Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Simone VeldGa naar voetnoot+
| |
PamflettenstrijdHet is kenmerkend voor de populariteit van de discussie dat er in de tweede helft van de zeventiende eeuw ook in pamfletvorm enkele bijdragen aan de discussie verschenen. Pamfletten waren bij uitstek geschikt om snel te reageren op actuele kwesties en zo de publieke opinie te beïnvloeden: ze werden relatief snel gedrukt en waren voor veel mensen betaalbaar. Bovendien waren ze gemakkelijk verkrijgbaar, want ze werden door marskramers op straat verkocht. Zij droegen de teksten soms ook voor. Met een pamflet kon een auteur dus op korte termijn een groot publiek bereiken. | |
[pagina 104]
| |
Dat de discussie aan het eind van de zeventiende eeuw nog steeds actueel was, bewijst een pamflettenstrijd die in 1690 gevoerd werd. In dat jaar verschenen kort na elkaar zes pamfletten waarin verschillende auteurs stelling namen in het debat en rechtstreeks op elkaar reageerden. Welke auteurs mengden zich op deze manier in de discussie, op welke gronden laakten of prezen zij het vrouwelijk geslacht en op welk publiek richtten zij zich? Mantuanus afgebeeld in zijn studeerkamer. Overgenomen uit Edmundo Coccia: Le edizioni delle opere del Mantovano (Rome, 1960)
| |
Een oude tekst weer actueelHet eerste pamflet uit de reeks, getiteld Vrouwen-lof, was al in 166o voor het eerst verschenen. Op het titelblad was toegevoegd: ‘Uyt J. Babtista Mantuanus. In Nederduytschen Rijm gesteldt, door een Lief-hebber der Vrouwen’. Dat laatste blijkt een ironische opmerking te zijn. De tekst is een lange aanklacht op rijm tegen het vrouwelijk geslacht. Meteen al op de eerste bladzijde barst de auteur in schelden uit: ‘Het Vrou-geslacht is slaefs, vol opgeblasentheyt,/ Wreet, sonder wet, en maet, en reden, en bescheyt;/ Het stapt de palen van de middel-wegh ter zyden,/ En schept alsints vermaeck in't uyterst t'overschryden;/ Doet alle dingen, met voorbarigh voorbesluyt;/ Sy staet of stil, of holt, swyght, of vaert driftigh uyt.’ En zo gaat hij nog even door. Wie was die in razernij ontstoken auteur? Johannes Baptista Mantuanus (1447-1516) was een Italiaanse humanist wiens boeken in heel Europa werden gelezen. Hij schreef in het Latijn, maar veel van zijn werken zijn in verschillende volkstalen vertaald. Toch is het pamflet niet de vertaling van één van die buitenlandse werken die in het kader van de discussie verschenen, maar de vertaling van slechts een gedeelte van een tekst die Mantuanus schreef in een geheel andere context, de Adulescentia (Jeugd, eerste druk 1498). Dit boek werd op veel latijnse scholen in Europa gebruikt. Het werk bestaat uit tien eclogae (herderszangen), waarin gefingeerde gesprekken tussen herders beschreven worden. De herders Alphus en Jannus bespreken in de vierde zang uit het boek het karakter van vrouwen. Uit die zang is het vertaalde fragment afkomstig. | |
Fatale verliefdheidAanleiding voor de bespreking is de verliefdheid van de schaapsjongen die bij Jannus in dienst is. Daarover doet Jannus zijn beklag. De jongen was altijd zeer behulpzaam geweest, maar sinds hij verliefd was niet meer in staat normaal te werken. Ook het gedrag van het betreffende meisje kan Jannus' goedkeuring niet wegdragen. Zij deed volgens hem alsof ze van de verliefdheid van de jongen niets wist, terwijl ze er al lang van op de hoogte was. Ondertussen wakkerde ze de verliefdheid aan door zich op te maken en door te doen alsof ze heel verlegen was. Volgens Jannus zijn zulke misleidende gedragingen de wapens van vrouwen. Hij laat zich verontwaardigd uit over de lichtzinnigheid van de jeugd die, wanneer die geleid wordt door de gekte van de liefde, het hele leven op het platteland in de wat stuurt. Jannus' klaagzang doet Alphus denken aan een zang van de volgens hem zeer wijze Umber (met welke naam Mantuanus in zijn herdersliederen verwijst naar zijn voormalige leermeester Gregorio Tifernate) over de verraderlijkheid van vrouwen. Alphus citeert de zang waarin duidelijk wordt dat de geschiedenis met de schaapsjongen geen geïsoleerd geval is. In de zang wordt beweerd dat de liefde voor vrouwen àlle mannen gek maakt. Ook de reactie van het meisje is volgens de zang exemplarisch. Vrouwen veinzen niet geïnteresseerd te zijn in mannen, maar trekken ondertussen allerlei verleidingskunsten uit de kast om mannelijke belangstelling aan te moedigen. Na afloop van de zang praten de herders nog wat na en vervolgens gaat ieder zijn weg. Zo verloopt het oorspronkelijke verhaal. In de Nederlandse vertaling is alleen de zang van Umber vertaald. Van de dialoog eromheen is niets overgebleven en alle verwijzingen naar de pastorale setting in de zang zelf zijn eruit gehaald. De veranderde presentatie ontneemt voor een deel de schijnbare echtheid en autoriteit aan de zang, doordat er geen concreet voorbeeld meer aan gekoppeld is en doordat de zang niet meer gepresenteerd wordt als een lied van Umber - dus Tifernate. Het belangrijkste verschil is echter wel dat de vertaling de tekst van Mantuanus in een geheel nieuwe context plaatste. Doordat de vertaler de tekst | |
[pagina 105]
| |
uit zijn oorspronkelijke verband gerukt liet verschijnen onder de titel Vrouwen-lof, leek de tekst geschreven te zijn in het kader van de actuele discussie over vrouwen. En dat was natuurlijk precies de bedoeling. | |
De vrouw als bron van alle kwaadDe tekst van het pamflet is te verdelen in vier gedeelten. In het eerste gedeelte, dat loopt van vers 1 tot vers 48, wordt een groot aantal slechte eigenschappen aan alle vrouwen toegeschreven. Onmatigheid, onbetrouwbaarheid, geilheid en trouweloosheid zijn enkele van de eigenschappen die meerdere malen worden genoemd. In het tweede gedeelte, van vers 49 tot en met vers 108, wordt met vele voorbeelden (exempla) van ‘slechte’ vrouwen uit de klassieke en uit de bijbelse geschiedenis duidelijk gemaakt hoe gevaarlijk vrouwen voor mannen zijn en dat het onmogelijk is je als man te wapenen tegen de listen van vrouwen. Mantuanus besluit dit gedeelte met een tussentijdse conclusie, waarin hij over vrouwen zegt: ‘Daer komt veel minder quaet van vuur, van kruyt, van loot,/ Van schicht, van dolck, van speer, veel min selfs van de doot.’ In het derde gedeelte van de tekst (van vers 109 tot 141) worden allerlei geraffineerde trucs besproken waarmee vrouwen jongemannen voor zich proberen te winnen. De tekst sluit af met een samenvatting van de genoemde argumenten (vers 142-150). De tekst voert systematisch tot een climax: het begin is een beschrijving van de slechtheid van vrouwen in het algemeen, daarna wordt duidelijk gemaakt dat de liefde voor een vrouw desastreuze gevolgen kan hebben voor mannen, en tot slot spitst de tekst zich toe op een waarschuwing voor vrouwelijke verleidingskunsten. In de regels 125-126 wordt de centrale boodschap van de tekst verwoord: ‘Dus wacht u wie gy zijt, dat gy noyt soeckt het geen/ Dit bros geslacht heeft, vol van schande en walghlijckheên.’ Afgezien van enkele wijzigingen omwille van het ritme of het rijm en de genoemde weglating van verwijzingen naar de pastorale setting, heeft de Nederlandse vertaler het voorbeeld van Mantuanus getrouw gevolgd. Toch heeft de vertaler op verschillende plaatsen in de tekst wèl veranderingen aangebracht. Mantuanus schrijft bijvoorbeeld, om te illustreren dat vrouwen altijd overdrijven, dat zij ‘van een klein hoopje een Olympus’ maken, waarvan de vertaler ‘van een scheet een donderslag’ maakt. Door dergelijke vereenvoudigingen en vergrovingen maakte de vertaler de tekst toegankelijk voor een publiek uit de lagere sociale klassen. Ook het feit dat de tekst in de volkstaal verscheen, droeg bij tot de toegankelijkheid van de tekst. Bovendien werd de tekst als pamflet uitgegeven. De uitgave was daarom goedkoop en voor veel mensen betaalbaar. De vertaler doelde duidelijk op een groot publiek. Hij mikte raak: het pamflet werd razend populair. Er verschenen elf drukken tussen 1660 en 1697. | |
Een geestverwant van MantuanusIn 1687 verscheen er opnieuw een pamflet met een vrouwvijandige strekking. Een auteur, die blijkbaar liever niet bekend werd, publiceerde in dat jaar onder zijn initialen S.V.H. de Roem-trompet der vrouwen. De tekst komt in thematiek sterk overeen met Mantuanus’ tekst. Ook
Het beeld van de slechte vrouw. Afkomstig uit Dirk Bakker, Roem-trompet der vrouwen, of lof-bazuin der stiefmoeders. (Rotterdam, 1699), p. 26.
S.V.H. benadrukt de onbetrouwbaarheid van vrouwen, hun listigheid en mateloosheid, waarvan hij tal van voorbeelden geeft. Ook wijst hij mannen op het gevaar van de liefde. Er is één belangrijk inhoudelijk verschil tussen de teksten van Mantuanus en S.V.H. Terwijl Mantuanus alle vrouwen over één kam scheert, merkt S.V.H. bijna aan het eind van zijn tirade het volgende op: ‘Maar nu sal iemand my met volle reden vragen,/ Of al de Vrouwen sijn om hare Man te plagen?/ En of ‘er geen en is bevrijt van al dit kwaad?/ O neen! dat seg ick niet dat waar een droeve staad, [dat zou een droeve tijd zijn]/ Dat soud’ ellendig zijn, dat ware te beklaagen’. Niet dat dat veel uitmaakt voor de boodschap die S.V.H. zijn mannelijke lezers meegeeft. Hij waarschuwt: ‘Maar in het trouwen sit gevaar om dat te waagen;/ Daar sijn’ er nog wel goet begaaft met | |
[pagina 106]
| |
veel verstand,/ Maar weynig zijn ‘er hier gesayd in Nederland’. S.V.H. besluit zijn betoog met de waarschuwing dat mannen het risico niet moeten nemen een ‘boose’ vrouw te trouwen, maar vrijgezel moeten blijven om zo hun vrijheid te behouden. De man die toch trouwt, mag hopen dat de dood hem gauw van zijn ‘plaag’ komt verlossen. Ook dit pamflet had succes. In 1690 verscheen een herziene en uitgebreide druk. Deze nieuwe uitgave heeft een duidelijkere ordening dan de voorafgaande uitgave. Daarnaast heeft hij enkele retorische trucs toegepast. Zo spreekt hij meerdere malen rechtstreeks tot de lezer, waardoor die zich sneller persoonlijk aangesproken zal voelen. Met deze veranderingen lijkt de auteur de literaire kwaliteit van de tekst te hebben willen verbeteren. Blijkbaar ging het de auteur er niet alleen om deel te nemen aan de discussie over het vrouwelijk geslacht, maar wilde hij ook zijn talenten als dichter tentoonspreiden. De tekst sprak velen aan. In 1699 werd de tekst van S.V.H. door ene Dirk Bakker gebruikt voor diens Roem-trompet der vrouwen, of lof-bazuin der stiefmoeders en in 1728 werd de tekst anoniem herdrukt in de populaire bundel Apollo's marsdrager van Gijsbert Tijsens, die vele drukken beleefde. Ook deze tekst zal door een groot publiek gelezen zijn. | |
De kuise en betrouwbare vrouw bezongenOp de herziene druk van de Roem-trompet in 1690 verschenen twee reacties. De eerste kwam van J. de Rooy met Lof-roem-trompet voor de vrouwen en de tweede van een zekere C.R. met Spiegel der goede-vrouwen. Beide schrijvers verdedigden het vrouwelijk geslacht tegen de aantijgingen van S.V.H.J. de Rooy zette zich bovendien óók af tegen Mantuanus' scheldkanonnade. In zijn pamflet verwijt hij zowel S.V.H. als Mantuanus dat zij een veel te eenzijdig beeld van vrouwen schetsen. Er zijn wel slechte vrouwen, meent De Rooy, maar de voorbeelden van slechte vrouwen die S.V.H. en Mantuanus aanhalen, kunnen volgens hem weerlegd worden met duizenden voorbeelden van goede vrouwen. Bovendien blijven in de tractaten van Mantuanus en S.V.H. de mannen naar zijn mening ten onrechte volledig buiten schot. Voor elke kwade vrouw die zij aanhalen, kan De Rooy wel tien slechte mannen noemen en het zijn het de mannen zelf die met hun slechte gedrag de boosheid van vrouwen uitlokken. Daarnaast is het volgens hem principieel onjuist om vrouwen te verachten, want wie vrouwen veracht, veracht daarmee Gods werken èn bovendien zijn eigen moeder. De Rooy meent dat een man zich niet méér kan wensen dan een vrouw die kinderen op kan voeden en die ‘Godt en Regter vreest’. Hij houdt het vrouwelijk geslacht ‘niet min of meer, Als 't Mannelijcke Oir [nageslacht] in oneer of in eer’ en heeft daarom zijn pen gegrepen. Om zijn stelling te bewijzen, haalt De Rooy exempla aan van beroemde vrouwen uit de bijbel en uit de klassieke geschiedenis die zich deugdzaam hebben getoond. De vrouwen die hij als voorbeeld noemt, hebben uitgeblonken in trouw aan hun echtgenoot en in kuisheid. Blijkbaar vond De Rooy vooral deze deugden erg belangrijk in een vrouw. Na zijn opsomming van goede
Het beeld van de goede vrouw. Afkomstig uit Dirk Bakker, Roem-trompet der vrouwen, of lof-bazuin der stiefmoeders. (Rotterdam, 1699), p. 21.
vrouwen concludeert De Rooy: ‘Gezegent werdt de Man, gezegent werdt het Kindt/ Door eene eerb're Vrouw, die Godt en Man bemindt.’ En dat is de kern van zijn betoog. Tegenover het beeld van de slechte vrouw, die onbetrouwbaar is en een gevaar vormt voor mannen, stelt De Rooy het beeld van de kuise echtgenote op wie een man kan bouwen. Hij beveelt mannen het huwelijk juist aan. De tekst is bepaald geen staaltje van uitmuntend dichterschap en werd voor zover bekend nooit herdrukt. De Rooy was dan ook geen ervaren schrijver. In zijn tekst maakt hij zich bekend als verkoper van drukwerk: ‘Ick doe myn marsje op, en sien ick kan verkopen,/ Het geen ick brengh te Mart, [...]/ Dat is, dat ick de eer en lof der soete vrouwen,/ Die ick gestadigh vent, van niemandt sal onthouwen.’ Blijkbaar was hij zelf één van die pamflettenverkopers die hun waren op straat verkochten. Dit laat nogmaals zien dat niet alleen hoogopgeleide auteurs uit de elite, maar ook vele anderen zich in de discussie mengden. | |
[pagina 107]
| |
De opvattingen van C.R., die hij formuleert in de Spiegel der goede vrouwen, komen grotendeels met die van De Rooy overeen. Ook hij ontkent het bestaan van slechte vrouwen niet, maar komt op voor de goede. En ook voor C.R. is kuisheid een van de belangrijkste kenmerken van de (goede) vrouw, die hij als volgt omschrijft: ‘[...] seer kuysch in haar gedachten,/ Seer sedigh in gelaat, uytnemende van krachten,/ In haar vergode taal steekt niet dan soetheyt in,/ En in haar boesem
Een marskramer verkoopt drukwerk. Titelplaat van Gijsbert Tijsens, Apollo's marsdrager.
niet dan een seer kuysche min.’ C.R. gaat echter veel uitgebreider op de kwestie in. Terwijl De Rooy volstond met acht pagina's, gebruikt C.R. er vijftien. Behalve kuisheid en trouw aan de echtgenoot roemt C.R. ook schoonheid, vroomheid en wijsheid als positieve vrouwelijke eigenschappen. En er zijn meer verschillen. C.R. trekt bijvoorbeeld een parallel tussen staat en gezin, waarbij hij de vrouw ziet als het hoofd van het gezin. C.R. komt wel tot dezelfde conclusie als De Rooy: ‘'T is dan nootsakelijk te leven met een vrouw,/ Verenight in den Eght, en met een vaste trouw;’ De tekst culmineert in een lofzang op de deugdzaamheid en uiterlijke schoonheid van de vrouw. De pamfletten van De Rooy en C.R. hebben dezelfde strekking: samenleven met een deugdzame vrouw brengt een man voordeel. Hoewel C.R.'s pamflet een betere indruk maakt dan dat van De Rooy, beleefde ook deze tekst slechts één enkele druk. | |
Dichterlijke eerS.V.H. liet het niet op zich zitten. Hij reageerde met een nieuw pamflet: Apollo gehoond; Door een kreupel dicht genaamd: Spiegel der Goede Vrouwen, waarin hij De Rooys pamflet wel noemde, maar voornamelijk ageerde tegen het geschrift van C.R.. Het pamflet van De Rooy vindt hij zo slecht geschreven, zegt hij, dat hij een weerwoord ertegen niet nodig acht. Hij heeft horen zeggen dat De Rooy drukkersknecht is in Den Haag en beklaagt zich erover dat ongeletterden zoals De Rooy zich in het literaire bedrijf storten, waardoor er steeds meer teksten van laag literair allooi in druk verschijnen. S.V.H. leverde ook inhoudelijke kritiek. Op de negende bladzijde van zijn pamflet wendt S.V.H. zich tot de lezer en schrijft hij over C.R.: ‘[I]k kan de reede waarom Hij teegen mijn Roem-trompet Schrijfd, niet bedenken. Hij wil voor de goede Vrouwen schrijven, en ik heb in mijn Roem-trompet, teegens alle kwaade en boos-aardige Vrouwen geschreeven. [...] [N]ooit is mijne eenvoudige meininge geweest, de goede te lasteren [...] Zo dat zijn schrijven teegens mij ongegrond is.’ S.V.H. heeft gelijk. Híj schreef over de kwade, zijn vermeende tegenstanders schreven over de goede vrouwen. Waarin bestaat eigenlijk hun meningsverschil? Ze zijn het niet eens over aantallen: C.R. en De Rooy nemen aan dat de overgrote meerderheid van de vrouwen goed is, terwijl S.V.H. ervanuit gaat dat verreweg de meeste vrouwen slecht zijn. Het onderscheid tussen goede en slechte vrouwen op zichzelf staat niet ter discussie, evenmin als de eisen waaraan een goede vrouw voldoen moet ter discussie staan. Een goede vrouw is de vrouw die de rol van kuise, trouwe echtgenote en liefhebbende moeder naar behoren vervult. Kwaad is de vrouw die niet aan dit beeld beantwoordt. Zo komen we weer terecht bij de constatering dat de auteurs in deze pamflettenstrijd niet geïnteresseerd zijn in de deugdzaamheid van vrouwen op zich, maar vooral in de vraag of vrouwen goed of slecht zijn voor mannen en in het verlengde daarvan in de vraag of mannen moeten trouwen of niet. De discussie werd besloten met de T'samenspraak tussen Paskwyn en Maphorio, over een Laster-schrift van S.v.H. genaamt Apollo gehoond &c. door C.R.. Deze legde zich erop toe zijn tegenstander met gelijke munt terug te betalen: hij maakte diens schrijverschap belachelijk. Aan de oorspronkelijke discussie voegt dit pamflet weinig toe. Maar wel maakt C.R. enkele interessante opmerkingen over zijn eigen achtergrond en vooral over die van zijn tegenstander S.V.H. Want wie verschuilde zich nu achter die initialen? Knuttel beweert in zijn pamflettencatalogus dat S.V.H. Samuel van Hoogstraten moet zijn. ‘Niet de bekende, want die overleed in 1678’, voegt hij eraan toe. De Roem-trompet wordt daarom ook in de stcn toegeschreven aan een verder onbekende Samuel van Hoogstraten. Maar | |
[pagina 108]
| |
Knuttel heeft het mis. De ware identiteit van S.V.H. wordt onthuld door C.R. Deze schrijft aan het slot van zijn pamflet, in de ‘Toegift aan S.V.H.’: ‘Gy geeft niet meer dan ydele reden van musa’ waarbij hij aantekent: ‘Dit is een Anagramma op de naam van S.V.H. mits daar een aspiratie (h) by te doen’. Na enig gepuzzel kon ik uit deze letters de naam Samuel van der Heyden reconstrueren. Elders in zijn pamflet noemt C.R. enkele werken die geheel of gedeeltelijk door
De titelpagina van het pamflet Apollo gehoond [enz.] van S.V.H.
S.V.H. geschreven zouden zijn. Eén daarvan is ‘Nikasia of Adelijke Juffer’, een boekje dat onder de titel D'adellijkke juffer. juffer. Of de bedroge trotsheyd terug te vinden is en dat inderdaad door Samuel van der Heyden, die het voorwoord ondertekende, geschreven is. C.R. zinspeelt er in zijn pamflet meerdere malen op dat Van der Heyden nog veel meer geschreven heeft. In de stcn zijn onder diens naam alleen enkele gelegen-heidsverzen terug te vinden. Deze Samuel van der Heyden was dus een van de vele tweede- of derderangs dichters van wie tegenwoordig niemand nog iets weet. C.R. zelf lijkt een gelegenheidsdichter geweest te zijn, die alleen in het kader van de discussie van zich liet horen en verder voorgoed zweeg. Hij schrijft: ‘hy [C.R.] heeft soo veel tijt niet als S.V.H. die sijn hooft van breyn en harsenen ontbloot, onbekwaam vind tot de studie, en het geselschap van scherpsinnige Juffers als de pest hatende, heeft hy anders niet veel uyt te regten. [...] Men kan wel op een ander fatsoen sijn tijd besteden, [...] men hoeft ook altijt met de pen op het papier niet te sitten.’ Inmiddels waren de auteurs ver van hun oorspronkelijke onderwerp afgedwaald. Niet de eer van de vrouw, maar die van de dichters stond centraal in de laatste twee teksten. | |
Goede of slechte echtgenotes?Aan de pamflettendiscussie namen dus vier auteurs deel, waarvan er twee het voor de vrouwen opnamen en de andere twee zich van hen afkeerden. Mantuanus, een humanist die niet persoonlijk maar via een vertaler deelneemt aan de strijd, en de onbekende S.V.H., stelden vrouwen voor als onbetrouwbare, geile en onmatige wezens die mannen met hun verleidingskunsten in de val lokken. Zij ontraden mannen daarom het huwelijk. De Rooy, een verkoper van drukwerk, en de volledig onbekend gebleven C.R. presenteren vrouwen als kuise, trouwe en verstandige echtgenotes en raden mannen het huwelijk juist aan. De pleitbezorgers van het vrouwelijk geslacht beweren dus dat vrouwen goed zijn en dat mannen moeten trouwen, terwijl de aanvallers menen dat vrouwen slecht zijn en dat mannen daarom juist vrijgezel moeten blijven. Het valt op dat de auteurs zich in hun conclusies niet alleen uitspreken over de deugdzaamheid van vrouwen, maar vooral over de wenselijkheid van het huwelijk voor mannen. De discussie concentreert zich dan ook rond vermeende vrouwelijke karaktertrekken die getrouwde mannen respectievelijk voordeel dan wel nadeel kunnen brengen. De Rooy bijvoorbeeld noemt uitsluitend voorbeelden van vrouwen die uitgeblonken hebben in kuisheid en in trouw aan de echtgenoot, deugden waarvan vooral getrouwde mannen profiteren. Mantuanus' voorbeelden concentreren zich rond vrouwelijke listen waarvan mannen het slachtoffer werden. Kortom: niet de vrouw zelf staat centraal in deze teksten, maar haar nut of nadeel voor mannen. Daarom lopen alle pamfletten uit op een aanbeveling dan wel ontrading van het huwelijk, gericht tot mannen. | |
LiteratuuropgaveOver de literaire discussie in de Nederlanden over de vermeende eigenschappen, taken en capaciteiten van het vrouwelijk geslacht is nog maar zeer weinig geschreven. Alleen Marijke Spies besteedde uitgebreid aandacht aan het onderwerp in haar artikel ‘Charlotte de Huybert en het gelijk. De geleerde en de werkende vrouw in de zeventiende eeuw’, in: Literatuur 3 (1986) 6, pp. 339-350. Ikzelf bereid een proefschrift voor over het onderwerp. Van de Adulescentia van Mantuanus verscheen een editie van Lee Piepho (ed.): Adulescentia. The eclogues of Mantuan (New York / Londen, 1989). Over pamfletten en andere populaire literatuur schreven onder anderen Craig E. Harline, Pamphlets, printing and political culture in the early Dutch republic (Dordrecht etc., 1987); A.Th. van Deursen, ‘Volkslectuur en nieuwsvoorziening’, in: Idem, Mensen van klein vermogen. Het ‘kopergeld’ van de Gouden Eeuw (Amsterdam, 1992) en P.J. Verkruijsse, ‘De verspreiding van populaire literatuur’, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (hoofdred.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen, 1993), pp. 292-297. |
|