Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Joop RosierGa naar voetnoot+
| |
[pagina 92]
| |
te Hellinga - gaf eigenlijk taalkunde, maar hij begon daar aan colleges literatuur, die helemaal zijn pakkie-an niet waren. Die hoorde Donkersloot te geven; zíjn colleges vonden we saai. Ach, het was een lieve man, hij kon prachtig voorlezen, gedragen, als een donkere cello: ‘Sal nemmer meer gebeuren mij dan nae dese stond...’ enzovoort, P.C. Hooft. Maar Hellinga zou laren zien hoe de moderne letterkunde zich ontwikkeld had sinds eind vorige eeuw. Hij was een kei, toen in
Enno Endt Foto Marco Bakker
zijn eerste jaren als professor. Later is hij voor velen een onmogelijk mens gebleken. Hij begon die colleges met de sensitieve verzen van Gorter. Mijn oren gingen overeind staan: ik kende die verzen, die las mijn moeder mij voor toen ik een jaar of dertien, veertien was. Hellinga las ze voor op een metalige manier, ingehouden, gespannen. Het was een grootse ervaring. Van m'n armoedje kocht ik direct De school der Poëzie uit 1897 bij een antiquariaat.' | |
Via uw moeder was u voor het eerst met Gorters werk in contact gekomen. Kunt u over haar iets meer vertellen?‘In de manier waarop zij de gedichten van Gorter voorlas, liet ze haar liefde ervoor spreken. Die liefde had wortel geschoren toen ze een jong meisje van zeventien was. Ze zat op de meisjes-hbs op de Amsterdamse Keizersgracht, aan het eind van de jaren negentig. Daar kreeg ze Nederlands van Aleida Nijland, een lerares die zo progressief was dar ze in haar schoolbloemlezing van
Gorter liet zijn werk drukken op Oud-Hollands papier, kostbaar maar sober zoals het hoorde volgens de doopsgezinde traditie.
1900 de Tachtigers al had opgenomen, terwijl die nog amper de overwinning hadden behaald in de literatuur. Ze waren met hun scheldpartijen op de literatuur van de oudere generatie door weinigen serieus genomen; prachtig dat Nijland wel al direct het nieuwe werk van Verwey, Kloos, Van Eeden en Gorter plaatste naast dat van de oude garde, Staring, Potgierer en De Génestet. Van Gorter nam ze ook werk uit Verzen van 1890 op. Ik heb ze zelf als puber voor het eerst gehoord. Het zijn erotisch gekleurde verzen, ze drukken sensualiteir en verlangen uit, gevoelens van vervulling of gemis. Kortom, gevoelens die een jong mens dadelijk herkent. Mijn moeder kreeg ze in de klas te horen van Aleida Nijland. Daarna, op de tennisbaan, las ze samen met vrienden en vriendinnen hardop Gorter. Ze speelden op gras, lawn-tennis. De meisjes droegen nog lange gewaden en ze speelden met zulke ouderwetse rackets; die kun je zien op een foto uit 1891 waar Gorter met | |
[pagina 93]
| |
zijn tennisgroep op staat. In de zomer werd mijn moeder's morgens vroeg om zes uur door haar vriendje Frits uit bed gefloten. Nog voor schooltijd gingen ze dan naar Amsterdam-Noord en daar lazen ze in de weilanden de Mei. Dat scheen in die eeuw van Victoria toch in alle kuisheid mogelijk te zijn.’ | |
Heeft uw eigen schooltijd u nog verder op het spoor van Gorter gebracht?Gorters tennisgroep achter het Rijksmuseum in Amsterdam in 1891. Derde van links is Gorter. Endts moeder las tien jaar later Gorters verzen op de tennisbaan met haar vrienden en vriendinnen. Ze droegen net zulke lange kleding en speelden met dit soort rackets.
‘Achteraf gezien is het gymnasium wel een belangrijke weg naar Gorter geweest. Je leerde daar de “grand manner” van de klassieke schrijvers kennen, een grootse manier van spreken: heroïsch, tragisch, verheven - zonder kleinheid. Je zag het ideële uitgebeeld. De werkelijkheid werd in een glanzend licht geplaatst: een schoon, helder beeld. Zo schreef ook Gorter zijn poëzie.’ | |
Terug naar uw studententijd. U had De school der Poëzie gelezen. Hoe begon uw speurtocht naar de persoon achter die gedichten?‘Ik las direct daarna de dissertatie van J.C. Brandt Corstius uit 1934 over het leven en werk van Gorter. Brandt Corstius had Gorters vriendin en literaire erfgenaam, Jenne Clinge Doorenbos, persoonlijk opgezocht. Hij had inzage gekregen in brieven van Gorter uit de jaren tachtig. In zijn boek citeerde hij daaruit enkele fragmenten die mij troffen om hun glasheldere taal. Ze lieten Gorter zien als zoon van een doopsgezinde dominee, als student klassieke talen en belichtten de relatie tussen hem en zijn moeder. Ik ging het verband zien tussen Mei en de jonge student die zijn eigen dichterschap ontdekt. Brandt Corstius schreef ook dat Gorter lid was geweest van het studentencorps. Ik was tweedejaars en lid van het corps. Geen corpsbal, hoor; we hadden een gezellig dispuut en hielden lezingen voor elkaar. Ik was archivaris van het corps, een slapende functie: niemand die ooit iets navroeg. Het archief was op de zolder van het oudste universiteitsgebouw, de Agnietenkapel.
Onder het tongewelf van het dak stonden grote, ouderwets negentiende-eeuwse, poepkleurige kasten. Ik deed ze open en vond hele rijen folianten met de opstellen van groenen. Ik had zelf ook zo'n opstel moeten schrijven: een autobiografie van vier foliokanten over je weinig spectaculaire schoolbestaantje. Verdomd, dacht ik, zou Gorter dat ook hebben moeten doen? Alles stond keurig op jaartal. Daar waren de groenenopstellen van 1883, op alfabet gerangschikt. Inderdaad, allemaal autobiografieën. En daar stond ik opeens met een vroeg document van Gorter in handen. Nog altijd het vroegste enigszins uitvoerige schrijfsel dat we van hem kennen. Dat was geweldig. Ik heb het meteen overgeschreven en later nog eens gefotokopieerd. Gelukkig, want nog weer later was het niet meer terug te vinden. Het was gestolen. Na die eerste vondst kreeg ik de smaak te pakken. Ik heb contact gezocht met Jenne Clinge Doorenbosch, en haar in de jaren vijftig veel bezocht. Later kwam ik ook in contact met Gorters andere grote liefde, Ada Prins.’ | |
[pagina 94]
| |
Hoe was het om Gorters vroegere vriendinnen te ontmoeten?‘In het begin heel spannend. Jenne was een ongenaakbare vrouw, niet bereid om zomaar alles te vertellen, een priesteres die het heiligdom Gorter bewaakte. Heel geleidelijk aan ging ze me vertrouwen; maar ze bleef altijd enigszins ongenaakbaar. Ada was heel hartelijk, veel opener dan Jenne. Jenne was Gorters muze geweest; zij beleefde zijn poëzie van
Met zijn voordracht trok Endt het publiek de wereld van Gorter en de Tachtigers binnen (Foto: Gerrit Serné)
binnen uit en kon er een zuiver oordeel over geven. Ada had zijn dichterschap en zijn politieke leven en denken op veel groter afstand gevolgd. Zij was voor hem de kompaan in de liefde en erotiek; misschien ook wel in de seksualiteit, al blijft dat natuurlijk een onduidelijk punt. Ik denk dat Gorter bij haar veel warmte heeft gevonden. Jenne overleed in 1973, ik was toen in het buitenland. De dood van Ada in 1977 heb ik wel meege- | |
[pagina 95]
| |
maakt. Met haar voelde ik me meer verwant. De nacht voor ze stierf, sprak ik haar. Afgezien van de verpleegster was ik de laatste die ze gesproken heeft. Heel moeizaam sprak ze. Ze was al verzwakt. Daar is een mooi, oud woord voor: veeg. “Is dat Garmt?” vroeg ze. “O, is het Enno? O ja, van Herman.” En toen haar laatste woorden: “Dat was niet goed van Herman.” Dat had ze al zo vaak gezegd, het was haar refrein geworden. Gorter had haar nooit verteld over zijn verhouding met Jenne. Pas bij zijn crematie moest ze ontdekken dat er nog een vrouw in zijn leven was geweest.’ | |
Door Gorters minnaressen kwam u veel over hem te weten over. Wanneer ontstond het idee om de Herman Gorter documentatie uit te brengen?‘Eind jaren vijftig had ik veel documenten bijeengebracht. Ik vond dat die Gorters levensverhaal op een veel zuiverder manier weergaven dan wanneer ik het als biograaf zou gaan navertellen in mijn eigen woorden. Uit de documenten zou iedere lezer zelf zijn beeld van Gorter kunnen vormen. Zij spraken heldere taal. Het boek verscheen in 1964, bij Gorters honderdste geboortedag. Ik was er zo'n vijftien jaar mee bezig geweest. Die eerste editie is mij trouwens dierbaarder dan de tweede, uit 1986, al is dat wel de ware, omdat hij veel uitgebreider is. Maar over de uitvoering van de tweede had ik geen zeggenschap. Ik vind het net een spoorboekje geworden met die kolommen. Gerrit Noordzij, de typograaf van Van Oorschot, was heel eigenzinnig en duldde geen tegenspraak. En de band: ik houd niet van dat bordeaux. De lelijke tekening op het omslag is naar een foto van Gorter. Ik vroeg wie die tekening gemaakt had. Och, zei Noordzij, die had hij zelf gemaakt. Hij dacht dat hij dat ook wel kon. De uitgave uit '64 heeft een band met buckram-linnen, rood, als eerbetoon aan Gorters socialisme. Hij liet zelf zijn werk ook altijd in buckram uitgeven, met duur, Oud-Hollands papier. Dat is de doopsgezinde instelling: iets moet duurzaam, dus van degelijk materiaal zijn, en dan mag het best wat kosten. Het is natuurlijk geen bourgondische smaak, de uitvoering moet sober zijn. Jacques Janssen heeft de eerste editie echt heel mooi gemaakt, ook met die letter, de Spectrum. En hier, de rijen cijfers bij het huishoudboekje van Gorters vrouw in de eerste weken van hun huwelijk, zelfs dat is een sterrenhemeltje.’ | |
U hebt eens gezegd dat u liefdesbrieven van Gorter zou gaan uitgeven. Hoe staat het daarmee?‘O, daar zal ik nog wel wat jaren mee bezig zijn. Van Ada heb ik zo'n honderdzeventig en van Jenne zo'n honderdtwintig brieven in beheer gekregen. Dat zijn selecties die de vrouwen al zelf gemaakt hebben. Ze hebben eindeloos veel verscheurd. Gorter heeft duizenden brieven geschreven, maar velen daarvan vonden ze òf te gewoon, òf te persoonlijk.’ | |
Waarom duurt het zo lang voordat u ze uitgeeft?‘Bij al die brieven hoort een behoorlijk commentaar. De lezer moet een beeld hebben van de omstandigheden en de personen. Veel brieven zijn onbegrijpelijk hoog gestemd, extatisch, omdat in de ogen van de ontvangsters juist díe zo mooi waren. Bij Jenne, in Gorters werkhuisje in Bussum, aan zijn werktafel, heb ik urenlang die brieven aan haar zitten lezen. Op het laatst werd dat als een ijl geluid, een soort hemels gefluit in mijn oren, het zingt en zingt. Gewone mededelingen, zoals een briefkaartje: “Ik kom met de trein van kwart over twaalf”, ontbreken. Het commentaar is ook nodig om die brieven naar de aarde terug te brengen en ze door feitelijke en anekdotische gegevens reëler te maken. De brieven aan Ada zijn overigens veel gewoner, maar vragen vanwege de bijzondere intiem-persoonlijke stijl toch ook om uitleg.’ | |
Die brieven zullen Gorters latere leven beslaan. Het meeste wat u over Gorters leven en werk tot nog toe heeft gepubliceerd betreft echter de periode tot 1897. Waarom heeft vooral die periode u geboeid?‘Ik vind bij Gorter, wat Nijhoff eens heeft gezegd: “Een dichter kan van een mens de eenzaamheid, waarmee hij leeft en sterft, veranderen.” Je vindt geborgenheid bij de stem van een ander die je herkent. Die herkenning heb ik beleefd bij Gorter. In zijn latere werk, zijn socialistische poëzie, begrijp ik hem nog wel, maar vind ik niet meer die volkomen herkenning. Daar leer ik mezelf niet verder door kennen. Wel door de sensitivistische verzen. Ik herken mezelf in de verzen uit De school der Poëzie van 1897.’ |