| |
| |
| |
literatuur-signalementen
Gealimenteerd door de voorzienigheid
Men stelle zich voor: een godvrezend man in de jaren des onderscheids, die zich, in de wieg gelegd voor een hondenleven, tegen de stroom van zijn tijd in heeft opgewerkt tot kostschoolhouder, woonachtig in het aanzienlijkste zo niet het grootste huis van Haarlem, die zich, kortom, door de voorzienigheid op een opmerkelijke wijze begunstigd wist, maar die aldoor iets smartelijks in zijn binnenste voelde knagen. Wat die knagende worm dan wel niet was? ‘Het was de wanhopigste liefde; de vreesselijkste toestand waarin de mensch zich kan bevinden: een toestand die zoo min gedacht als beschreeven - en alleen begreepen kan worden door dezulken, die iets dergelijks ondervonden hebben; maar welker aantal, onder de leevenden, niet groot is, daar zoo heevige aandoeningen het leeven van de lijdenden ondermijnen; de dood hen vroeg wegrukt, of tot krankzinnigen maakt, en sommigen zelfs, in hunne vertwijfeling, zich het leeven vetkorten. Hadde ik kinderen, ik zou dagelijks bidden: O God, bewaar mijn kroost voor wanhopige liefde!’ Deze hartverscheurende exclamatie wordt de lezer door Willem van den Hull in zijn Autobiografie (1778-1854), bezorgd door (Raymonde Padmos Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1996, Egodocumenten dl. 10, 736 blz., ƒ95,-), hoogstpersoonlijk toevertrouwd met de exclusieve vermelding dat hij zijn aandoeningen zelfs voor zijn naasten al die jaren verborgen gehouden heeft. Dat schept toch een band met deze lijdende belijder. Maar door de persoonlijke toon die Van den Hull aanslaat in zijn verslag van zijn soms ontroerende wederwaardigheden en herinneringen is die lezersband al vele pagina's eerder geschapen. Goddank is Van den Hull geen beroepsschrijver, zodat het je als lezer in de waan laat dat het allemaal waar is gebeurd wat je leest! Wat deze rasverteller verzwijgt valt niet te gissen, maar deze autobiografie treft zeker ook door de openhartige en bij vlagen introspectieve stijl. Met gepaste trots mag het
achterplat vermelden dat deze autobiografie als een mijlpaal geldt in de ontwikkeling van het genre in Nederland. Geen gortdroge opsommingen van geslachtsregisters en andere stopverfpassages, maar met vaardige pen verhaalde lotgevallen van 's mans veelbewogen levensloop, gelardeerd met allerhande op vermakelijke wijze voortkabbelende uitweidingen, waarbij de lezer aan het eind weer keurig wordt teruggevoerd naar de hoofdlijn, te weten het leven van iemand uit de kring der naamlozen die uiteindelijk naam maakt. Maar daarvoor heeft hij wel zijn stem moeten verheffen, want het mankeerde hem niet aan tegenwerkingen. Naar hartelust uitgejouwd door de representanten van zijn eigen armoedige stand waaraan hij zich gaandeweg ontstegen wist, ondervindt Van den Hull tijdens zijn carrièrevlucht de nodige tegenwind van de aanzienlijken van Haarlem, die hem liever niet tot de hunnen zagen naderen. Zo geraakt hij allengs vervreemd in zijn eigen stad. De enige steun vindt hij bij familie en die paar vrienden die zich niet afvallig betoonden. Uiteindelijk moest deze eigenhandig vervaardigde levensschets de lasterpraat die de vele valse tongen over hem verspreidden tot zwijgen brengen, zodat het nageslacht tot een eerlijk oordeel kon komen en hij geenszins hoefde te vrezen dat ‘Haarlems burgerij (...) den naam van Rebel op mijne grafzerk bijtele’. Is het wonder dat zo'n man zich verlaat op de zekerheid dat God niets ongewroken laat. Keer op keer wordt de lezer getrakteerd op vernuftige staaltjes interpretatiekunde, namelijk als de schrijver weer eens Gods hand in het ondermaanse gewoel ontwaart, en uitleg geeft waarom deze of gene juist op díe wijze gepakt, of berer, teruggepakt wordt. Alles volgens het principe van de nimmer falende goddelijke wedervergelding. Zichzelf spaart hij overigens niet. Hoewel hij altijd de bestiering van Hogerhand billijkt en zich daardoor ook rijkelijk weet begiftigd, neemt een en ander niet weg dat hij het zelf
soms liever anders had gezien. Zo had hij zich zo graag een gade gewenst! En verlaat het beeld van ene schone vrouwe, Lina, hem zelfs niet als zijn gezichtsvermogen het al bijna begeeft. De kwelling van zo'n kolossaal geheugen was dan ook dat hij haar niet kón vergeten!
e.a. hogeweij
| |
Nijmeegse handschriften-catalogus
Het heeft wat lang geduurd, maar het is dan ook een voorbeeldige catalogus geworden, de Catalogus van de middeleeuwse handschriften in de Universiteitsbibliotheek Nijmegen, samengesteld door Gerda C. Huisman en uitgegeven als deel xiv in de reeks Miscellanea Neerlandica van uitgeverij Peeters (Leuven, 1997, xliv + 646 blz., ills., bef 2400). De directe aanleiding tot de samenstelling van de catalogus was de aankoop in 1975 van de boekencollecties
| |
| |
van de Paters Redemptoristen waardoor het aantal handschriften in de ub Nijmegen groeide tot ongeveer 600. Daarvan behoren er 85 tot de Middeleeuwen, d.w.z. tot de periode vóór 1600: 30 gebeden- en getijdenboeken, 45 codices met theologische teksten, 7 juridische handschriften, 3 bundels kloosterregels en statuten en een dagboek.
In de inleiding worden algemene gegevens vermeld over de herkomst, de datering, de miniaturen, de banden en de collectionering van het corpus. De uitvoerige beschrijvingen bestaan uit een signalement en paragrafen over het materiaal, de collatie (volgens de methode van Ker), afmetingen en opmaak, schrift (volgens het systeem van Gumbert) en decoratie, herkomst, eigenaars, inhoud (met lange incipits en volledige prologen) en literatuur. Van ieder handschrift zijn een of meer (kleuren)illustraties opgenomen.
Uitvoerige lijsten incipits en indices op auteurs en titels, plaats- en eigennamen, gedateerde handschriften, watermerken, miniaturen en contemporaine banden besluiten deze lijvige catalogus waarop de ub Nijmegen trots kan zijn.
pjv
| |
Huygens' rouwklacht
In 1637 en 1638 schreef Constantijn Huygens het verdriet om zijn overleden vrouw Susanna van Baerle van zich af in een aantal rouwverzen. Hiertoe hoort het Latijnse gedicht Epimikta, een ‘rouwklacht in gemengde (wisselende) versmaten ter gelegenheid van de dood van mijn zeer geliefde echtgenote’, zoals de titel ervan in het handschrift luidt.
J.P. Guépin heeft het gedicht van 199 verzen vertaald en van uitvoerig commentaat voorzien. Ook is er een beschouwing te vinden waarin Guépin onder meer op rouw, troost en dichten ingaat. Hiernaast heeft hij een aantal andere, ‘omringende’ gedichten opgenomen, waaronder Huygens' eigen ‘Of droom ick, en is 't nacht, of is mijn’ Sterr verdwenen?’ en Tesselschades bekende troostvers met de aansporing het leed te boek te stellen, beide gedichten naar aanleiding van Susanna's overlijden. In de uitgave is eveneens een flink aantal verzen en fragmenten te vinden die Huygens als bronnen voor zijn Epimikta gebruikte, waaronder een gedicht van de zestiende-eeuwse Italiaan Pontano over diens ‘sterre’ (stella), een fragment uit Boethius' troostboek Consolatio Philosophiae, gedichten van Petrarca en twee rouwdichten van Donne uit 1611-1612, alle voorzien van een prettige, heldere vertaling. Met de Epimikta wilde Huygens zijn verdriet ‘uitdrijven’ door zijn gedachten over leven en dood op te schrijven, waarbij de dwang van maat en rijm de emotie moest matigen. Volgens Guépin is Huygens' touwklacht ook een polemiek met de klacht die Daniel Heinsius drie jaar eerder op de dood van diens vrouw had vervaardigd. Ook dit gedicht is in deze uitgave te vinden, met een vertaling van Jan Bloemendal. Hoewel de materie op zichzelf nogal lastig is, heeft Guépin er door zijn vertalingen, uitleg en index met biografische gegevens alles aan gedaan dit prachtige vers van Huygens voor een breder publiek leesbaar te maken. Het boek (110 blz.) is te bestellen door ƒ28,- (incl. verzendkosten) over te maken op giro 4037389 t.n.v. Florivallis Voorthuizen o.v.v. ‘Epimikta’.
jeroen jansen
| |
Prenten, poëzie en muziek
Ruim twee jaat geleden verscheen Pictura, Poesis, Musica. Een onderzoek naar de rol van de muziek in embleemliteratuur van Paul P. Raasveld. In dit Utrechtse proefschrift beschrijft en analyseert de musicoloog Raasveld de functie en de betekenisstructuren van emblematabundels waarin liederen en muziek, emblematische afbeeldingen met muziekinstrumenten, en emblemata met muzieknotatie in de pictura (afbeelding) voorkomen. De studie biedt een op de emblematiek toegesneden onderzoeksmethode waarmee emblemen kunnen worden bestudeerd die samen met andere teksten zijn gepubliceerd. Ook wordt ingegaan op de aard van verschillende reeds bekende (embleem)bundels, waarbij de aandacht zich vooral richtte op de rol van de muziek in het licht van de aanwezige emblematiek. Het gaat dan met name om liederen op zowel bestaande als nieuwe wijzen die bij emblemen zijn gevoegd alsmede om muziekinstrumenten en muzieknotatie in de afbeeldingen van emblemen. Raasveld gaat in op de vraag naar de motieven van verschillende auteurs om emblemen met liedeten te combineren. In sterk religieuze bundels is het lied veelal na het emblema (motto, afbeelding en onderschrift) te vinden, zodat na het visuele aspect ook het gehoor werd ingeschakeld om de behandelde stof in het hart van de lezer te laten afdalen. Achterliggende gedachte was dat het gemoed van de lezer zo het beste tot instemming met Gods wil kon worden opgewekt.
Aan bod komen bijvoorbeeld een met 61, vaak bijbelse, prenten en epigrammen
| |
| |
gesierde uitgave (1647) van de populaire Stichtelycke rymen van Diederic Camphuysen door de Amsterdamse drukker en uitgever Jacob Colom, het minder bekende Geestelyck jubilee van het jaer O.H. 1650 van de jezuïet Johannes van Sambeeck, en Jan Luykens Voncken der liefde Jesu (1687), waarin zestien emblemen voorzien zijn van een bijbelspreuk als motto en gevolgd worden door een lied.
Pictura, Poesis, Musica bevat een geannoteerde catalogus van alle gevonden emblematische uitgaven met liederen, en van emblemen met muzieknotatie in de afbeeldingen. Het boek (455 blz.) is te bestellen door ƒ64,50 (incl. verzendkosten) over te maken op giro 4380372 t.n.v. P.P. Raasveld te Halfweg o.v.v. ‘dissertatie’.
jeroen jansen
| |
Elzeviriana
Het in november 1997 te Leiden gehouden congres van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging (nbv) over Boekverkopers van Europa: het 17de-eeuwse Nederlandse uitgevershuis Elzevier heeft naast vele mondelinge bijdragen ook enkele publicaties opgeleverd. De actieve Werkgroep Typografie van de nbv produceerde een mapje Vier van Elzevier met daarin vier briefkaarten met reproducties van bladzijden uit de oudst bewaard gebleven letterproef van de Elzeviers uit 1658.
Van Paul Dijstelberge verscheen De lof der onleesbaarheid (Leiden: De Ammoniet, 1997, 20 blz., ills.), een essay over de typografie van de Elzeviers, dat tegelijkertijd opgenomen is als hoofdstuk
Titelpagina uit de letterproef van Johannes Elzevier, Leiden, 1658
9 in het zogenaamde ‘Ambachtelijk Groeiboek’ over Aspecten van de geschiedenis van het Nederlandse boek, een in typografisch opzicht ambitieus project van Gerard Post van der Molen van thuisdrukkerij De Ammoniet. Volgens Dijstelberge onderscheiden de kleine formaten van de Elzeviers zich van die van Raphelengius of Blaeu door hun uitstekende leesbaarheid: ‘Soms ziet het zetsel er zo modern uit, dat de letters nog meer lijken op een twintigste-eeuwse herschepping dan op een origineel uir de zeventiende eeuw.’
Het beroemde drukkersmerk van eertijds de Elzeviers en later Elsevier is het onderwerp van een boekje van de hand van kunsthistorica Lucy Schlüter en oud-Elsevier-topman Pierre Vinken, The Elsevier Non Solus imprint (Amsterdam: Elsevier Science B.V., 1997, 36 blz., ills.). Zoals zoveel drukkersmerken uit de Renaissance heeft ook het Elzevier-merk allerlei emblematische implicaties, wortelend in een in 1590 verscheen emblematabundel van Joachim Camerarius en in de klassieke en christelijke symboliek.
pjv
| |
Boekendief en oplichter
P. Alessandra Maccioni Ruju en Marco Mostert, The life and times of Guglielmo Libri (1802-1869) scientist, patriot, scholar, journalist and thief. A nineteenth-century story. Hilversum, 1995, 448 blz., isbn 90-655-384-6.
De meest intrigerende mensen zijn vaak niet helemaal fijn op de graat. Vervalsers en oplichters, of ze nu worden beheerst door een creatieve, wetenschappelijke of een financiële obsessie, zijn in hun doortraptheid en slimmigheid sympathiek.
De negentiende-eeuwse Italiaanse graaf Guilielmo Libri (nomen est omen) was zo iemand. Hij is de geschiedenis ingegaan als een dief, maar blonk uit als wetenschapper, journalist en geleerde. Op zijn zeventiende publiceerde hij een briljante wiskundige studie en twee jaar later werd hij hoogleraar in Padua. Rond 1830 verliet hij als politieke balling zijn vaderland en vestigde hij zich in Parijs, waar hij lid werd van de gerennomeerde Académie des Sciences. Libri interesseerde zich al sinds zijn jeugd voor de Italiaanse wetenschapsgeschiedenis en verzamelde handschriften en manuscripten, waarin hij tevens handelde. Hij wist toegang te verkrijgen tot de niet-gecatalogiseerde handschriftenverzamelingen van Franse bibliotheken en drukte bij zijn bezoekjes talloze zeer waardevolle stukken achterover voor zijn eigen collectie. Die omvatte rond 1845 meer dan
| |
| |
1900 handschriften en meer dan tienduizend boeken. De handschriften probeerde hij aan het British Museum te slijten, maar toen dat niet doorging, verkocht hij ze aan een Engelse lord. Ondanks de vele geruchten die over deze illegale praktijken de ronde deden, bleef de reputatie van Libri tot na zijn dood overeind. Pas in 1869 werd duidelijk op welke schaal hij de bibliotheken had geplunderd. Over het leven van deze fascinerende persoonlijkheid verscheen deze lijvige studie die leest als een avonturenboek.
marika keblusek
| |
Boutens in Middelburg
In de zomer van 1996 werd de toch al aanzienlijke Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg verrijkt met een groot aantal boeken uit de nalatenschap van P.C. Boutens. Veel bijzondere exemplaren van Boutens' eigen werk (hij was een groot liefhebber van fraai gedrukte en gebonden boeken), maar ook boeken van anderen uit zijn bibliotheek, vaak voorzien van opdrachten zoals van Thomas Mann, Paul Valery en anderen. De aankoop van deze collectie vormde de aanleiding om een catalogus van de gehele Middelburgse collectie samen te stellen: De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg, samengesteld en ingeleid door R.M. Rijkse, met bijdragen van B. Peperkamp en M. Goud (Amsterdam: Schiphouwer en Brinkman, Polyptychon 2, 1997, ills., vi + 217 blz., ƒ 36,50).
De catalogus is onderverdeeld in een achttal rubrieken: 1. Handschriften; 2.
Omslag De P.C. Butens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg
Oorspronkelijk werk en vertalingen van Boutens; 3. Bloemlezingen uit het werk van Boutens; 4. Vertalingen van Boutens' werk; 5. Boutens op muziek (een interessante collectie partituren); 6. Varia, met daarin o.a. de beschrijving van het Liber amicorum; 7. Boutens' Boekerij, met de beschrijving van de boeken van anderen die zich in zijn bibliotheek bevonden. Een opgave van gebruikte literatuur en een uitvoerige index besluiten het boek. In zijn inleiding gaat R.M. Rijkse in op de totstandkoming van de collectie.
Het boek bevat verder een tweetal bijdragen. B. Peperkamp gaat in ‘Iets over leven en werk van P.C. Boutens' in op Boutens' levensstijl en zijn voorliefde voor uitstekende diners en fraaie boeken. Ook hoe Boutens zichzelf zag als dichter komt ter sprake. M. Goud gaat in zijn ‘“In memory of a happy afternoon”; opdrachten in boeken uit de bibliotheek van P.C. Boutens' in op het boekenbezit van Boutens en op zijn verhouding met andere literatoren.
jan bethlehem
| |
Van Oorschot en Lubberhuizen
Geert van Oorschot, Brieven van een uitgever. Amsterdam, 1995, 220 blz., isbn 90-282-0886-0.
Wim Wennekes, Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat. Amsterdam, 1994, 292 blz., isbn 90-690-234-34-552.
Een fascinerend kijkje in het hoofd van een van Nederlands meest vermaarde uitgevers, biedt de correspondentie van Geert van Oorschot. Tijdens zijn leven (1909-1987) schreef hij ongeveer 15.000 brieven aan correspondenten van divers pluimage. Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens lieten 31 ontvangers ieder twee brieven uitkiezen en van kort commentaar voorzien. Die bloemlezing verscheen in 1995, ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de uitgeverij. In zijn brieven laat Van Oorschot zich van vele kanten zien. Zijn reputatie als moeilijke ‘bullebak’ doet hij eer aan, maar hij blijkt ook een melancholicus, die troost en rust vond in de natuur om hem heen: ‘Alle herfstbladen liggen hoog in de compostbak: de beste aarde die er is zegt de tuinman. De boerenkool staat er pront en prachtig bij, en in de magnolia loeren al weer de eerste knoppen. Het leven gaat dus gewoon verder en zo hoort het ook.’ Voor de literatuuren boekhistoricus is de correspondentie van Van Oorschot - die wellicht in de toekomst zal worden gepubliceerd - natuurlijk een goudmijn. Maar de brieven zijn vooral, om met één van Van Oorschots auteurs te spreken, ‘diep menselijk’; ze zijn zoals alle brieven zouden moeten zijn.
| |
| |
Bijna had Geert Lubberhuizen, die andere legendarische figuur uit de Nederlandse boekenwereld, samengewerkt met Van Oorschot. Toen Lubberhuizen na de bevrijding opzoek was naar iemand met een uitgversdiploma, overwoog hij ‘een zekere v.O.’ over samenwerking te polsen. Maar iedereen raadde hem dat af. In later tijden zouden de uitgevers geduchte concurrenten van elkaar worden in hun strijd om literaire reuzen als Reve en Mulisch. Lubberhuizen stond bekend als een uiterst actief, maar ook ‘ongrijpbaar’ man. Geïntrigeerd door de combinatie van dromerigheid en zakelijkheid beschreef Wim Wennekes leven en werk van Lubberhuizen (1916-1984), overigens op verzoek van diens zoon. Of met dit boek werkelijk een tip van die persoonlijke sluier wordt opgelicht, staat te bezien, maar zeker is dat het literaire bedrijf De Bezige Bij boeiend en enthousiast in kaart werd gebracht.
marika keblusek
| |
Hooggeleerde exlibris
Het eerste lustrum van Amsterdam University Press werd op waardige wijze luister bijgezet door de publicatie van een fraai uitgevoerd gebonden boekwerk, samengesteld door Jos van Waterschoot onder de titel Hooggeleerde exlibris. (Amsterdam: aup, 1997, 90 blz., ills.). Na een inleiding van de hand van P.J. Buijnsters, waarin hij op de hem kenmerkende wijze in kort bestek de geschiedenis van het exlibris schetst, heeft Van Waterschoot 46 exlibris bijeengebracht van hoogleraren uit diverse tijden en disciplines en die voorzien van enige biografische informatie en gegevens over het exlibris en de ontwerper daarvan.
De letteren-professoren zijn vertegenwoordigd door o.a. Albert Verwey, P.N. van Eyck, N.A. Donkersloot, Garmt Stuiveling, Herman de la Fontaine Verwey en Piet Buijnsters. Er zijn registers op hoogleraren en kunstenaars. In het colofon wordt uitleg gegeven bij het speciaal voor deze gelegenheid door Kok Korpershoek vervaardigde exlibris voor aup: een uil als symbool voor de kennis en wijsheid die bij een academische uitgeverij passen, een schip met de wind in de zeilen en vijf pentragram-sterren aan de hemel die voorspoed beloven. Het is duidelijk: aup stevent af op de volgende lustrumviering.
pjv
| |
Ingekomen uitgaven
Erkelens-Buttinger, E.S.C., P.A. Henderikx, H.L.Ph. Leeuwenberg e.a. (red.), De kerk en de Nederlanden. Archieven, instellingen, samenleving. Aangeboden aan prof. dr. C. Dekker bij zijn afscheid als rijksarchivaris en als hoogleraar in de archiefwetenschap alsmede de paleografie van de 14e tot en met de 17e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam. M.m.v.L.P.W. de Graaff en D.T. Koen. Hilversum: Verloren, 1997, 415 blz., ills., ƒ67,-.
Bundel met de voordrachten van het afscheidssymposium voor Dekker van september 1996, waarin ook zijn afscheidscollege is opgenomen. Interessant is de bijdrage van Bram van den Hoven van Genderen waarin hij de relatie legt tussen de groeiende verschriftelijking in de Middeleeuwen en (naast de technische kant van het schrijven) de wijze van de ordening van archieven. In de bijdrage van Kees de Kruijter en Huib Uil lezen we dat de Zierikzeese jonkheer Johan Louis de Jonge ook actief was als dichter van een vrijmetselaarslied. De bundel bevat een bibliografie van Dekker en indexen op persoonsen aardrijkskundige namen. [pjv]
Gerding, M.A.W., Johan Picardt (1600-1670) Drenthe's eerste geschiedschrijver. Assen: Van Gorcum & Comp., 1997, Drentse Historische Reeks 6, × + 103 blz., ills., ƒ35,-.
In 1660 verscheen, zoals dat in meer gewesten in de 17e eeuw het geval was, ook in Drenthe een kroniek die nog steeds dienst doet als bron voor historici. Wat de Smallegange voor Zeeland is, is Picardt voor Drenthe. Zijn Korte beschryvinge van eenige vergetene en verborgene antiquiteten, waarin ook opgenomen zijn de Annales Drenthiae en een beschrijving van Coevorden, zijn uitgegeven in Amsterdam door Gerrit van Goedesbergh en gedrukt door Tymon Houthaak, met wie Picardt onenigheid kreeg over de betaling van de honderd door hem af te nemen exemplaren en de toezending van de 25 auteursexemplaren. Gerding geeft een goed overzicht van de geschiedschrijver, dominee, medicus en ontginner Picardt. [pjv]
Gijswijt-Hofstra, Marijke, Vragen bij een onttoverde wereld. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Sociale en Culturele Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam op 27 oktober 1997. Amsterdam: Historisch Seminarium UvA, 1997, Amsterdamse Historische Reeks, Kleine serie dl. 37, 32 blz.
| |
| |
Driehonderd jaar na Balthasar Bekkers De betoverde wereld en tachtig jaar na Webers ‘Entzauberung der Welt’ komt Marijke Gijswijt-Hofstra tot de conclusie dat ook anno 1997 nog bepaald geen sprake is van een wereld die ontdaan is van magisch denken en handelen. De voorbeelden met name op het gebied van ziekte en gezondheid liggen voor het oprapen bij bedevaartgangers, Christian Science en New Age. [pjv]
Heine, Heinrich, Voort, mijn lied! Een gedicht uit Buch der Lieder en vier gedichten uit Neue Gedichte met vertalingen door J.P. Heije. Bijeengebracht en uitgeleid door Jan Stroop. Amsterdam: Uitgeverij C.J. Aarts, 1997, Reeks Werkuitgaven op weg naar Heinrich Heine's Verzamelde Gedichten in het Nederlands v, 16 blz.
In 1840 verscheen en aantal Duitse gedichten in vertaling in De Gids onder de titel ‘Nagevolgde liederen’. De bewerker was J.P. Heije. De Heine-bewerkingen zijn door Stroop hier bijeengebracht en van literair- en muziekhistorisch commentaar voorzien. [pjv]
Klukhuhn, André en Toef Jager (red.), Denkende schrijvers over filosofie en literatuur. Utrecht: Bijleveld, 1997, 191 blz.
Dit boek is de neerslag van een aantal vragen over het thema filosofie en literatuur dat de Stichting Literaire Activiteiten Utrecht in samenwerking met de Universiteit van Utrecht voorlegde aan enkele Nederlandse schrijvers. Daarbij werd het uitgangspunt filosofie ruim genomen. Er werden voordrachten gehouden door Sybren Polet, Kees 't Hart en Geerten Meijsing. Nelleke Noordervliet, Dirk van Weelden en Gerrit Krol zorgden eveneens voor een bijdrage en M. Februari en A.F.Th. van der Heijden lieten zich over het onderwerp interviewen. Soms verbreed het onderwerp zich tot literatuur en wetenschap, soms versmalt het tot eigen achtergronden bij het schrijven. Dat neemt niet weg dat er eigenlijk voornamelijk uitspraken gedaan worden over dat laatste: de opstellen geven overwegend een beeld van het schrijverschap van de betrokkenen. [GvB]
Komter, Aafke (red.), Het geschenk. Over de verschillende betekenissen van geven. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997, 256 blz.
Bundel met vijftien opstellen over het ‘totaal sociaal verschijnsel’ geven met zijn morele, sociale, juridische, religieuze, economische en esthetische betekenissen. De auteurs belichten vanuit hun diverse disciplines dit verschijnsel, waarbij ze slechts spaarzaam gebruik maken van literaire bronnen. Naast de onvermijdelijke Homerus (niet in de uitermate slecht gealfabetiseerde index!) en Shakespeare wordt wat betreft de Nederlandse literatuur slechts geput uit de Camera Obscura (in de index toegeschreven aan A.D. Hildebrand!!) en het werk van Martinus Nijhoff. [pjv]
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 13 (1997), 301 blz., 450 bef.
In deze zeer lijvige aflevering een voorproefje van een Buysse-biografie door Joris van Parys met een fragment over Buysse, Masereel en hun Franse vriend Léon Bazalgette (van de laatste ook een ‘portret in brieven’). Verder Yvan De Maesschalck over de invloed van Buysse op Claus, de voortgezette uitgave van de correspondentie van de gezusters Loveling door Daniël Vanacker en door Sylvie Engels de uitvoerig toegelichte correspondentie van Virginie Loveling in verband met haar roman Sophie. [pjv]
Mees, Jacob David, Dagboek 1872-1874. Uitgave verzorgd door Thimo de Nijs. Hilversum: Verloren, 1997, Egodocumenten 14, 110 blz., ills., ƒ25,-.
Uitgave van het dagboek van de jong gestorven (1852-1874) Rotterdamse bankierszoon Jaap Mees met interessante gegevens over het Leidse studentenleven en het leesgedrag in de 19e eeuw. Mees' dagboek levert een van de eerste persoonlijke reacties in Nederland op de lectuur van Goethes Werther (3 april 1872). Verder las de aan tuberculose overleden student onder meer Bulwer-Lytton, Multatuli, Hendrik de Veer en het Oera Linda Bok. [pjv]
Slibreeks, nr. 82-83. Middelburg: Stichting Kunstuitleen Zeeland, 1997, (Abonnement op 5 deeltjes ƒ36,-: 0118-611443).
Nr. 82 is een dichtbundeltje van de pseudonimicus Doodeheefver: De korf; een keuze uit De Buitendijkse Gedichten, waarin een aantal gedichten op schilders (Cézanne, Turner, Bonnard, Vermeer) en dichters (Van Ostaijen, Mallarmé, Lucebert). Nr. 83 is een essay van Jan J.B. Kuipers over Thoreau en diens Walden onder de titel Elk moment de dageraad; Thoreau en het ontwaken. [pjv]
IJsseling, Samuel, Mimesis: on appearing and being. Transl. by Hester IJsseling and Jeffrey Bloechl. Kampen: Kok Pharos Publishing House, 1997, 77 blz., 440 bef.
In 1990 verscheen bij Ambo te Baarn Mimesis: over schijn en zijn van de
| |
| |
Leuvense hoogleraar in de filosofie Samuel IJsseling, waarin in kort bestek zeer zinnige dingen gezegd werden over het onbehandelbare onderwerp ‘mimesis’, vanaf Plato tot en met Heidegger. Het boekje is nu in het Engels vertaald en door de vertalers in de voetnoten bijgewerkt met recente literatuuropgaven en commentaar op vertaalproblemen vanuit het Nederlands in het Engels. [pjv]
Recensie-exemplaren kunt u zenden aan de rubrieksredactie, t.a.v. G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse, Instituut voor Neerlandistiek, Spuistraat 134, 1012 vb Amsterdam. Artikelen kunt u sturen naar Luc Korpel, Huizinga Instituut, Spuistraat 134, 1012 vb Amsterdam.
|
|