Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De buitenstaander
| |
[pagina 240]
| |
het goed vindt ja dan nee, dat kan me niet schelen, maar ik vind het wel de moeite waard dat je ernaar kijkt’ - dat is altijd mijn credo geweest. Literatuur past daar niet goed in. Wat wel heel goed zou kunnen is bepaalde elementen aan de literatuur te ontlenen en ze dan naast soortgelijke aspecten van andere kunstuitingen te leggen. Neem nou de herhaling bij Grunberg; die kun je bijvoorbeeld vergelijken met de herhaling bij Thomas Bernhard, en met de herhaling bij Warhol, of met de herhaling bij Steve Reich.
Veel literatuur is een hermetisch huis. Heel geschikt om op andere gedachten te komen, maar in je vak kun je er niks mee. Ik heb soms wel wat aan aforismen, of aan bijvoorbeeld de adviezen van Goethe aan Eckermann, met name als hij het heeft over zaken die je moet vermijden. Goethe zegt ergens dat je, als je een stad beschrijft, niet die zaken moet noemen die je in elke andere stad ook ziet. Dat de bomen bewegen en dat de wolken gehaast voortjagen, dat weren we wel, dat is overtal hetzelfde; je moet alleen beschrijven wat specifiek voor een plek is, en via dat specifieke kun je uitkomen bij het universele. Zo'n opmerking gebruik ik ogenblikkelijk visueel. Aan het specifieke van waar een kunstenaar op een bepaald moment mee bezig is, herken je iets dat blijkbaar onontkoombaar is, omdat anderen er op hetzelfde moment ook mee bezig zijn, in Amsterdam, in Milaan, in Los Angeles. Het kan geen toeval zijn dat zoiets gelijktijdig speelt op verschillende plekken op deze aardkloot. Het is een methodiek van kijken, een ja-zeggen tegen een bepaalde mentaliteit, die ik eigenlijk rechtstreeks van Goethe heb.
Het presenteren van de keuze van een schrijver uit een collectie beeldende kunst, zoals het Stedelijk Museum nu twee keer gedaan heeft, zou passabel zijn als het Stedelijk een interessant programma had. Helaas is dat in mijn ogen niet zo. Komrij moet dan als publiekstrekker fungeren; nou, ik vind er geen bal aan. Hij haalt stukken uit het depot die je beter in het depot kunt laten. Mij valt op dat veel goede schrijvers visueel zo reactionair zijn. Als je heel goed bent op één gebied, ben je blijkbaar soms flink slecht, achterlijk zelfs, op een ander gebied. Reve is voor mij in bepaalde opzichten heel inspirerend geweest, maar als je die etsjes van Pannekoek ziet waar hij mee wegloopt... Ik neem aan dat mensen gevleid zijn als Rudi Fuchs ze vraagt een tentoonstelling samen te stellen, maar ik vind het waanzin.
Reve is voor mij ontzettend belangrijk geweest, en dan niet alleen in mijn eigen emancipatie als homo. Ik vond zijn bekering tot het katholicisme aanvankelijk onbegrijpelijk, abject zelfs; ik schreef die man af, ik dacht dat hij knettergek geworden was. Maar langzamerhand ben ik gaan begrijpen dat hij niet zozeer viel op de katholieke leerstellingen, maar op de liturgie. Het ging hem om iets heel anders dan waarom ik hem aanvankelijk afschreef. Geen enkel geloof heeft zin, het is allemaal verlakkerij, maar de katholieke kerk heeft een aantal technieken die er voor Reve de aantrekkingskracht van uitmaken. Dat idee heeft mij de ogen geopend voor de beeldende kant van de zaak, die natuurlijk met religie te maken heeft maar die vooral liturgisch bedoeld is.
Als je stof hebt veroverd die je meer dan de moeite waard vindt, waarvan je zelf denkt dat die trendsettend is en later als klassiek zal gelden, maar die nu onwennig is, dan zoek je mensen die op een zelfde soort conclusie uitkomen als jij. Toen ik begin jaren tachtig begon te denken dat originaliteit een achterhaald idee is, dat er niks nieuws meer valt te bedenken, en ik Hugo Claus voor zijn terrein precies hetzelfde hoorde zeggen, was die herkenning erg prettig. Het helpt je je eigen weg te vinden. Reve en Claus zijn voor mij de belangrijkste | |
[pagina 241]
| |
Alessandro Mendini: Poltrona di Proust (1991). Handbeschilderd keramiek, 105 × 95 × 110 cm. Foto: Gabriele Argelli
mensen aan wier hand ik mijn eigen weg gevonden heb. En Goethe natuurlijk, of liever gezegd Eckermann.
Alessandro Mendini is een heel goed voorbeeld van iemand die principes van de ene discipline toepast op de andere. Een hele belangrijke inspiratie voor hem is Proust. In eerste instantie is daar de Poltrona uit ontstaan, de fauteuil; later is daar nog veel meer bij gekomen, een installatie. Dat ging heel erg ver, zoals je in het Groninger Museum kunt zien: van het pointillisme in het werk, via het mozaïek en de tegels in het trapportaal, tot de grote blokken en de minimalisering van de kleuren tot het goud-zwart van de verkoopbalie en de buitenwanden van het kuntspaviljoen. Dat komt allemaal voort uit Proust: het is geweldig om te zien hoe ver dat is doorgevoerd. Het gaat om het ontwikkelen van een methodiek, niet om de uiting van een of andere poëtische ziel.
Het was Mendini's ambitie om met dit werk, uitgaande van literatuur, iets visueels te creëren. Het is een vrij letterlijke vertaling van A la recherche du temps perdu, omdat hij een achttiende-eeuwse neo-stoel neemt met een impressionistische decoratie daar overheen. Het is een belangrijk werk, en dan niet omdat het een geslaagde ‘vertaling’ van literatuur is, maar omdat Mendini met Proust als uitgangspunt en met de installatie als eindproduct, aan het begin staat van een periode waarin originaliteit ondergeschikt raakt aan citeren. Hij was een van de eersten en meteen het meest uitgesproken daarin. Of ik het goed vind of niet is minder belangrijk dan dat Mendini onmiskenbaar aan het begin van die periode staat; het originele van zijn stap was dat hij met opzet niet origineel meer wilde zijn. Ik vind het belangrijk om zo'n werk te tonen; dat het voortkomt uit een fascinatie met iets dat zo weinig visueel is als een literair werk, is voor mij bijzaak.’ |
|