Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
De buitenstaander
| |
[pagina 101]
| |
voorstellen, hoe kon je nou niet van lezen houden! Dat was net zoiets als iemand die zegt dat hij niet van de zon houdt. Onvoorstelbaar.
Nu realiseer ik me dat dat natuurlijk ook van alles met mijn achtergrond te maken had. We werden gestimuleerd om te lezen, en er werden ons van jongs af aan veel mooie boeken voorgeschoteld: Dr. Doolittle, Afke's Tiental, dat soort dingen. Als ik in een ander milieu geboren was, had ik me misschien niet met literatuur bezig gehouden. Ik weet wel dat er mensen zijn met een volstrekt ongeletterde achtergrond, die wel gaan lezen, maar voor mij zou dat niet hebben gegolden, vermoed ik. Ik denk ook niet dat ik in de beeldende kunst zou zijn terechtgekomen: ik geloof niet zo dat het mij aangeboren is. Het is eerder een manier van kijken die ik van jongs af aan heb meegekregen. Dan kan je natuurlijk later wel je persoonlijke voorkeuren gaan ontwikkelen, maar de basis is in mijn geval gelegd door het milieu.
Wel gaat het verhaal dat ik al toen ik zeven was, met een buurjongetje plaatjes uit tijdschriften knipte. Die hingen we dan op zolder aan de muur en lieten de mensen voor vijf cent komen kijken. Maar dat is zo'n typisch achter-af verhaal omdat ik nu toevallig in een museum werk. Als ik zwemmer was geworden was er wel weer een ander verhaal geweest om te vertellen.
En eerlijk gezegd had ik eigenlijk liever Nederlands gestudeerd, maar dat had mijn vader al gedaan, dus dat ging me te ver. Wel ben ik duidelijk een kunstkijker geworden die veel op taal let. En ik lees nog steeds heel veel. Ik vind bijvoorbeeld Voskuils Het Bureau in mijn museuale omgeving erg herkenbaar: ik heb dagenlang lopen lachen hier. En Frida Vogels is ook prachtig, haar boeken hebben dezelfde soort droge uitvoerigheid. Een vorm van eindeloos doorzeuren die eerst erg vermoeiend is en daarna verslavend wordt.
Maar ook bij het lezen blijf ik tegelijk beeldend denken. Ik vraag me altijd af in hoeverre mensen zich een beeld vormen van wat ze lezen, zich visueel dingen voorstellen bij het verhaal. Zie je mensen voor je, in zwart-wit of in kleur, en heel nauwkeurig en gedetailleerd of juist niet? Ik ben benieuwd of ze daar wel eens onderzoek naar hebben gedaan. Ik merk dat ik zelf altijd een soort plattegrondjes in mijn hoofd maak als ik lees. Bijvoorbeeld met dat nieuwe boek van Helga Ruebsamen, Het lied en de waarheid, dat speelt in Indonesië. Ik zie dan helemaal voor me hoe alles ingedeeld is, hoe het huis ligt, en de veranda, en waar de tennisbaan ligt, waar de rivier loopt.
Je ziet ook dat conceptuele kunstenaars die met taal werken, toch die ruimtelijkheid houden. Stanley Brouwn bijvoorbeeld doet veel met taal maar zijn werk gaat tegelijk over plaatsen. Hij heeft een project gedaan, ‘This way, Brouwn’, waarbij hij aan passanten in Amsterdam de weg naar het Rijksmuseum vroeg. Hij liet de voorbijgangers hun verbale aanwijzingen uittekenen, daarmee kreeg hij prachtige topografische krabbels. Die schetsen zijn een directe vertaling naar beeld toe van een soort mentale sculptuur die mensen in hun hoofd hebben zitten.
Het is fascinerend om te zien hoe sterk taal toch een beeld kan oproepen. Bijvoorbeeld dit kleine vierkante witte boekje. Op de pagina's staat niets, behalve in het midden in hele kleine lettertjes een getal. Op de ene pagina staat dan ‘1000 mm’, op de volgende helemaal niets, en dan weer een met ‘879 mm’, dan weer niks, dan weer 1000. Fascinerend vind ik dat. Vooral omdat je onmiddellijk gaat meten: wat is er 1000 mm, de pa- | |
[pagina 102]
| |
gina? Maar waarom zou de volgende dan ineens 879 mm zijn? En hoe groot is dat eigenlijk?
Men gaat er altijd van uit dat de beeldende kunst zich met taal bezig gaat houden in de jaren zestig, maar eigenlijk begon dat al veel eerder. Stuart Davies, bijvoorbeeld, waar het Stedelijk in Amsterdam nu een expositie van heeft. Hij schilderde al in de jaren twintig een flesje met de naam ‘Odol’. Die letters schilderen is natuurlijk een eerste vorm van taal gebruiken in het werk. Taal hoort al bij het modernisme, en daarna in de pop-art zie je het ook veel. Aanvankelijk gaat het nog vooral om het schilderen van een tekst in het schilderij. In de jaren zestig krijg je de conceptuele kunst, waarin teksten ook op andere manieren werden gebruikt. Nu is het eigenlijk heel gewoon geworden.
Daardoor is er onvermijdelijk ook een tegenbeweging, een reactie gekomen op dit gebruik van taal in de beeldende kunst. Er zijn kunstenaars die zich juist van de taal distantiëren. Die willen hun werk zelfs geen titel meegeven. Omdat dat al afbreuk doet aan de abstractie van het werk, en de interpretatie van de kijker te veel zou sturen. Ze willen zelfs helemaal geen kaartjes aan de muur naast het werk. Dat soort heiligverklaring vind ik een beetje overdreven, ik heb niet zo'n moeite met die kaartjes. Ik weet dat mensen die een museum bezoeken graag meer willen weten over een kunstwerk, en als ze het niet willen lezen hoeven ze toch niet te kijken?
Bovendien blijkt dat ook volstrekt abstracte kunst soms een heel duidelijk verhaal kan hebben. Laatst las ik bijvoorbeeld hoe Marjolein van der Assem vertelde over haar werk. Het ging om abstracte schilderijen, maar zij vertelde dat het de afbeeldingen waren van een wandeling door de bergen.
Heel veel beeldend kunstenaars houden zich natuurlijk wel in verschillende gradaties met tekst bezig. Toen ik erover na ging denken realiseerde ik me hoe gigantisch veel werken we ook hier in de collectie hebben waarin tekst een grote rol speelt.
Het begint al als je het museum binnenkomt: bij de achteringang hangt een kunstwerk van Raoul Teulings, neonletters die samen het woord ‘Museum’ vormen, maar dan met de u's omgekeerd, als een soort dakjes. Dat roept van alles op: het museum als veilige bergplaats, een depot zeg maar. Maar ook het museum als poort om naar binnen te gaan of een raam dat uitzicht biedt op de wereld.
En in de sieradencollectie van het museum ligt bijvoorbeeld een gouden ketting die helemaal bestaat uit een tekst van Francis Bacon, echt prachtig. Of een bankje van Jenny Holzer dat we hier in de tuin hebben staan. Als je erop gaat zitten heb je het meest lieflijke uitzicht op de Rijn, maar als je goed kijkt is er op de zitting een gruwelijke tekst geschreven. Een soort gedicht, iets over iemand die onder het bankje begraven zou liggen: ‘Your bones are broken’.
Ook op een buitenmuur hangen vier emaillen paneeltjes, van Ad Gerritsen, een kunstenaar uit Arnhem. Dat werk heet ‘Vergeten Verhoren’, en het is een soort zelfportret. Het lijkt op vier bladzijden, met daarop een foto van de kunstenaar en regels met vragen en antwoorden. Hele gedeelten zijn onleesbaar gemaakt, en het enige wat is blijven staan zijn inhoudsloze woorden of vragen, de antwoorden zijn weggestreept.
En we hebben prachtig werk van Allen Ruppersberg, over de slag om Arnhem in '44. Dat gaat niet zozeer over taal, maar over boeken. Hij heeft een onderzoek gedaan naar wat in die tijd een beetje populaire boeken waren. Wat die jongens die hier vochten zouden hebben gelezen. Die boeken: Duitse, Poolse, Canadese, Engelse en Nederlandse, heeft hij toen in nieuwe oplagen laten drukken, en daar stapels van gemaakt. Vijf van die stapels hebben we hier in het museum: het is een indrukwekkend monument, tegelijk voor een tijdperk en voor de mensen zelf.
Ik realiseer me steeds meer hoeveel kunst we hebben die iets met taal doet. We zouden makkelijk een hele tentoonstelling kunnen inrichten van talige kunstwerken uit onze eigen collectie. Misschien moeten we dat binnenkort maar doen.’
Yra van Dijk |
|