieke materiaal. Anderzijds heeft het Letterkundig museum een educatieve functie. Zeker nu het literatuuronderwijs in de tweede fase van het voortgezet onderwijs een ondergeschikte rol krijgt, biedt de tentoonstelling de kans iets van die literaire geschiedenis aan leerlingen zichtbaar te maken. Met de ontwikkeling van het vak culturele kunstzinnige vorming in het achterhoofd heeft de educatieve dienst een eigen programma opgezet om scholieren, aan de hand van een opdrachtenboekje, in groepjes door de tentoonstelling te loodsen. Volgens de critici hebben de samenstellers hun oor teveel te luister gelegd bij de tweede doelgroep, de jongeren. Dat zou ten koste zijn gegaan van de minder toegankelijke schrijvers. nrc Handelsblad opende de aanval enkele dagen voor de officiële opening door suggestief te koppen ‘Museum verwijdert oudere auteurs’. Een golf van kritiek was het gevolg. Schrijvers als Willem Brakman, Alfred Kossmann en H.C. ten Berge hadden hun plekje verloren. In plaats daavan konden jonge auteurs als Ronald Giphart, Arnon Grunberg en Hans Sahar wel op de nodige aandacht rekenen. ‘Misdadig’, noemde Brakman de handelwijze van het museum. ‘Een knieval voor de makkelijkste, populariserende aanpak’ schreef Ellen Warmond. ‘Een miezerige selectie’ meende J. van Abeelen en ‘een concessie aan de jeugd’ volgens Doeschka Meijsing. Aad Meinderts is namens het Letterkundig Museum verantwoordelijk voor de samenstelling. Hij heeft zich behoorlijk gestoord aan de suggestieve berichtgeving. ‘Het verwijt dat wij ons er makkelijk vanaf gemaakt hebben, is absoluut niet te handhaven. We hebben een volledig literair landschap willen maken. Het zijn niet alleen maar highlights. Neem bijvoorbeeld Jan H. de Groot, een protestants christelijk dichter uit de Tweede Wereldoorlog die tijdens zijn gevangenschap poëzie schreef op wc-papier. Dat leverde misschien niet een zeer belangrijk gedicht op, maar als verschijnsel is het wel van belang geweest. In een bepaald opzicht is onze tentoonstelling het Monument voor de Onbekende Auteurs. Daarnaast hebben we behoorlijk veel plaats voor poëzie ingeruimd. De symbolisten behoren in de regel niet tot de toegankelijke literatuur. Dat geldt evenmin voor moderne schrijvers als Gerrit Krol, Kees Ouwens en Hans Faverey. Zij zijn allemaal op de tentoonstelling aanwezig. Het stoorde mij dat de meeste critici een uitgesproken mening ventileren zonder dat ze de moeite hebben genomen om de tentoonstelling te bekijken. Waar baseren ze de kritiek dan op? Als je het hebt over authenticiteit zou je geen genoegen moeten nemen met berichtgeving uit tweede hand.’ Volgens Calis en Meinderts is men bij de keuzes voor auteurs niet over één nacht ijs gegaan. De Vlaamse schrijvers waren op voorhand uitgesloten. Een afspraak met het Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen maakt het voor het Nederlandse Letterkundig Museum onmogelijk deze auteurs op te nemen. Maar over Nederlandse schrijvers als Brakman, Hotz en Anna Blaman is uren gediscussieerd. Meinderts: ‘Dit was de eerste keer dat auteurs “verwijderd” moesten worden. In 1985 zijn we als Letterkundig Museum begonnen met een eigen permanente expositie. Toen stelden we als eis dat schrijvers voor 1965 gedebuteerd moesten zijn. Daar wilden we vanaf. De literatuur is voortdurend in beweging en zoiets moet ook in het museum tot uiting komen. Ik denk dat de tentoonstel- | |
[pagina 307]
| |
ling elke tien jaar herzien moet worden. Daarbij is en blijft de ruimte beperkt. We hebben dus compromissen moeten sluiten. Met zo'n tien mensen hebben we daar eindeloos over gesproken. Uiteindelijk zijn er knopen doorgehakt. Als een door ons niet gekozen auteur op zijn achterste benen gaat staan, is dat in feite een compliment voor het Letterkundig Museum. Hoe pijnlijk die uitsluiting op zichzelf ook is. Al moet ik erkennen dat wij het canongehalte van onze tentoonstelling niet goed hebben beseft. Het heeft me verbaasd hoeveel waarde men toekent aan het al dan niet geplaatst zijn van een auteur in het museum. Wij zijn geen kema-keur voor de Nederlandse literatuur. In die zin functioneert een letterkundig museum heel anders dan een museum voor beeldende kunst. Een schrijver heeft zijn boek en dat wordt gelezen, onafhankelijk van een plaats in het Letterkundig Museum. Voor een kunstenaar ligt dat anders. Voor hem is het hangen in een museum van essentieel belang. Zonder expositie besta je niet.’ Calis: ‘Blijft staan dat we soms minder prettige beslissingen hebben moeten nemen. Zo is Anna Blaman niet opgenomen, terwijl Meinderts een biografie over haar schrijft. De meerderheid van de groep vond toch haar problematiek te verouderd en de stijl technisch minder van belang. Zelf heb ik grote moeite gehad met het niet opnemen van Belcampo. Hoe dichter we het heden naderde, hoe moeilijker de beslissingen waren. De media hebben ten onrechte de jongere tegen de oudere generatie willen uitspelen. Er zijn slechts zes auteurs van onder de veertig jaar met een eigen plek. Ik vind dat erg weinig. We troosten ons met de gedachte dat het tijdelijke keuzes zijn. Zoals de literatuur in beweging is, is ook de visie daarop voortdurend in ontwikkeling. Het huis is nooit af.’ Vergeleken met de vorige tentoonstelling valt ook de enorme hoeveelheid beeld- en geluidsfragmenten op. Schrijvers als Bloem en Nescio lezen voor uit eigen werk. Op de vooroorlogse radio van Menno ter Braak zijn diens oorlogsberichten te horen. Indrukwekkend is een video waarop biograaf Frederique Bastet wordt geconfronteerd met bewegende beelden van Couperus. Via een doventolk tracht Bastet, die helemaal ontroerd is, te achterhalen wat Couperus zegt. Daarnaast zijn er vrij veel fragmenten uit verfilmde boeken te zien. Bijzonder is het project van het Boekenhuis van Jord den Hollander en Gioia Smid. In dit apart onderkomen kun je 33 bekende Nederlanders een fragment uit een boek laten voorlezen. De keuzes zijn opvallend. Paul de Leeuw leest een gedicht van Annie M.G. Schmidt, Humberto Tan leest voor uit de Renner van Tim Krabbé. En televisiesterren als Tatjana (over Ik Jan Cremer) en Caroline Tensen (met een gedicht van Judith Herzberg) worden doorgaans niet met literatuur geassocieerd. Als doorlopend beeld is een worstelaar te zien die het heiligdom van het museum schendt door alle boeken uit een volle boekenkast doormidden te scheuren. Het lijkt er toch op dat de samenstellers hier vooral de zapgrage middelbare scholier voor ogen hebben gehad. Calis: ‘Nee, wat wij wilden laten zien is welk beeld het Nederlandse volk heeft van de Nederlandse literatuur en hoe dat doorspeelt. Op het affiche van de tentoonstelling staat Thom Hoffman als
Deelopstelling van ‘De Romantiek’.
Frits van Egters afgebeeld. Daar is kritiek op gekomen omdat het een beeld uit de film is. We hebben dat juist bewust gedaan. Deze Frits van Egters leeft voort in ons collectief bewustzijn.’ | |
De praktijkHet is donderdagochtend wanneer een groep van veertig vwo-leerlingen van het Triatlon college uit Utrecht voor het speciale educatieve programma het Letterkundig Museum binnenstormt. Anna-Marie Lücken heet ze welkom. Ze belooft sfeerbeelden van 250 jaar literatuurgeschiedenis, beginnend bij Hieronymus van Alphen en eindigend met Hans Sahar. ‘Wij willen jullie laten zien onder welke omstandigheden de literatuur is geschreven. Zo ziet onze afdeling van de Tweede Wereldoorlog eruit als een schuilkelder met een illegale drukpers.’ Voor de leerlingen met hun opdrachtenboek door het museum gaan, krijgen ze eerst de eveneens door Smid en Den Hollander gemaakte film ‘Ik vond het boek beter’ voorgeschoteld. De film geeft aan de hand van verschillende chronologisch geordende fragmenten uit verfilmde Nederlandse romans een indruk van het veranderde tijdsbeeld. Daarnaast kunnen de leerlingen het medium film vergelijken met het medium literatuur | |
[pagina 308]
| |
doordat de tekst uit het boek gelijktijdig met het film-fragment in beeld wordt gebracht. Zo zien we de voorgelezen tekst ‘De resident en Havelaar, schitterend van goud en zilver, maar ietwat struikelend over hun degens, begaven zich naar de woning van de regent, waar ze met muziek van gongs en gamelans ontvangen werden.’ direct verfilmd op het doek. Klassiekers als bijvoorbeeld Van de koele meren des doods, Karakter, Het bittere kruid, De avonden, De aanslag, Turks fruit en
Drie leerlingen voor ‘Het Boekhuis’.
Advocaat van de hanen passeren de revue. Schokkende beelden worden niet uit de weg gegaan. Saïdjah loopt regelrecht in de zwaardbajonetten van het leger, Hedwig snijdt haar polsen door en de nsb' er Ploeg wordt neergeschoten. Daar staat een vrolijk fragment uit Turks fruit tegenover van een door de binnenstad fietsende Rutger Hauer. De leerlingen geven luid commentaar op de beelden. ‘Hé, dat boek heb ik gelezen’, roept een meisje als Het bittere kruid in beeld komt. Een zacht gejuich stijgt op bij Karakter die immers juist een Oscar voor de beste buitenlandse film heeft gewonnen. Drie kwartier krijgen de leerlingen daarna om de opdrachten te maken. Voor de havo beperken de opdrachren zich tot de tijd vanaf de Tachtigers, vwo'ers gaan ook langs de Verlichting en de Romantiek. Elk groepje krijgt een boekje mer opdrachten over zeven deelopstellingen. Lang niet iedereen bezoekt dezelfde periodes. Twee meisjes staan bij de Vijftigers. Ze moeten opschrijven tegen welke vorm van poëzie deze generatie zich verzette. ‘Tegen een intellectualistische en esthetische dichtkunst’ schrijft een 4 vwo'er over van het informatiebord. Ze heeft geen flauw idee waar het op slaat. Dan moeten ze in een la op zoek gaan naar het manuscript van het gedicht Oote oote Boe. In de vijfde lade van de authentieke papierkast ligt dit unieke, in potloodlijntjes geschreven handschrift. Erbij staat dat eerste-kamerlid Wendelaar het maar ‘infantiel gebazel’ vond. De vraag waaraan je kunt zien dat Jan Hanlo wel degelijk over het gedicht heeft nagedacht, roept bij de leerlingen peinzende gezichten op. ‘Oote oote boe’, zegt een meisje zachtjes in haar zelf. ‘Er zitten veel dezelfde klanken in. Is dat niet iets van binnenrijm of zo?’ vraagt haar klasgenote zich af. Ze schrijven het op. Daarna mogen ze associëren op een schilderij van Lucebert. ‘Vrolijke kleuren; Robijn intensief; mismaakt, onmenselijk’. Ten slotte mogen ze zelf een gedichtje maken. Een deel van groep haalt gegeneerd de schouders op. Eén meisje zit nog met de associaties in haar hoofd. Ze declameert: ‘Vrolijk, vrolijk - en toch is het mismaakt.’ Sommige leerlingen vliegen over de tentoonstelling en zijn meer bezig met het antwoorden overschrijven van hun klasgenoten dan met het opzuigen van de literaire schatten. Andere leerlingen maken er een speurtocht van en zijn slechts bezig met het vinden van de juiste antwoorden. Daar hebben ze de handen vol aan. Het zegt hen niet zoveel dat ene Gorter het gedicht Mei schreef. Het avontuur van creativiteit ervaren ze niet echt. Ten slotte is er een groep die serieus probeert iets op te steken. Het zijn vooral de wat oudere leerlingen die op zoek gaan naar herkenningspunten, schrijvers waar ze ooit al van gehoord hebben of een boek van hebben gelezen. Zij beleven de tentoonstelling met veel enthousiasme, al hebben ze aan de drie kwartier onvoldoende om alle vragen uitgebreid te beantwoorden. Favoriete onderdelen van alle leerlingen zijn het project van het Boekenhuis en het memory-spel op de computer. Zo steken ze allemaal wat op. Na een klein uur verzamelen de leerlingen zich bij de stofzuiger van Vestdijk. Terug op de stoelen in het zaaltje verzamelen de docenten alle ingevulde opdrachtenboekjes. Ze beschouwen het als een so, een schriftelijke overhoring. | |
[pagina 309]
| |
‘De projecten zijn nu nog in de proeffase. Vanaf september beginnen we officieel met het educatieve programma’, legt Carina Brummel van de educatieve dienst uit. ‘Door middel van het opdrachtenboekje komen leerlingen niet alleen met verschillende literaire stromingen in aanraking, maar oefenen zij in vaardigheden als informatie verwerven, het vormen van een eigen mening, het verwoorden van persoonlijke ervaringen en samenwerken. Wij bespreken de antwoorden
Zeven leerlingen aan de slag met de opdrachten van de museumles in het atelier van de Vijftigers.
niet in het museum. De docent krijgt antwoordbladen mee, zodat leerlingen of docent de antwoorden kunnen controleren.’ Met het programma hebben Brummel en Lücken proberen in te spelen op de ontwikkelingen in het onderwijs. ‘Wij leggen sterk de nadruk op de samenwerking met andere discipline zoals de beeldende kunst, muziek en de film. Daarmee past ons programma in de culturele kunstzinnige vorming. En ook met het maken van de opdrachten houden we rekening met zaken als zelfstandig leren. We hebben zowel kennisvragen als opdrachten die een beroep doen op de creativiteit van de leerlingen.’ Een zwerftocht van de leerlingen door het museum krijgt meer reliëf wanneer een docent of begeleider aan de hand van de handschriften of de foto's een aansprekend verhaal vertelt. Brummel: ‘Dat probleem blijft bestaan. Zestig leerlingen kun je niet in één keer persoonlijk door de tentoonstelling leiden. Al hebben we geprobeerd met instapteksten in het opdrachtenboekje de achtergrond te schetsen. Mijn indruk is dat leerlingen ook zonder persoonlijke uitleg geboeid raken door de tentoonstelling. Geregeld heb ik leerlingen betrapt bij het overschrijven van een gedicht dat hen aansprak.’ Om het voortgezet onderwijs te laten zien wat de mogelijkheden zijn van het Letterkundig Museum in een onderwijsprogramma wordt op 30 oktober een onderwijsdag georganiseerd. Meinderts: ‘Veel docenten denken dat het museum stoffig, saai en niet toegankelijk is voor leerlingen. Door workshops willen we duidelijk maken dat met het hier aanwezige materiaal ook voor hen erg veel te doen valt. Wij kunnen wat betekenen voor het onderwijs.’ Calis: ‘Ik weet dat veel leraren een schuldgevoel hebben omdat ze onvoldoende aan literatuurgeschiedenis kunnen doen. Wij bieden leerlingen de mogelijkheid toch iets van die geschiedenis op te pikken. En de tentoonstelling is zo gelaagd dat iedereen er wel wat van meeneemt. Al is het maar dat het leerlingen duidelijk maakt dat die literatuurgeschiedenis geen privé-hobby is van de docent. Het museum geeft de literatuur cachet en laat zien dat het leeft.’
Voor meer informatie: Letterkundig Museum, Prins Willem-Alexanderhof 5, 2595 be Den Haag. Tel 070-3339666. Aanmeldingen voor docentendag (ƒ 50,- per persoon) of museumles (ƒ 3,75 per leerling) bij Carina Brummel (070-339605). |