Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Nelleke NoordervlietGa naar voetnoot+ & Hanna StoutenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 174]
| |
deb, op een missie heel ver weg zou sturen om je kwijt te zijn. Heel ver weg. O Marie, er is zoveel leed in de wereld; je zou je als een vis in het water hebben gevoeld. En maar lenigen, en maar protesteren! De vliegende keep van het actiewezen zou je zijn geworden. Van je leven weten we niet veel. Je vader, een doopsgezind dominee, had een goede naam en uit consideratie met hem heeft men je veel vergeven. Je hechtte je als kleefkruid aan vooraanstaande patriotten, zoals Valckenaer. Ongevraagd sprong je voor hem in de bres. Hij werd doodmoe van je. In onze tijd zou hij misschien wel een straatverbod hebben aangevraagd voor je. Dat je nog vrienden had die zich je lot aantrokken is eigenlijk een raadsel. We hebben geen flauw idee van je persoonlijke omstandigheden. Ja, je bent in New York geweest, omdat je ‘vrienden’ beweerden dat je in Europa, zelfs in Engeland, gevaar liep. Zo waren ze je tenminste kwijt. Daar heb je politieke geschriften gepubliceerd. Een fragment ervan is in de inleiding van jouw lemma opgenomen ten bewijze dat je wel degelijk verstandige taal uit kon slaan. Verder staan er stukken in over de slapte van de Bataafsche Republiek, waarin je gelijk had, en over het nut van pokkeninenting, waarin je ook gelijk had. Je was een bevlogen, maatschappelijk geëngageerde vrouw met een felle pen. Je koos een ideaal dat op zijn retour was, dat heeft aan je daden iets tragisch en potsierlijks gegeven. Twintig jaar te laat of twintig jaar te vroeg geboren. Als je nu zou leven zou ik met een grote boog om je heen lopen. Ik hou niet van fanatieke ideologen. Ik kan geen gesprek voeren met iemand die alleen maar over zichzelf en het belang van De Zaak kan praten. Ik heb een hekel aan missie en zending en al helemaal aan morele dwang. Maar ik ben blij dat ik je in de geschiedenis tegenkom. Je bent de krent in de pap (o, ja, Koosje Koster! Dat leg ik je in een volgende brief nog wel eens uit). Groeten, 10 februari 1998 Mevrouw, U zou in een grote boog om mij heenlopen maar U schrijft mij toch een brief. Uit de verte durft U wel. U bent net als al die anderen: Marijke Meijer Drees en Hanna Stouten in Uw heden, de vaderlanders Bilderdijk, Valckenaer, Ockerse, Wiselius in mijn eigen aardse tijd. Het zijn zelf altijd idealistische types, de mensen die wel iets voor mij voelen; iets, niet te veel, net genoeg om zowel de ruimheid van hun eigen hart te kunnen tonen als afstand te kunnen nemen van mij: ‘een min of meer hysterische dweepster’, ‘een patiënte met een mooi doel’, ‘een vrouw die zich de victime wil maken van een vermiste zaak, die hare ambitie geplaatst heeft in het martelaarschap voor een ondankbaar vaderland’, en dan nu ‘fanatieke ideologe’. Een heuse casus, mah. Al mag U mij niet, U denkt dat U mij begrijpt (ik had liever gehad dat U mij begreep en daarom niet mocht), dat U zoveel van mij begrijpt dat U kunt voorspellen wat ik geweest zou zijn als ik in Uw wereld had geleefd: Greenpeace-activiste, bommengooister. Dat laatste natuurlijk vanwege het mes voor Napoleon (ik had er lang voor gespaard; toen zijn bezoek naderde en ik de hele som nog niet bijeen had, gaf een van de vaderlanders me de laatste ontbrekende guldens; hij heeft het nog mogen vasthouden. De hypocriete haast waarmee men mij naar Engeland trachtte weg te krijgen! Maar dit terzijde). Uw fout, mevrouw, is dat U meent mijn idealisme te begrijpen en te kunnen transponeren naar Uw eigen eeuw. Maar het idealisme van een patriotte uit 1800 is niet vergelijkbaar met dat van een Greenpeace-activiste van nu, de comfortabele beursstudent, studiepunten verzamelend op stage aan boord van de boot die de Brent Spar in de gaten houdt; mooi maatschappelijke ervaring opdoen, internationale contacten leggen en als gelouterd en benijd mens terugkomen in Amsterdam waar journalisten en job-hunters haar opwachten. Over mijn persoonlijke motieven zal ik U niet inlichten, die deelde ik ook bij leven met niemand, maar aan de vormen van mijn idealisme moet U - zo intelligent lijkt U me wel - kunnen aflezen dat ik door iets eenvoudigs en elementairs gedreven werd. ‘Mijn personeele vrijheid is mij niets waard’ als het gruwelijke plan van grondwet wordt ingevoerd, schreef ik aan Valckenaer. Jullie hebben mijn taal ‘kaltgestellt’ als retoriek. Een rottruc, want zo ben je van me af. Ik voelde mij - even - Jeanne d'Arc; jullie vinden dat megalomaan. Zo ben je opnieuw van me af. Begrijpen jullie niet meer dat echte idealisten alles | |
[pagina 175]
| |
overhebben voor hun idealen? Waarom begreep U Tine in haar compassie met ‘Mul’ zo goed, en mij zo slecht? In oude tijden waren echte leiders werkelijk superieure mensen, zichzelf niet ontziend, qua moraal van onbesproken gedrag. Ik hoop niet dat U nu gaat wijzen op de verdiensten die Clinton óók heef. Die ‘vaderlanders’ Bilderdijk, Valckenaer, Wiselius, Ockerse, die zo meewarig over mij schrijven, hebben allen gebruik gemaakt van mijn radicaal enthousiasme. Dacht U dat ik hun dubbelhartig gedrag niet had gezien? Eerst profiteren en dan je wijze hoofd schudden. De Bataafsche Republiek, Mevrouw, was een heilige zaak, een zaak van alles of niets, de keuze tussen voor het eerst enige democratie of weer voor heel lange tijd onmondigheid. Ik had van mijn vader geleerd dat Christus de lauwen verafchuwt. Wat verwijt men mij nu eigenlijk? Wat is er pathologisch aan mij? Dat ik het Woord (Openbaring 3:16) naar de letter nam? Dat ik mijn eigen belang niet stelde tussen de grote dingen en mijzelf? Natuurlijk had ik graag voor de mijnen gezorgd, een man, een gezin. Natuurlij had ik graag in de opera gezeten: Den Haag, Brussel, Wenen. U denkt toch niet dat ik daarvan niet wist? Natuurlijk had ik graag een novelle willen schrijven (en als een echte schrijfster een plaats gekregen in de Lauwerkrans). Maar op die Amsterdamse etage waar ik met mijn moeder woonde, golden andere prioriteiten: rechten moesten de burgers hebben; stemrecht, kiesrecht bijvoorbeeld. De rest zou volgen. Zonder rechten, voor mannen en vrouwen, geen geld, geen huis, geen scholing, geen opera, geen literatuur. Wie dit eenmaal heeft gezien, kan niet meer terug, moet ervoor leven. Democratie of niet, dáár ging het om. Mijn mooiste moment, mijn ‘finest hour’ zoals U tegenwoordig zegt, was het moment dat Willem i in de Nieuwe Kerk de eed op de grondwet aflegde: gehoorzaamheid aan de afspraken die de volksvertegenwoordiging maakt. Wat voelde ik mij één met de Nederlanders, daar in New York. Bommengooien? Ik zou wel uitkijken. Veel te blij zou ik zijn dat er een majesteit met majesteit is die de eenheid van het land belichaamt en de grondwet respecteert. Dat ik later wat rustiger werd, is niet een kwestie van leeftijd of zogenaamde wijsheid, zoals Uw tijdgenoten wel hebben gesuggereerd, maar van verstilde vreugde omdat de democratie in de nieuwe monarchie inderdaad een kans kreeg. Naar een koninkrijk onder Lodewijk Napoleon of een land ingelijfd bij Frankrijk zou ik trouwens nooit zijn teruggekeerd. Onder Wilem i echter kon ik mij rustig aan iets anders wijden (wel pijnlijk dat onze eerste koning ‘een Hollandse Napoleon’ wilde zijn, in regime en habitus; gelukkig in toom gehouden door de grondwet). Die koepokinenting: ik liep in het wit omdat dat hygiëne uitstraalt, zuiverheid en vrede. Waarom denkt iedereen in de twintigste eeuw eruit te kunnen afleiden dat ik een beetje gek was? De dingen zijn vaak zo anders dan wij ons kunnen voorstellen. Onze geheimen gaan met ons. Het verleden blijft raadselachtig, ondanks alle onderzoek, en misschien is dat goed. Toch had ik behoefte U en die anderen te zeggen: ik wist wat ik deed, het was een grote zaak, en al zou men weer lachen, ik zou het weer doen. Niet voor Greenpeace of rotzooi op de Dam maar gewoon voor rechten die jullie zo gewoon vinden. Vale, De brief van Nelleke Noordervliet opent met een passage uit het lemma Maria Aletta Hulshoff in het overzichtswerk Met en zonder lauwerkrans (red. M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a), Amsterdam, 1997. Titelpagina van het pamflet De koepokinënting (1827) van Maria Aletta Hulshoff Foto: UB Amsterdam
|