Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Nelleke NoordervlietGa naar voetnoot+ & Hanna StoutenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 302]
| |
wat gebeurt er vervolgens met zo'n typologie? Hoe helpt het de mensheid verder, zal ik maar zeggen? Wat doet u ermee? Ik begrijp de fascinatie van uw tijd voor wetenschap. Die fascinatie is in onze tijd niet verminderd. Elke week spel ik de wetenschapsbijlagen van de couranten. Stukken over quantum-mechanica en astrofysica hebben mijn voorkeur, omdat ik steevast halverwege het spoor bijster raak. Ik ben geboeid door wat ik niet bevatten kan. Ik bewonder het vermogen van de mens om met zo'n klein deel van de hersenen (ik geloof dat we 5/8 van de grijze massa niet gebruiken!) zoveel te weten, te kennen en te kunnen. Naarmate we meer weten, weten we ook dat er nog veel meer is dat we niet weten. Een kleine rondgang door de geschiedenis confronteert ons bovendien met de dwalingen van het voorgeslacht. Dat relativeert onze kennis enigszins. Voor hovaardigheid is geen enkele reden. Dat u in uw tijd blij als een kind in de tovertuin van de wetenschappelijke en pseudo-wetenschappelijke theorieën rondbanjerde met een naïviteit die nu verbazing wekt, is u niet aan te rekenen. Er is wat dat betreft evenmin veel veranderd. Maar ik denk wel dat úw optimisme en enthousiasme ingegeven zijn door een element dat wij inmiddels kwijt zijn: het oprechte geloof in de alwijze bestiering Gods. Daarom vraag ik u ook naar Teun. Ik wil niet uitgebreid de ideeën van Lavater bestrijden, al moet ik zeggen dat van diverse wonderlijke theorieën bepaalde noties een plaats hebben gekregen in beter gefundeerde systemen. De leer van Mesmer bijvoorbeeld, waar Lavater zich ook mee bemoeide, is via de psychotherapie in sterke verdunning nog steeds aanwezig. De methoden die de wetenschap heeft ontwikkeld om hypothesen te toetsen en betrouwbare metingen te doen hebben de spinsels van L. opgeruimd. De voormalige president van de Nederlandse Bank bijvoorbeeld heeft veel haar en een laag voorhoofd en wat ruw gehouwen gelaatstrekken, hij zou in Lavaters gesticht bij wijze van spreken niet misstaan hebben. Toch is hij een buitengewoon scherpzinnig man. De uitzondering bevestigt niet de regel doch weerlegt ze. Zoals gezegd wil ik u alleen vragen naar de tegenstrijdigheden, die u als intelligente vrouw in het oog moeten springen. Een negatief oordeel over een mens - en domheid of neiging tot criminaliteit mogen we toch wel een negatief oordeel noemen - drukt een stempel op hem. Het is moeilijk aan dat stempel te ontkomen, zeker als het op ‘wetenschappelijke’ wijze tot stand is gekomen. Nog niet zo lang geleden is het onderzoek van een hoogleraar dat wel enigszins deed denken aan Lavaters principes door de publieke opinie getorpedeerd en de carrière van de man gebroken. Achteraf is dat een wrede en harteloze daad gebleken, die de professor niet had verdiend. We zijn ietwat gevoelig geworden voor de wetenschappelijke verdeling van mensen op grond van uiterlijke kenmerken in ‘beter’ en ‘slechter’. Wat Teun ook doet, wat hij ook zegt, het zal dom gevonden worden als hij er dom uitziet. Dommen worden zo al niet uitgestoten, dan toch wel in een hoek gezet. U doet hem daarmee onrecht. Anderzijds zal uw liefde voor de schepping u verbieden hem verdriet te doen. Tenzij u zegt dat ook domheid in het Plan van de Grote Architect verankerd ligt en dat de eenvoudigen van geest zalig zijn, omdat zij het koninkrijk gods zullen beërven. Er staat in uw geloof kennelijk een premie op armoede en domheid. Mevrouw, wat moet u met Teun? Vreest u niet dat hij het slachtoffer wordt van uw wetenschappelijk gezelschapsspel? Als je aan gelovigen vraagt ‘twijfelt u nooit?’ antwoorden ze altijd met een stralend gezicht: ‘O, jawel!’ Die vraag wil ik u ook niet stellen. Wel wil ik u vragen hoe u de wetenschap en alle eisen die ermee samenhangen, alle handelingen die u eraan kunt verbinden, rijmt met uw geloof. Als alle schepselen gelijk zijn voor God, zijn ze dat dan niet ook voor u? Het beginsel van wetenschap is alles in twijfel te trekken, ook datgene wat u zeker meent te weten en al helemaal datgene waar u niet zeker van kúnt zijn. En de essentie van geloven is toch ‘niet zeker weten’? Of heb ik dat mis?
Ik dank u bij voorbaat voor de beschaafde en ietwat verbijsterde hartelijkheid, waarmee u mijn impertinente vragen zult beantwoorden. Het ga u goed. Groet Teun. | |
[pagina 303]
| |
Beste mevrouw,
Wat een interessante maar ook moeilijke brief! Begrijp ik goed dat u zich afvraagt in hoeverre ik Teun kende, met hem sprak ik over zijn dagelijks leven? Heel vreemd. Misschien zijn de tijden veranderd en deelt u in de zorgen van uw werkster? Ik tast hier in het duister. En dan wilt u weten hoe ik Lavater kon bewonderen, dezelfde Lavater die Teun als dom bestempelde. Beste mevrouw, ook dit verwart mij; het lijkt of u heel anders denkt dan wij deden. Wij begrepen met het hart. En alleen vanuit het hart kan ik u antwoorden. Laat mij u dus eenvoudig schetsen hoe wij op de Schaffelaar leefden, Teun en ik, en vooral Lavater. Om u een eerste idee te geven: de hemel was ons nader dan de negentiende eeuw. Teun en ik maakten twee maal per dag een grote ronde: 's morgens de moestuin en het sterrenbos, tegen het vallen van de avond de orangerie (we hadden daar ananas) en de Engelse tuin. Op die wandelingen voelden wij beiden hoe wij schakels zijn in de keten der wezens, de grote geordende schepping waarin de mens een bescheiden plaats kreeg: de lucht boven ons is altijd groter dan de aarde waarop wij gaan. Wij liepen in zekerheid, de majestueuze schepping omsloot ons, wij waren vervuld van en geborgen in de oneindigheid. Is in later tijd de mens zich ten opzichte van het Nederlandse landschap groter gaan voelen? Weet u, onder de hemel was Teun een schepsel als ik, en die reusachtige koepel hield ons verbonden, maar het individu Teun kende ik helemaal niet. Misschien doelt u daarop? Domheid heb ik dan ook nooit opgemerkt; hij plantte uien om de grond te zuiveren en hield de kassen warm. Een levendige man, misschien wat ongedurig, sanguinicus pur sang; hij straalde harmonie uit (groot verschil met de zeer arme, vaak disharmonische mensen, wol- of tabakshandelaren en arbeiders in de papiermolen uit Barneveld). Hebben de eeuwen na mij zich verdiept in de arbeider, de visser, de boer? Ik zag rond 1780 wel liedjes verschijnen waarin dienstbodes, tuinlieden en andere beroepsgroepen werden bezongen, maar het was utilitaire lof: de economie moest gestimuleerd en de tuinman leek daartoe een bruikbaar instrument. Wij kenden de werkende klassen gewoon niet. Wij zagen ze zwoegen en schonken een orgel aan de kerk. Ik meen dat de grote en deemoedige Kant kort voor zijn dood het gebaar van een dankbare kus maakte naar de man die hem veertien jaar als secretaris had gediend. Hoe moet ik mij toch het contact tussen u en uw werkster voorstellen? De amplitude van relaties die de mens aankan, zou die met de tijd modificaties ondergaan? Mevrouw, hoe meer ik uw brief op me laat inwerken, hoe sterker ik voel dat ik u duidelijk moet zeggen: wij, de rijken in het algemeen, leefden afgesloten van Teun en de zijnen. Wij op de Schaffelaar anticipeerden daarenboven op de oneindigheid en werkten dus aan onszelf. Met Lavater. ‘Mijn weg tot Lavater’ is welhaast een pad van persoonlijke Verlichting. De dood van mijn moeder, ik was vier, had mij jong geleerd hoe wij op aarde zijn als grassprieten, als margrieten, eenzaam op de steel, kwetsbaar. En ook dat wij alleen sterk kunnen leven als wij ons vergankelijk bestaan deel weten van eeuwig zijn. Hier faalde ik! Bij mijn grootvader hoorde ik vertellen over de Zwitserse predikant Lavater en zijn Aussichten in der Ewigkeit. Dit boek gaf mij wat ik zo miste: een tastbaar bewijs van verband tussen lichaam en ziel, tijdelijkheid en eeuwigheid. Voor het eerst zag ik de overeenkomst tussen mijn uiterlijk, een zich angstvallig aanpassende vrouw, en mijn bangige innerlijk, en verstond ik de opdracht om sterker te worden: wij zijn immers geschapen naar Gods beeld. Na lang aarzelen stuurde ik Lavater mijn portret (mogelijk bleef het bewaard: dat met dat kinderlijk rond, afwachtend gelaat; een meisje, een vrouw schikt zich nu eenmaal). Wat een licht in zijn antwoord! Hoe waar is het dat wie omgaat met heilige dingen, niet discrimineert omdat hij net als de natuur zelf, niets uitsluit, geen minachting kent. Stelt u zich voor de uitwerking van alleen al die houding op een vrouw, een flegmatische vrouw ook nog. En dan zijn bevindingen: hoe goed had hij aan mijn portret gezien dat ik mij weinig in het hier en nu manifesteerde, vooral leefde in de hoop op later, de hemel. De grote plicht is veeleer, zo leerde hij mij, het eeuwige in het heden te ervaren. In het begin van ons huwelijk maakten mijn man en ik een korte reis in het Munsterse. Het was de week voor Pasen. In een kerk hoorden wij een koraal van Bach: O, edles Angesichte! Ook een flegmaticus kan ontroerd raken. Hoe vaak zong ik het van binnen, als ik mij zwak voelde. Kent u het? | |
[pagina 304]
| |
Maar niet ik alleen, mijn hele generatie verlangde vurig naar nieuw zicht op de mens. De klassieke typologie bewees nog wel dagelijks haar praktisch nut: het sprak vanzelf dat men beter de beweeglijke sanguinicus als tuinman kon hebben dan de melancholicus die onherroepelijk inzakt, knakt als een bloemstengel. Wij snakten echter naar visie op het individu. En welk een hoopvolle visie gaf Lavater: hij wees ieder op zijn persoonlijk levensdoel, zichzelf verbeteren. Heeft de belangstelling voor de mens als uniek wezen zich in de geschiedenis voortgezet? Zo ja, plukken de nazaten van Teun daar al de vruchten van? Weet U dat Van Goens, Bellamy en Van Alphen (de laatste ‘kein Genie’ volgens L. die zijn silhouet bekeek) warmliepen voor de fysiognomie? Om kort te gaan, mevrouw, altijd de eerste donderdag van de maand kwamen wij bijeen in de grote zitkamer, de geestverwanten: ik was nu de bescheiden gastvrouw, vandaar dat men mij waardeerde. Je kon als vrouw de dingen beter begrijpen dan zeggen. Wij maakten om onze waarneming te oefenen een silhouet of tekening van het gezicht van één onzer, en vervolgens bespraken wij met Lavaters Physiognomische fragmenten (voorin de lange lijst van intekenaren; wat een verscheidenheid van mensen!) op tafel, een onderdeel van dat gelaat: wenkbrauwen, mond, tanden; hun eigen vorm en betekenis, maar ook de harmonie van het geheel. En bovenal de vraag hoe de disharmonie verklaard en verbeterd kon worden (invloed van de geest en van voedsel op het lichaam). Er is wel eens iemand, ik noem geen namen, onwel geworden maar nooit, ook niet in de kerk, heb ik zoveel onderling vertrouwen en openheid meegemaakt als bij onze Lavaterbijeenkomsten. In de beste traditie van het pitistisch zelfonderzoek werden daar feilen van ziel en lichaam voor God en de mens ontvouwd. Lavater beriep zich immers op het Nieuwe testament dat op dit punt Plato bevestigt. Wij besloten onze eendracht steeds met het zingen van een psalm voor het open raam, ook in de winter. Zo verenigden wij via onze stemmen onze lichamen met de lucht en als vanzelf stegen onze gedachten en gevoelens op. Beste mevrouw, het hart heeft gesproken, maar heeft het u bereikt? Zo vol hoop en vertrouwen als wij op de Schaffelaar leefden, zo onzeker word ik nu ik overlees wat ik u schreef. In uw wereld lijkt alles zo anders. Onze gesloten cirkel, onze toewijding en ernst, ik vrees dat u ze argeloos vindt? Maar hoe moet het verleden zich dan verstaanbaar maken? Met verre groet, toch uw
Margriet, baronesse van Essen, geboren baronesse van Haeften (1751-1793), woonde op kasteel ‘De Schaffelaar’ te Barneveld. Zij schreef gedichten en vertaalde werk van de Zwitserse predikant Lavater: Het lichaam is de uitdrukking van de geest. Ook de bijeenkomsten in haar ‘salon’ waren aan Lavater gewijd. Voor meer informatie: zie het aan Margriet van Essen van Haeften gewijde lemma in Met en zonder lauwerkrans (Amsterdam, 1997), blz. 685-689. |