Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
De buitenstaander
| |
[pagina 171]
| |
langrijk element in de achttiende-eeuwse cultuur en dar willen we met een zekere regelmaat in onze tentoonstellingen terug laten komen. Er bestaat natuurlijk een hele groslijst aan leuke onderwerpen waar je wat mee zou kunnen doen; als je een breed achttiende-eeuw-begrip hanteert, zowel in tijd als wat je cultuur-historische invalshoek betreft, is er zo veel om uit te kiezen.
Begin dit jaar hadden we een expositie over Bilderdijk als illustrator van zijn eigen werk en dat van anderen; dat paste ook uitstekend in ons programma. Onze conservator wist toevallig dat Bilderdijk die illustraties gemaakt had; het is een kwestie van kennis en verder je ogen en oren openhouden. We hebben er leuke reacties op gehad. Mooi vond ik bijvoorbeeld een recensie in de Volkskrant, waarin iemand die Bilderdijk altijd een mopperpot had gevonden, hem op deze tentoonstelling ineens een vriendelijk gezicht vond krijgen. Het voegt een dimensie aan je beleving toe, je ziet dat die man niet alleen sombere gedichten aan het schrijven en armoede aan het lijden is, maar ook schattige tekeningen kan maken. Het levert een genuanceerder beeld op.
Het is heel wel denkbaar dat we hier ooit iets met de Openbare Bibliotheek samen zullen organiseren; het is er alleen nog niet echt van gekomen. Ik ben wel betrokken bij veel andere culturele instellingen hier in Enschede; los van het feit dat die samenwerking me inhoudelijk aanspreekt heeft dat ook allerlei praktische voordelen. Maar er moet zich iets voordoen waarbij je denkt ‘Hé ja, dat is leuk, daar kunnen we met zijn allen wat aan doen’. Zo gaat de stad nu bij de opening van het culturele jaar iets doen met de schilder/schrijver Jan Cremer. Dan doen alle culturele instellingen mee, dat is erg leuk.
Ieder seizoen hebben we hier onder het motto ‘Ontmoetingen op zondag’ een belangwekkende spreker in
Tekening door Willem Bilderdijk voor het titelvignet van K.W. Bilderdijk-Schweikhardt: Elfriede, treurspel ('s Gravenhage, 1808). Coll. NIWI, Amsterdam; foto Rijksmuseum Twenthe. Illustratie uit het door Ton Geerts samengestelde cahier bij de tentoonstelling ‘Met veel smaak geordonneerd’, Willem Bilderdijk als boekillustrator (Rijksmuseum Twenthe, Enschede, 1998).
het museum, dat is in negen van de tien gevallen een schrijver. Dat organiseren we samen met de lokale boekhandel, vaak als er recentelijk een boek verschenen is dat verkocht en gesigneerd kan worden. Zo'n bijeenkomst is heel aardig, omdat er dan ook mensen het museum in komen die er soms nog nooit eerder | |
[pagina 172]
| |
zijn geweest. Zo wordt het museum een culturele ontmoetingsplaats en dat is wel een beetje mijn ideaal. In het nieuwe museumcafé hebben we ook een leestafel neergezet, waar mensen de krant of een tijdschrift kunnen lezen. Willem Brakman woont hier in de buurt en die signaleer ik er regelmatig.
Ik zou het leuk vinden om een schrijver uit te nodigen een tentoonstelling uit onze collectie samen te stellen - mits het iemand is die zich ook echt met beeldende kunst bezighoudt en daar ideeën over heeft. Dat is niet altijd het geval: ik schrik er wel eens van, als ik stukken lees van schrijvers over kunst. ‘Ga eerst maar eens wat beter kijken voordat je al je meningen aan de wereld prijsgeeft’, denk ik dan. Ik neem het vak te serieus om het zommar eens eventjes op straat te gooien. Laat een schrijver dan maar hierheen komen om over zijn literaire werk te spreken, want daar heeft hij tenminste verstand van. Maar iemand als K. Schippers, die zou ik graag eens hier zijn gang laten gaan.
Ik heb een beetje een platoons idee van kunst, alsof iedereen (de musicus, de beeldend kunstenaar, de schrijver) een soort kokertje heeft waardoorheen hij op zijn eigen manier naar dat geheel kijkt. Wat elke kunstenaar doet, gaat uiteindelijk in wezen over dezelfde dingen. Ik vond het leuk dat Liesbeth Brandt Corstius zich in de vorige aflevering afvroeg hoe mensen lezen: of ze zich dan alles beeldend voorstellen, of ze de gebeurtenissen en personages in een boek ook echt voor zich zien. ‘Natuurlijk’, denk ik dan, ‘natuurlijk stellen ze zich dat zo voor, daar gaat het nu juist om’ - maar later bedacht ik me dat dat misschien helemaal niet vanzelf spreekt. Misschien horen sommige mensen wel muziek als ze lezen, en zijn Liesbeth en ik toevallig heel visueel ingesteld. Lezen leidt misschien wel helemaal niet automatisch tot beelden - hoewel ik me dat voor mezelf nauwelijks kan voorstellen.
Dat vind ik ook interessant aan een brede aanpak: wat hebben de verschillenden zintuigen, de verschillende kunsten met elkaar te maken in een bepaalde periode? Je moet oppassen dat je niet gaat hineininterpretieren, maar het is nu eenmaal zo dat je bij bepaalde negentiende-eeuwse muziek meteen bepaalde schilderijen, een bepaalde vormgeving voor je ziet - iets heel anders in elk geval dan als je Bach beluistert. Het is heel moeilijk te benoemen, het is een soort affiniteit die je ervaart. De hele praktijk van het kunstenaarschap is nu natuurlijk ook anders dan in de zeventiende eeuw; de kunstenaar is bijna een soort apart geworden, die zich met zichzelf en zijn individuele expressie bezighoudt - en dat is een omslag die in de achttiende eeuw gestalte heeft gekregen, zowel voor de muziek als voor de beeldende kunst als voor de literatuur. Als je op die manier naar kunst kijkt bouwt zich een innerlijk beeld op dat denk ik veelzijdiger is dan wanneer je je tot maar één discipline beperkt. Als je met dit in je achterhoofd een tentoonstelling maakt, moet je denk ik ook meer vragen op willen werpen dan antwoorden formuleren. Ik vind het leuk om mensen aan het denken te zetten, om ze te laten ervaren ‘Ja, zo kan het ook’. Die nieuwsgierigheid wil ik proberen los te maken.’ |
|